ECLI:NL:GHSHE:2024:3510

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
20-002025-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter inzake overtreding van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 4 juli 2023 integraal was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. De verdachte was beschuldigd van het niet opvolgen van een bevel tot bloedonderzoek en het rijden onder invloed van cannabis op 24 juli 2021 te Tilburg. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een taakstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en aangevoerd dat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden, waaronder het slingerend rijgedrag van de verdachte en het roken van een joint. Het hof heeft geoordeeld dat er voldoende reden was voor de verbalisanten om de verdachte aan te houden en een bevel tot bloedonderzoek te geven. Het hof heeft het beroep van de verdachte verworpen en het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 6 maanden.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002025-23
Uitspraak : 2 oktober 2024
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 juli 2023, in de strafzaak met parketnummer 96-092389-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 2001,
blijkens de SKDB-staat d.d. 24 juli 2024 als huidig BRP-adres en laatst opgegeven woon- of verblijfplaats: [adres 1] , en als historisch BRP-adres: [adres 2] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte integraal vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte door diens raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 24 juli 2021 te Tilburg, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juli 2021 te Tilburg als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van cannabis, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 juli 2021 te Tilburg, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte onterecht een bevel is gegeven mee te werken aan een bloedonderzoek omdat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond. De verdachte bevond zich niet alleen in de auto. Wanneer anderen in het voertuig cannabis zouden hebben gebruikt, zou dit eveneens tot bloeddoorlopen ogen bij de verdachte kunnen leiden. De andere personen in het voertuig zouden de verdachte tevens kunnen hebben afgeleid waardoor de verdachte is gaan slingeren. Verder blijkt niet dat de joint van de verdachte daadwerkelijk aan was en is ook het snelle praten geen kenmerk van cannabis, maar past dit eerder bij harddrugs. De door de verbalisanten gerelateerde aspecten zijn dus niet zonder meer voldoende voor een verdenking van rijden onder invloed. Voorts is er geen indicatie voor het rijden onder invloed verkregen middels een speekseltest of PMT.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de stukken leidt het hof het volgende af. Uit het proces-verbaal rijden onder invloed blijkt dat de verdachte op 24 juli 2021 te Tilburg slingerend rijgedrag vertoonde en met twee linker wielen over de verkeerde weghelft van een tweebaansweg reed. Toen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] vervolgens langs het voertuig gingen rijden, namen zij waar dat de verdachte een joint aan het roken was. Toen verdachte de verbalisanten zag, zagen zij een schrikreactie en dat verdachte de joint direct buiten het zicht hield. Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften hebben de verbalisanten hierop de verdachte op eerste vordering doen stilhouden en een onderzoek ingesteld.
De verbalisanten hebben gerelateerd dat het slingerend rijgedrag van de verdachte en de joint, in combinatie met de waargenomen bloeddoorlopen ogen en het vele praten van de verdachte, leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW1994) en dat gezien deze omstandigheden was besloten om de verdachte direct aan te houden en geen PMT dan wel speekseltest uit te voeren. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 1] de verdachte gevraagd om toestemming te verlenen tot het verrichten van een bloedonderzoek. De verdachte gaf hiertoe geen toestemming. Hierna heeft de hulpofficier van justitie Verschuren de verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek, waarbij hem is medegedeeld dat een weigering een misdrijf oplevert. De verdachte heeft aan dit bevel geen gevolg gegeven.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit het proces-verbaal van rijden onder invloed, mochten verbalisanten naar het oordeel van het hof in redelijkheid vermoeden dat verdachte onder invloed van stoffen verkeerde die de rijvaardigheid beïnvloeden. Aan het voorgaande doet niet af dat bij de verdachte geen speekseltest of PMT is afgenomen. Uit het dossier valt voorts niet af te leiden dat de verdachte zich met een ander of andere (cannabis gebruikende) personen in de auto bevond, zoals door de raadsman is gesteld.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is komen vast te staan dat er jegens de verdachte op het moment dat het bevel zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek werd gegeven, een redelijk vermoeden van schuld kon bestaan dat hij als bestuurder van een personenauto had gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft – in geval van een bewezenverklaring – verzocht om een deels voorwaardelijke taakstraf aan de verdachte op te leggen nu het een oud feit betreft.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel om mee te werken aan een bloedonderzoek nadat hij een auto had bestuurd en terwijl de verdenking bestond dat hij had gereden onder invloed. De verdachte heeft met dit zelfbepalende gedrag verhinderd dat objectief kon worden vastgesteld of door hem, als bestuurder van een personenauto, en zo ja in welke mate, sprake was geweest van gebruik van een stof die zijn rijvaardigheid kon beïnvloeden. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 juli 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Tevens blijkt uit voormeld uittreksel de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft ten overstaan van het hof naar voren gebracht dat de verdachte als gymdocent op een basisschool heeft gewerkt, maar momenteel werkzoekend is. Tevens heeft de raadsman verklaard dat de verdachte zijn rijbewijs inmiddels terug heeft gekregen en dat hij ‘niet echt’ schulden heeft.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis, passend en geboden.
Daarnaast acht het hof het passend en geboden om – ter bescherming van de verkeersveiligheid – aan de verdachte voorwaardelijk de bevoegdheid te ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. C.A. van Roosmalen, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Beskers, griffier,
en op 2 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Van der Wiel-Rammeloo en mr. Beskers zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.