ECLI:NL:GHSHE:2024:3509

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
20-000457-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor poging tot zware mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte vrijgesproken werd van het primair tenlastegelegde, maar wel werd veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en een gedeeltelijke schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De verdediging heeft gepleit voor integrale vrijspraak en heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden.

Het hof heeft het beroep in hoger beroep behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de bewijsvoering verbeterd moest worden. Het hof heeft de opgelegde straf en de schadevergoedingsmaatregel herzien. De verdachte is schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, waarbij hij met een kapotgeslagen glazen fles in de nek van het slachtoffer heeft geslagen. Het hof heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen en heeft besloten om de gevangenisstraf te verhogen naar 24 maanden. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij.

De beslissing is gegrond op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij integraal toegewezen, gezien de impact van het incident op het slachtoffer en de blijvende schade die hij heeft opgelopen. De verdachte is aansprakelijk gesteld voor de schade en de vordering is toegewezen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000457-23
Uitspraak : 7 oktober 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 15 februari 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-274570-22 tegen:

[verdachte] ZICH NOEMENDE [verdachte] ,

geboren te onbekend (land onbekend) op [geboortedatum] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, het subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘poging tot zware mishandeling’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair tenlastegelegde zal bewezen verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze zal worden toegewezen tot een bedrag van € 1.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met verbetering van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de opgelegde straf, de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Het hof acht het voorts aangewezen om de door de politierechter aangehaalde toepasselijke wettelijke voorschriften te vervangen op na te melden wijze.
Verbetering gronden
Het hof is van oordeel dat de bewijsvoering de navolgende verbetering behoeft.
Het hof
schraptuit de door de eerste rechter voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte de zinsnede “ten tijde van het incident stonden [naam vriend verdachte] en ik naast elkaar buiten bij de [café] ” op pagina 4, eerste alinea, van het vonnis van de rechtbank en wijzigt dit in: “ten tijde van het incident stond ik buiten bij de [café] ”.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling door met een kapotgeslagen glazen fles in de nek/hals van de aangever te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft ten gevolge van het feit een diepe wond opgelopen in de nek, die moest worden gehecht. De omstandigheid dat het slachtoffer door de handelwijze van de verdachte geen zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan de verdachte is te danken. Het hof acht het kwalijk dat de verdachte zonder enige aanleiding dit geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer. Bovendien geschiedde het geweld in het openbaar en dit versterkt gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. De verdachte heeft tot op heden geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en ten stelligste ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het bewezenverklaarde. Het hof rekent dit alles de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 juli 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, doch niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in het bijzonder de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, aanleiding bestaat om een hogere straf op te leggen dan de straf die door de rechtbank is opgelegd.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat, maar uit lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij heeft aan het bewezenverklaarde handelen van de verdachte een blijvend en ontsierend litteken in zijn nek overgehouden. Uit de mondelinge toelichting ter terechtzitting blijkt dat het incident een grote impact heeft gehad op de benadeelde partij. De benadeelde partij is nog langere tijd bang geweest bij het uitgaan en heeft twee weken niet kunnen werken. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht het hof de immateriële schade die de benadeelde partij rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden voor integrale toewijzing vatbaar. Mitsdien zal het hof daartoe overgaan.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2022, zijnde de dag waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij] is toegebracht tot een bedrag van € 2.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de beslissing op de vordering benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro)als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2022 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat
gijzelingvoor de duur van ten hoogste
30 (dertig) dagenkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. dr. A.M.G. Smit en mr. dr. M.J.M.A. van der Put, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 7 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.