ECLI:NL:GHSHE:2024:3508

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
20-002772-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 12 oktober 2023 vrijgesproken werd van twee feiten, maar veroordeeld werd voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De politierechter legde een gevangenisstraf van één maand op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de inbeslaggenomen sleutels verbeurd. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging gelast van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen en werd een schadevergoeding toegewezen aan benadeelde partij [benadeelde 1]. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte beoordeeld en verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de feiten 1 en 2, aangezien hiertegen geen hoger beroep openstaat. De vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van feit 2 was vrijgesproken en de vordering niet was gehandhaafd.

Na het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] beoordeeld. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij recht had op schadevergoeding voor materiële schade, maar bepaalde dat niet alle gevorderde kosten toewijsbaar waren. Het hof heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 79,95, te vermeerderen met wettelijke rente, en legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag te betalen. Het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep voor het overige, maar vernietigde het gedeelte met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregel en de beslissing op de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1].

Uitspraak

Parketnummer : 20-002772-23
Uitspraak : 7 oktober 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 oktober 2023, parketnummer 02218414-23 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, parketnummers 96196547-22 en 96-196698-21, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde. De politierechter heeft het onder feit 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek van het voorarrest.
Ten aanzien van het beslag heeft de politierechter de inbeslaggenomen sleutels verbeurd verklaard en de bewaring gelast van een inbeslaggenomen fiets ten behoeve van de rechthebbende.
Voorts heeft de politierechter telkens de tenuitvoerleggingen gelast van de eerder onder parketnummers 96196547-22 en 96-196698-21 voorwaardelijk opgelegde straffen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken (
parketnummer 96196547-22) en een gevangenisstraf voor de duur van 1 week (
parketnummer 96-196698-21).
Tevens heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] van een bedrag van € 296,21 toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De politierechter heeft de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Ten slotte is het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid en omvang van het hoger beroep
De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 1 en feit 2 ten laste is gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] is in hoger beroep niet aan de orde, reeds omdat de verdachte van het onder feit 2 tenlastegelegde is vrijgesproken en dit feit niet meer aan de orde is in hoger beroep en voorts omdat de vordering door de benadeelde partij niet is gehandhaafd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen heeft de raadsman bepleit dat deze telkens niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, dan wel subsidiair de proeftijd te verlengen en meer subsidiair deze om te zetten in taakstraffen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] .
Het hof verenigt zich met de bewijsoverwegingen van de politierechter waarin de – gelijkluidende – verweren van de verdediging zijn verworpen. De verweren vinden hun weerlegging reeds in de gebezigde bewijsmiddelen en de door het hof, evenals de politierechter, betrouwbaar geachte herkenning van de verdachte op de camerabeelden.
Het hof acht het aangewezen om de door de politierechter aangehaalde toepasselijke wettelijke voorschriften te vervangen op na te melden wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 296,21 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening. Deze vordering valt – blijkens de bij het schadeformulier gevoegde factuur d.d. 2 september 2023 ter onderbouwing – uiteen in de navolgende posten:
Dop handvat € 19,95
Schroef accu afdekkap € 4,95
Abus slotset intube € 79,95
Display Kiox € 131,16
Snapit adapter € 19,95
Afdekkap Bosch laderplug € 2,75
Arbeidskosten € 37,50 +
Totaal € 296,21
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Nu de benadeelde partij zich in eerste aanleg heeft gevoegd en de vordering bij vonnis waarvan beroep integraal is toegewezen, duurt de voeging van rechtswege voort in hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij integraal zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof acht de kosten die gemaakt zijn voor de reparatie van het fietsslot voor toewijzing vatbaar (post iii), omdat naar het oordeel van het hof alleen die kosten zijn aan te merken als schade die rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit zijn ontstaan. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Ten aanzien van de overige gevorderde kosten (posten i, ii, iv, v, vi en vii) is het hof van oordeel dat uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat die gevorderde kosten rechtstreeks het gevolg zijn van de bewezenverklaarde diefstal. Zonder nadere onderbouwing aan de zijde van de benadeelde partij is door het hof niet vast te stellen in hoeverre de gevorderde kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij tot een nadere onderbouwing levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal het hof bepalen dat de vordering ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2023, zijnde de datum van de factuur, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 79,95. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de beslissing op de vordering benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht:
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 79,95 (zegge: negenenzeventig euro en vijfennegentig cent)als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 2023 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 79,95 (zegge: negenenzeventig euro en vijfennegentig cent)als vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 2023 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat
gijzelingvoor de duur van ten hoogste
1 (één) dagkan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bevestigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. dr. A.M.G. Smit en mr.dr. M.J.M.A. van der Put, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 7 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.