ECLI:NL:GHSHE:2024:3498

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
200.340.397_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar vier minderjarige kinderen na een echtscheiding. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om wijziging van de zorgregeling en om het gezamenlijk gezag te handhaven. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verzocht om alleen het gezag over de kinderen te verkrijgen. De rechtbank heeft op 23 februari 2024 bepaald dat de vader voortaan alleen het gezag over de kinderen zal hebben, wat de moeder niet kon accepteren. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 september 2024 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. Ondanks de positieve ontwikkeling van de moeder op persoonlijk vlak, is het hof van oordeel dat het gezamenlijk gezag niet uitvoerbaar is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 november 2024
Zaaknummer: 200.340.397/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/315937 / FA RK 23-1022
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Y.W.A.M. van der Koelen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. J.A.N. Lap.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ),
geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ),
geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ),
geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 4] (hierna te noemen: [minderjarige 4] ),
geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
In deze zaak wordt als informant aangemerkt:
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 april 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vader alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om te bepalen dat hij alleen belast wordt met de uitoefening van het ouderlijk gezag over de kinderen, althans dit verzoek af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 13 juni 2024, heeft de vader verzocht om het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 september 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van der Koelen;
-de vader, bijgestaan door mr. Lap;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg op 13 juli 2023 en op 30 januari 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van partijen zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] geboren.
Partijen oefenen van rechtswege het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vader.
3.2.
Bij beschikking van 23 april 2019 heeft de rechtbank [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] onder toezicht van de GI gesteld. Deze maatregel is nadien steeds verlengd.
3.3.
Bij beschikking van 15 maart 2022 heeft de rechtbank een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld (hierna: zorgregeling), inhoudende dat de moeder begeleid contact heeft met de kinderen iedere eerste zondag van de maand van 12.00 uur tot 15.00 uur en de overige drie weken op woensdag van 15.15 uur tot 17.15 uur.
De procedure in eerste aanleg
3.4.
De moeder heeft de rechtbank
primairverzocht om de reeds bestaande zorgregeling tussen haar en de kinderen te wijzigen, op de wijze zoals weergegeven in het inleidend verzoekschrift, en
subsidiairverzocht om een onderzoek door de raad te gelasten om advies uit te brengen over de vraag welke zorgregeling in het belang van de kinderen kan worden geacht.
3.5.
De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om de verzoeken van de moeder af te wijzen. Verder heeft de vader – bij wege van zelfstandig verzoek – de rechtbank verzocht om te bepalen dat hij voortaan alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen wordt belast.
3.6.
Bij beschikking van 31 augustus 2023 heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen over – kort gezegd – het gezag over de kinderen en de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen.
3.7.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover in deze zaak van belang, bepaald dat:
  • aan de vader voortaan alleen het gezag over de kinderen zal toekomen;
  • de omgang tussen de moeder en de kinderen
De procedure in hoger beroep
3.8.
De moeder kan zich met de beslissing van de rechtbank omtrent het gezag over de kinderen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.9.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat sprake is van gewijzigde omstandigheden omdat partijen niet in staat zijn om gezamenlijke beslissingen te nemen en dat het nemen van die beslissingen al geruime tijd tot strijd leidt. Er is onvoldoende rekening gehouden met de positieve ontwikkeling die de moeder heeft doorgemaakt. Deze positieve ontwikkeling wordt onderschreven door [instantie 1] en [instantie 2] (hierna: [instantie 2] ). De moeder heeft haar leven herpakt. Zij heeft een stabiele relatie, zij heeft een huis en zij is werkzaam als onderwijsassistente. De GI blijft echter in het verleden hangen. De Hoge Raad heeft in de uitspraak van 9 juli 2010 (ECLI:NL:2010:PHR:BM4301) overwogen dat een toewijzing van een verzoek tot wijziging van het gezamenlijk gezag hoge eisen stelt aan de motviering daarvan. Deze hoge motiveringseisen zien op het dubbele criterium dat is opgenomen in artikel 1:253a lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW). In de bestreden beschikking wordt niet aan deze hoge motiveringseisen voldaan. De rechtbank heeft onvoldoende gemotiveerd dat de kinderen klem dreigen te raken tussen partijen. Zowel de raad als [instantie 2] concluderen dat van een klemsituatie geen sprake is. De moeder heeft al twee jaar lang geen enkele negatieve uitlating meer over de vader, in het bijzijn van de kinderen, gedaan. Zij heeft de gezagsbeslissingen van de vader niet geblokkeerd. De moeder reageert op de berichten van de vader over de te nemen beslissingen of de te regelen zaken. De GI heeft nooit een schriftelijke aanwijzing aan de moeder hoeven geven en zij heeft nooit een verzoek om vervangende toestemming bij de rechtbank hoeven indienen. De moeder geeft wel haar mening over de te nemen gezagsbeslissingen en die wijkt soms af van de mening van de vader of wordt door de vader niet meegenomen. Juist die houding van de vader geeft de moeder het gevoel dat zij geen kans krijgt om haar moederrol uit te oefenen. Een enkele keer heeft de GI een beslissing moeten nemen, bijvoorbeeld ten aanzien van de schoolkeuze van [minderjarige 1] . Partijen hebben daardoor alsnog een oplossing bereikt. De communicatie verloopt – onder leiding van [instantie 2] – goed. Deze communicatie is, in vergelijking tot het verleden, enorm verbeterd. De raad heeft in het rapport aangegeven dat onvoldoende duidelijk is of de communicatie tussen partijen nog verder kan worden verbeterd. Om die duidelijkheid te krijgen vond de raad het noodzakelijk dat eerst een ouderschapsreorganisatietraject werd ingezet, alvorens het gezamenlijk gezag eventueel zou worden beëindigd. De raad heeft geadviseerd de beslissing omtrent het gezag aan te houden, in afwachting van de resultaten van het ouderschapsreorganisatietraject en het perspectiefonderzoek door [instantie 2] . De rechtbank heeft ten onrechte dit advies niet gevolgd. De moeder is bereid om aan hulpverlening mee te werken. Zij heeft een aantal gesprekken bij [instantie 3] over solo parallel ouderschap gehad. Dit traject is, in afwachting van de uitkomst van dit hoger beroep, gestopt. De moeder wenst dat bij het gezamenlijk gezag een schot tussen partijen – bijvoorbeeld door inzet van [instantie 3] – in blijft staan. [instantie 3] dient partijen dan te helpen bij het nemen van gezagsbeslissingen. [instantie 2] is ook tegen eenhoofdig gezag van de vader omdat [instantie 2] vreest dat de huidige goedlopende omgangsregeling daarmee in de knel zal komen. [instantie 2] vindt dat de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen, zowel in frequentie als in duur, dient te worden uitgebreid. De omgangsregeling is op dit moment zeer beperkt en volledig begeleid.
3.10.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Het gezamenlijk gezag leidt ertoe dat de kinderen klem of verloren raken en niet te verwachten is dat in die situatie binnen afzienbare tijd verbetering komt. Ook is het eenhoofdig gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk. Er komt een aantal te nemen gezagsbeslissingen aan. [minderjarige 2] gaat binnenkort naar de middelbare school. Verder kampen [minderjarige 1] en [minderjarige 4] met kindeigen problematiek vanwege een EFTUD2-genmutatie. Voor hen zal een aantal beslissingen moeten worden genomen. De moeder heeft in het verleden gezagsbeslissingen geblokkeerd en vertraagd. Zij is het stelselmatig niet eens met de door de vader voorgestelde en met de GI en/of hulpverlening afgestemde beslissingen. Het nemen van gezagsbeslissingen leidt steevast tot langdurige discussies tussen partijen. De moeder geeft daarbij telkens pas – na daartoe door de GI te zijn gemaand – in laatste instantie haar akkoord en dan vaak ook nog onder protest. Ook blijft de moeder bij die gelegenheden terugkomen op het verleden en (valse) beschuldigingen/ diskwalificaties jegens de vader en/of de GI uiten. Het is vooral aan de interventie door de GI te danken dat de afgelopen jaren de gezagsbeslissingen over de kinderen uiteindelijk wel zijn genomen. Het is echter de bedoeling dat wordt gewerkt naar een situatie waarbij de GI niet meer nodig is. De GI zet op dit moment geen hulpverlening meer in de thuissituatie van de vader of voor de kinderen in.
Gedurende de ondertoezichtstelling is gebleken dat het gezamenlijk gezag niet werkt. Een extra hulpverleningstraject zoals de raad adviseert zal daarin geen verandering brengen. Bij eerdere hulpverleningstrajecten is gebleken dat de moeder haar ideeën heel moeilijk kan loslaten. De positieve ontwikkeling die de moeder met betrekking tot de omgang met de kinderen heeft doorgemaakt, is niet terug te zien bij de uitoefening van het gezag. De vader vreest dat de moeder het gezag zal aangrijpen om de kinderen in de strijd te betrekken, zoals zij eerder ook heeft gedaan. De kinderen zitten klem tussen de ouders. De communicatie tussen partijen zal pas verbeteren wanneer er duidelijkheid bestaat over de vraag wie de gezagsbeslissingen neemt. Er is geen strijd meer wanneer de vader alle gezagsbeslissingen kan nemen. Het belang van de kinderen is gediend bij rust en duidelijkheid omtrent het gezag. Eenhoofdig gezag betekent niet dat de vader de moeder nergens meer bij betrekt. Indien de moeder echter niet of niet tijdig reageert, dan kan de vader toch – zonder vertraging – gezagsbeslissingen nemen. Partijen kunnen zich dan hoofdzakelijk richten op de omgang tussen de moeder en de kinderen en de informatieverstrekking aan de moeder, zonder dat dit aanleiding geeft voor nieuwe strijdpunten. Het is onduidelijk waarom de moeder vreest dat de omgang met de kinderen in het gedrang komt wanneer het eenhoofdig gezag aan de vader wordt toegekend. De vader betwist dat [instantie 2] dit heeft gesteld. Hij wil de moeder zoveel mogelijk de ruimte geven om haar moederrol te vervullen.
3.11.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aangevoerd.
Het gaat goed met de kinderen. De kinderen krijgen in de thuissituatie bij de vader rust en structuur. De kinderen worden niet langer in hun ontwikkeling bedreigd. De GI is niet voornemens om de ondertoezichtstelling te verlengen. Een verlenging is wel noodzakelijk wanneer de ouders het gezamenlijk gezag over de kinderen behouden. De vader heeft een aantal beslissingen genoemd die in de toekomst genomen moeten worden, zoals over de schoolkeuze van [minderjarige 2] . Deze processen gaan vertraging oplopen wanneer er sprake is van gezamenlijk gezag. De GI betwijfelt of de door de raad geadviseerde ouderschapsreorganisatie, gelet op het verleden, gaat werken. [instantie 2] doet onderzoek naar de omgang tussen de moeder en de kinderen. Het aantal begeleiders van de omgangsmomenten is – vanwege personeelstekort en niet omdat het niet meer nodig zou zijn – teruggebracht van twee naar één. De definitieve omgangsregeling moet nog worden vastgelegd voordat de ondertoezichtstelling eindigt.
3.12.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het advies in het rapport van 30 november 2023 gehandhaafd. Er is veel hulpverlening in de opvoedsituatie van de ouders en voor de ouders persoonlijk ingezet, maar een ouderschapsreorganisatie is nog niet geprobeerd. Binnen een ouderschapsreorganisatie kunnen de ouders leren om bij het nemen van beslissingen uit de strijd te blijven. Dat de GI en de vader twijfels hebben over de kans van slagen van een ouderschapsreorganisatietraject, mag geen reden zijn om een dergelijk traject niet te proberen. De rechtbank had in eerste aanleg de ouders beter kunnen verwijzen naar een ouderschapsreorganisatietraject en de beslissing omtrent het gezag samen met de beslissing over de omgang kunnen aanhouden. De beslissing over het gezag was dan – ongeacht de uitkomst van het ouderschapsreorganisatietraject – zorgvuldiger tot stand gekomen. De raad adviseert om partijen alsnog naar een ouderschapsreorganisatietraject te verwijzen, ook wanneer dat betekent dat de ondertoezichtstelling van de kinderen opnieuw dient te worden verlengd. De raad weet niet welk traject bij welke aanbieder passend voor de ouders zou kunnen zijn en hoe lang een dergelijk traject gaat duren. Verder dient er binnen dit traject aandacht te zijn voor het feit dat de moeder niet meer de rol heeft die zij ooit fulltime in het gezin heeft gehad. De moeder is nu een moeder op afstand. Zij heeft nog – met hulp – een lange weg te gaan om daarmee om te leren gaan en tot acceptatie daarvan te komen.
De motivering van de beslissing
3.13.
Het hof overweegt het volgende.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.13.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.13.3.
Voorop gesteld wordt dat partijen sinds november 2019 feitelijk uit elkaar zijn. Destijds waren partijen en de GI in de veronderstelling dat partijen al dan niet met hulp in staat zouden zijn in het belang van de kinderen met elkaar te communiceren en gezamenlijk beslissingen over hen te kunnen nemen. Gebleken is dat op dit moment ondanks de verschillende vormen van hulpverlening die in het kader van de OTS hebben plaatsgevonden, partijen nog steeds niet in staat zijn om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren en met de nodige voortvarendheid gezagsbeslissingen over de kinderen te nemen.
3.13.4.
Het hof is op grond van de stukken en het besprokene tijdens mondelinge behandeling van oordeel dat partijen niet tot een behoorlijke uitoefening van het gezamenlijke gezag over de kinderen in staat zijn. Daardoor is sprake van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen partijen. Bovendien valt, gelet op de langjarige hulpverlening, niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Dat de moeder op het persoonlijk vlak en op het gebied van de omgang een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, maakt dat niet anders. Vast staat dat de communicatie tussen partijen nog steeds moeizaam verloopt. Partijen zijn nog steeds niet in staat om voortvarend en in onderling overleg, zonder tussenkomst van derden, kleine en/of grote gezagsbeslissingen te nemen op een wijze die niet belastend is voor de kinderen. Er is tussen partijen sprake van eindeloze discussies waardoor de gezagsbeslissingen veel vertraging oplopen. Dit patroon lijkt vooral voort te vloeien uit het nog steeds aanwezige onderlinge wantrouwen tussen partijen. Daarbij komt dat de moeder, die het gezamenlijk gezag in stand wil houden, tijdens de mondelinge behandeling zelf heeft verklaard dat er een schot – in de vorm van een hulpverlener – tussen partijen moet blijven staan en dat die hulpverlener hen dient te helpen bij het nemen van gezagsbeslissingen. Dat wijst er ook op dat niet verwacht kan worden dat partijen thans dan wel binnen afzienbare termijn in staat zijn in hun communicatie of in het voortvarend gezagsbeslissingen nemen verbetering te brengen. Weliswaar zijn tot nu toe gezagsbes-lissingen zonder een verzoek om vervangende toestemming bij de rechtbank en/of zonder schriftelijke aanwijzing van de GI genomen, maar dat is vooral te danken aan de interventies van de GI. Bovendien wordt daarbij in aanmerking genomen dat niet ondenkbeeldig is dat de ondertoezichtstelling binnen afzienbare termijn komt te vervallen en niet verwacht wordt dat partijen in staat zijn in het vrijwillig kader deze ‘schottenaanpak’ zoals de moeder die voor ogen heeft, te ondersteunen. Gelet op de hiervoor geschetste geschiedenis tussen partijen, het feit dat de vader nagenoeg alleen de zorg heeft voor vier kinderen (waarvan twee met kindeigen problematiek) en hij daarin niet, althans nauwelijks door de moeder kan worden ontlast (vanwege de beperkte en begeleide omgangsregeling), in combinatie met het grote aantal gezagsbeslissingen dat door de aanstaande schoolwijziging van [minderjarige 2] en de kindeigen problematiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 4] nog moeten worden genomen, is het hof van oordeel dat het gezamenlijk gezag binnen het vrijwillig kader niet uitvoerbaar is. Een wijziging van het gezag is daarom ook anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk.
3.13.5.
Anders dan de raad tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft geadviseerd ziet het hof geen aanleiding om partijen alsnog te verwijzen naar een ouderschapsreorganisatietraject. Hoewel de GI tijdens de ondertoezichtstelling niet specifiek heeft ingezet op een ouderschapsreorganisatie tussen partijen, kan het niet anders dan dat ook binnen deze langdurige ondertoezichtstelling met de verschillende hulpverleningstrajecten ruime aandacht is besteed aan de onderlinge verstandhouding en communicatie tussen partijen. Deze trajecten hebben echter onvoldoende verandering tussen partijen kunnen bewerkstelligen. Daarbij komt dat de raad niet concreet heeft kunnen aangeven welk traject nu nog voor partijen geschikt is en evenmin hoe lang een dergelijk traject zal gaan duren. Daarbij komt verder dat partijen een dergelijk traject volgens de raad niet in een vrijwillig kader kunnen volgen, terwijl de ondertoezichtstelling mogelijk ten einde komt. Bovendien heeft de moeder zelf volgens de raad ook nog een lange weg te gaan bij de acceptatie van haar rol als moeder op afstand. Genoemde feiten en omstandigheden maken dat het hof een ouderschapsreorganisatietraject niet aangewezen acht. Het enkele feit dat volgens de raad de gezagsbeëindiging van de moeder na een ouderschapsreorganisatietraject op een meer zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, mag niet de hoofdreden zijn om een dergelijk traject te gelasten. Nog daargelaten dat dit ook zou betekenen dat de ondertoezichtstelling van de kinderen opnieuw zou moeten worden verlengd, terwijl volgens de GI de kinderen momenteel niet meer in hun ontwikkeling worden bedreigd.
De slotsom
3.14.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
De proceskosten
3.15.
Het hof zal – gelet op de aard van de procedure – de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 februari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en G.M. Goes en is op 7 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.