ECLI:NL:GHSHE:2024:3497

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
200.339.857_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het belang van minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder verzocht om wijziging van de zorgregeling voor haar minderjarige dochter, geboren in 2016, zodat zij in de oneven weken bij haar verblijft. De vader verzet zich tegen deze wijziging en stelt dat de huidige regeling, die na een langdurig traject tot stand is gekomen, in het belang van de minderjarige is. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 september 2024 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof overweegt dat de huidige zorgregeling goed functioneert en dat er geen objectieve redenen zijn om deze te wijzigen. De moeder heeft onvoldoende aangetoond dat de wijziging in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 november 2024
Zaaknummer: 200.339.857/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/411323 FA RK 23-3093
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.R. Klaver.
Deze zaak gaat over
[minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige]),
geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 10 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 april 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank van 5 februari 2020, voor wat betreft de reguliere regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) als volgt te wijzigen: dat [minderjarige] in de oneven weken bij de moeder verblijft vanaf maandag 8:45 uur tot en met maandag 8:45 uur.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 27 mei 2024, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar dit hoger beroep te ontzeggen als zijnde ongegrond c.q. ongemotiveerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 september 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Erkens;
  • de vader, bijgestaan door mr. Klaver;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 23 april 2024;
  • het V6-formulier met bijlage ingediend door de advocaat van de moeder op 12 september 2024.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
[minderjarige] heeft van 13 april 2017 tot 13 oktober 2021 onder toezicht van de GI gestaan.
3.3.
Bij beschikking van 5 september 2017 heeft de rechtbank partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.
3.4.
Bij beschikking van 17 september 2018 heeft de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader bepaald.
De rechtbank heeft verder bij die beschikking bepaald dat de moeder en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar afwisselend in de ene week van vrijdag 18.00 uur tot en met maandag 18.00 uur en in de andere week van zondag 18.00 uur tot en met dinsdag 18.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg nader te bepalen.
3.5.
Bij beschikking van 13 december 2019 heeft de rechtbank voornoemde zorgregeling gewijzigd, in die zin, dat een
voorlopigezorgregeling geldt waarbij – kort samengevat – de vader [minderjarige] de ene week op vrijdag om 9.00 uur naar het kinderdagverblijf (KDV) brengt en de moeder haar om 13.00 uur ophaalt, vervolgens brengt de moeder [minderjarige] de eerstvolgende maandag om 13.00 uur naar het KDV, waar de vader haar aan het eind van de middag zal ophalen; de andere week zal de vader [minderjarige] op maandagochtend om 9.00 uur naar het KDV brengen en zal de moeder [minderjarige] om 13.00 uur ophalen, vervolgens zal de moeder [minderjarige] op woensdag om 13.00 uur naar het KDV brengen, waar de vader [minderjarige] aan het eind van de middag zal ophalen.
3.6.
Bij beschikking van 5 februari 2020 heeft de rechtbank, onder wijziging van de
voorlopige zorgregeling zoals bepaald bij beschikking van 13 december 2019 ingevolge
artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), een definitieve zorgregeling bepaald op grond waarvan de moeder en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op de volgende wijze:
- de ene week vanaf maandag 15:15 uur, waarbij de moeder [minderjarige] uit school haalt, tot
woensdag 8:45 uur, waarbij de moeder [minderjarige] naar school brengt;
- de andere week vanaf vrijdag 15:15 uur, waarbij de moeder [minderjarige] uit school haalt, tot
maandag 8:45 uur, waarbij de moeder [minderjarige] naar school brengt;
- de vakanties en feestdagen worden evenredig tussen partijen verdeeld, nader in
onderling overleg te bepalen.
3.7.
Partijen hebben op 24 november 2022 een ouderschapsplan ondertekend. Hierin
hebben partijen over de zorgregeling opgenomen dat [minderjarige] in de oneven week bij de
moeder is vanaf maandag 15:15 uur tot en met woensdag 8:45 uur. Vervolgens is [minderjarige] dan
tot en met vrijdagmiddag 15:15 uur bij de vader en gaat ze het oneven weekend naar de
moeder. Dit duurt tot en met maandagochtend 8.45 uur in de even week. In de even week is
[minderjarige] volledig bij de vader, tot de maandag in de oneven week. Voorts hebben partijen in het ouderschapsplan een nadere invulling gegeven aan de evenredige verdeling van de vakanties en feestdagen en hebben zij afspraken gemaakt over communicatie, opvoeding en opvoedstijl.
De procedure in eerste aanleg
3.8.
De moeder heeft de rechtbank verzocht, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, genoemde beschikking van 5 februari 2020, voor wat betreft de reguliere zorgregeling te wijzigen, in die zin, dat [minderjarige] bij de moeder verblijft in de oneven weken vanaf maandag 8:45 uur tot en met maandag 8:45 uur en dat de vakantieregeling ongewijzigd blijft.
3.8.1.
De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en de rechtbank verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel het verzoek van de moeder af te wijzen.
3.9.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen.
De procedure in hoger beroep
3.10.
De moeder kan zich met deze beslissing van de rechtbank niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.11.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van de moeder om een geringe wijziging in de zorgregeling afgewezen. Het belang van [minderjarige] en niet het belang van de ouders moet bij deze beslissing centraal staan. Dat het hof op voorhand het verzoek van de moeder om [minderjarige] te horen heeft afgewezen, is een gemiste kans. De moeder verzoekt het hof om die beslissing te heroverwegen. Een wijziging van de zorgregeling is gelet op de feiten en omstandigheden in het belang van [minderjarige] wenselijk. Hiervoor zijn objectieve en subjectieve argumenten te noemen. Objectieve argumenten zijn dat [minderjarige] op dit moment klem zit tussen partijen en dat door een geringe wijziging van de zorgregeling het aantal wisselmomenten van vier naar twee wordt teruggebracht. Het is een feit van algemene bekendheid dat wisselmomenten onrust veroorzaken bij zowel de minderjarige als bij de ouders. In de stukken geeft de vader zelf aan dat [minderjarige] hem heeft verteld dat zij een wisseling voor één dag niet prettig vindt; dit is niet congruent met de vaststelling van de kinderrechter dat de vader de stelling van de moeder betwist. Bovendien is sprake van twee verschillende opvoedsituaties. De vader heeft – naar aanleiding van opmerkingen van [minderjarige] – zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. Door de extra wisseling te laten vervallen, hoeft [minderjarige] maar eenmaal aan de vader te vertellen hoe het bij de moeder is geweest. De vader kan daardoor zijn zorgen beter parkeren. Minder wisselmomenten zorgen daardoor voor meer rust en stabiliteit voor [minderjarige]. Daarnaast zijn door een week-op-week-af-regeling ook andere verbeteringen in de verdeling van de zorg voor [minderjarige] mogelijk. Zo wil [minderjarige] graag met beide ouders naar de sport en wil zij dat de moeder haar op woensdag naar verjaardagsfeestjes brengt en ophaalt. De moeder kan [minderjarige] dan ook op woensdagmiddag met haar huiswerk helpen. Wat betreft de situatie tussen partijen is (ook volgens de hulpverlening) het maximale bereikt. De moeder heeft volgens de hulpverlening grote stappen gezet. Zij betwist dat zij [minderjarige] belast. De moeder kan [minderjarige] emotionele toestemming geven om onbelast contact met de vader te hebben. Het is de vader die [minderjarige] belast. Een subjectief argument is dat partijen bij de door de moeder verzochte regeling minder met elkaar hoeven te communiceren. De moeder wil met de vader communiceren, maar de vader wil dat niet meer.
Tot slot is er geen reden aanwezig om de moeder in de proceskosten van het hoger beroep te veroordelen.
3.12.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
In het verleden zijn veel hulpverleningsinstanties bij partijen betrokken geweest. De huidige zorgregeling is na een lang traject tot stand gekomen. Deze regeling zorgt voor rust bij [minderjarige] en partijen. De regeling kan ook worden nageleefd. Dat de opvoedstijlen van partijen verschillen is daarbij geen probleem. Partijen hebben er bewust voor gekozen om [minderjarige] bij beide ouders aparte hobby’s te laten beoefenen. De vader erkent dat de moeder veel van [minderjarige] houdt en dat zij goed voor haar zorgt. Een verandering in de zorgregeling zou bij [minderjarige] voor meer onrust zorgen en is niet in het belang van [minderjarige] wenselijk. Rust en stabiliteit zijn belangrijk voor [minderjarige] om zich goed naar volwassenheid te kunnen ontwikkelen. Het gaat nu goed met [minderjarige] zowel op school als in de thuissituatie. De vader deelt niet de beleving van de moeder over de wisselmomenten. De overdracht van [minderjarige] vindt negen van de tien keer via school plaats. Wanneer de wisselmomenten niet op school plaatsvinden begroeten partijen elkaar; verder is er geen communicatie tussen hen. Partijen zijn de laatste twee keren ook samen naar een ouderavond op school gegaan. De vader stimuleert [minderjarige] in het contact met de moeder en dit contact is onbelast. [minderjarige] kan echter, vanwege de uitlatingen van de moeder en haar netwerk over de vader, geen onbelast contact met de vader hebben. Ongeacht de uitkomst van het hoger beroep staat de vader open voor de hervatting van het traject solo parallel ouderschap. De communicatie tussen partijen heeft op dit moment een dieptepunt bereikt, wat niet in het belang van [minderjarige] is.
3.13.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – verklaard dat het moeilijk is om in deze zaak een advies te geven. Voor de argumenten van beide ouders valt wat te zeggen. Wanneer er in een zorgregeling sprake is van meerdere wisselmomenten, dan kan dat bij een minderjarige voor onrust zorgen. Op het moment echter dat beide ouders de zorgregeling volledig ondersteunen hoeven de wisselmomenten voor een minderjarige niet belastend te zijn. Door een week-op-week-af-regeling kan er mogelijk meer rust voor een minderjarige ontstaan, omdat er dan minder contact tussen de ouders bestaat. De raad vraagt zich wel af of datgene wat de ouders zoeken, te weten rust en stabiliteit voor [minderjarige], bereikt zal worden door het aanpassen van de zorgregeling of dat er meer winst te behalen valt in de samenwerking tussen de ouders. Het is jammer dat het traject solo parallel ouderschap vanwege deze procedure is gestopt. Beide ouders hebben dit traject als positief ervaren. De raad hoopt dat de ouders na deze procedure het traject solo parallel ouderschap, in het belang van [minderjarige], weer zullen oppakken.
De motivering van de beslissing
3.14.
Het hof overweegt het volgende.
Kindgesprek [minderjarige]
3.14.1.
Zowel in het beroepschrift als tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder het hof verzocht om [minderjarige] op te roepen voor een kindgesprek. Bij brief van 12 september 2024 heeft het hof aan partijen medegedeeld dat het op dit moment nog het beleid van het hof is dat alleen minderjarigen van twaalf jaar en ouder een uitnodiging voor een kindgesprek ontvangen. Verder heeft het hof daarbij aan partijen medegedeeld dat het hof gelet op de inhoud van het dossier, de jonge leeftijd van [minderjarige] (acht jaar) en het bezwaar van de vader op voorhand geen aanleiding ziet om [minderjarige] op te roepen voor een kindgesprek. In hetgeen partijen en de raad tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht ziet het hof geen aanleiding om [minderjarige] alsnog uit te nodigen voor een kindgesprek. Het hof wijst derhalve het verzoek van de moeder af.
De inhoudelijke beoordeling
3.14.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.14.3.
Tussen partijen is in geschil of de huidige reguliere zorgregeling tussen de moeder en [minderjarige] gewijzigd dient te worden naar een co-ouderschapsregeling (een week-op-week-af-regeling).
3.14.4.
Vast staat dat partijen – na verschillende juridische procedures, een langdurige ondertoezichtstelling en verschillende hulpverleningstrajecten – op 24 november 2022 een ouderschapsplan hebben ondertekend waarin, voor zover hier thans van belang, de huidige reguliere zorgregeling is vastgelegd. De moeder heeft vervolgens binnen drie maanden na de ondertekening van genoemd ouderschapsplan, derhalve op 6 februari 2023, om een wijziging van die regeling verzocht. Nog daargelaten of, gelet op deze korte termijn, sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden, is het hof op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling van oordeel dat de moeder onvoldoende met objectiveerbare feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat een wijziging van de huidige reguliere zorgregeling in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
3.14.5.
Het hof stelt voorop dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat het zowel op school als in de thuissituatie goed gaat met [minderjarige]. Ondanks dat sprake is van twee verschillende opvoedsituaties heeft dat kennelijk geen negatief effect op [minderjarige]. Voorts is gebleken dat de ouders de zorgregeling feitelijk uitvoeren. Daarbij komt dat, hoewel het in zijn algemeenheid in het belang van een minderjarige kan zijn om in een zorgregeling het aantal wisselmomenten tussen de ouders zoveel mogelijk te beperken, dat in de onderhavige zaak niet aan de orde is, althans geen wijziging rechtvaardigt. De wisselmomenten vinden namelijk plaats via school, waarbij één van de ouders [minderjarige] uit school haalt of naar school brengt. Partijen hebben dan geen enkel contact met elkaar. Dit betekent dat het terugbrengen van het aantal wisselmomenten weinig gevolgen heeft voor de onderlinge communicatie tussen partijen. Verder heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onweersproken gesteld dat wanneer de wisselmomenten van [minderjarige] incidenteel (bijvoorbeeld in verband met vakanties en feestdagen) wel tussen partijen plaatsvinden, zij in ieder geval in staat zijn om elkaar te begroeten. Ook heeft de vader onweersproken gesteld dat partijen de laatste twee keren ook gezamenlijk naar een ouderavond op de school van [minderjarige] zijn geweest. Genoemde feiten en omstandigheden maken – naar het oordeel van het hof – dat de wisselmomenten voor [minderjarige] niet belastend zijn, althans niet dusdanig dat om die reden de huidige reguliere regeling aanpassing behoeft. Verder volgt uit voormelde omstandigheden dat [minderjarige] niet klem zit tussen partijen. De overige door de moeder aangevoerde subjectieve argumenten maken evenmin dat een wijziging van de huidige reguliere zorgregeling in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. De door de moeder verzochte wijziging lijkt vooral te zijn ingegeven door haar wens om op bepaalde vlakken meer bij het leven van [minderjarige] betrokken te zijn (zoals bij de beoefening van sport/hobby’s, het maken van huiswerk en het brengen en ophalen naar kinderfeestjes). Niet valt in te zien dat dit met de huidige reguliere zorgregeling onvoldoende mogelijk is, dan wel dat deze argumenten van een dermate zwaarwegend belang zijn dat dit een wijziging van de huidige goedlopende reguliere zorgregeling rechtvaardigt. De grief van de moeder faalt derhalve.
De slotsom
3.15.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
De proceskosten
3.16.
De vader heeft verzocht om de moeder in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen. Het hof ziet echter geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel, inhoudende dat, de proceskosten tussen partijen in familierechtelijke zaken worden gecompenseerd. Het hof wijst daarom het verzoek van de vader af.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 10 januari 2024;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en F. Dunki Jacobs en is op 7 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.