Uitspraak
,
Raad voor de Kinderbescherming,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder, wonende in het buitenland, verzoekt om een wijziging van de omgangsregeling en het gezag over haar minderjarige dochter, geboren in 2019. De rechtbank had eerder een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de moeder slechts één week per jaar contact met haar dochter kan hebben. De vader, die de dagelijkse zorg voor de minderjarige op zich neemt, heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van het gezag, stellende dat de moeder niet voldoende betrokken is bij het leven van de minderjarige.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 oktober 2024 is de moeder niet verschenen, maar haar advocaat heeft haar standpunten naar voren gebracht. De vader heeft aangegeven dat hij instemt met de contactregeling, maar twijfelt aan de betrokkenheid van de moeder. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat de moeder meer betrokkenheid zou moeten tonen en dat er een frequente informatieregeling moet komen.
Het hof heeft overwogen dat de moeder in een kwetsbare situatie verkeert en dat er geen sprake is van een situatie waarin het gezag van de moeder beëindigd moet worden. Het hof heeft besloten dat de moeder en de minderjarige recht hebben op contact gedurende één week in de zomervakantie en dat er twee keer per week beeldbelcontact zal zijn. Het verzoek van de vader om het gezag over de minderjarige alleen aan hem toe te kennen is afgewezen. De beslissing van het hof is op 7 november 2024 uitgesproken.