ECLI:NL:GHSHE:2024:348

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
200.330.846_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over opheffing van conservatoire beslagen in een geschil tussen twee B.V.'s met betrekking tot een koopovereenkomst en beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep in een kort geding dat was ingesteld door [B.V. 1] B.V. tegen [B.V. 2] B.V. en [geïntimeerde 2]. De zaak betreft de opheffing van conservatoire beslagen die door [B.V. 1] waren gelegd op de bezittingen van [geïntimeerde 2] en [B.V. 2]. De conservatoire beslagen waren gelegd naar aanleiding van een koopovereenkomst waarbij [B.V. 1] de aandelen in [B.V. 4] had gekocht van [geïntimeerde 1]. [B.V. 1] stelde dat er sprake was van tekortkomingen in de nakoming van de garanties die waren opgenomen in de koopovereenkomst, en dat deze tekortkomingen aanleiding gaven tot ontbinding van de overeenkomst. Daarnaast waren er beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag door [geïntimeerde 2] die ook een rol speelden in de zaak. Het hof oordeelde dat de vorderingen van [B.V. 1] tot handhaving van de beslagen summierlijk ondeugdelijk waren, en dat de belangen van [geïntimeerde 2] en [B.V. 2] bij opheffing van de beslagen zwaarder wogen dan die van [B.V. 1]. Het hof besloot daarom de conservatoire beslagen op te heffen en bekrachtigde de beslissing van de voorzieningenrechter in eerste aanleg, met veroordeling van [B.V. 1] in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.330.846/01
arrest van 6 februari 2024
in de zaak van
[B.V. 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. M.H.J. van Rest te ‘s-Gravenhage,
tegen

1.[B.V. 2] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna tezamen: [geïntimeerde 2] c.s.,
ieder afzonderlijk: [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. E.L. de Haan te Tilburg,
op het bij dagvaardingsexploot van 3 augustus 2023 ingeleide hoger beroep van het kortgedingvonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 6 juli 2023 tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerde 2] c.s. als eisers.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/392337/ KG ZA 23-170)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van [appellante] met grieven en de conclusie van eis;
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van [appellante] ;
- de mondelinge behandeling, waar:
 partijen zijn verschenen, [appellante] in de persoon van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) en met de advocaten mrs. M.H.J. van Rest en H.L.M. Rek,
en [geïntimeerde 2] c.s. in de persoon van [geïntimeerde 2] en met de advocaten mrs. E.L. de Haan en P.W.J. van Elzelingen;
 de advocaten van partijen de zaak hebben toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen;
 [geïntimeerde 2] c.s. de vooraf bij akte ingezonden productie 19 heeft ingebracht.
2.2
Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de stukken van het hoger beroep en van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
Deze zaak gaat in hoger beroep over de opheffing van conservatoire beslagen.
Uitgangspunten en feiten
3.2
Als gesteld en niet (voldoende) betwist, vormen de volgende feiten voor het hof het uitgangspunt.
a. [geïntimeerde 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van [geïntimeerde 1] . [geïntimeerde 1] is enig aandeelhouder en bestuurder in [B.V. 3] B.V. (hierna: [B.V. 3] ) en was dat aanvankelijk ook in [B.V. 4] B.V. (hierna: [B.V. 4] ). [B.V. 4] is enig aandeelhouder en bestuurder van de drie 100% dochtervennootschappen [B.V. 5] B.V., [B.V. 6] B.V. en [B.V. 7] B.V. en drijft daarmee een onderneming die zich kort gezegd bezig houdt met de verkoop en implementatie van bedrijfssoftware en het geven van trainingen op dat gebied.
Met het oog op de voorgenomen verkoop van aandelen in [B.V. 4] zijn [commercieel directeur] (hierna: [commercieel directeur] ) en [operationeel directeur] (hierna: [operationeel directeur] ) aangesteld als commercieel respectievelijk operationeel directeur van [B.V. 4] en is [geïntimeerde 2] binnen [B.V. 4] gaandeweg naar de achtergrond getreden.
[betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [directeur] (hierna: [directeur] ) zijn directeuren van [B.V. 8] B.V. (hierna: [B.V. 8] ). [B.V. 8] heeft in april 2022 speciaal voor de koop van de [B.V. 4] -aandelen [appellante] opgericht, was aanvankelijk de enig bestuurder van [appellante] en op 22 juni 2022 traden ook [commercieel directeur] en [operationeel directeur] toe als directeuren van [appellante] .
Op grond van een op 22 juni 2022 gesloten koopovereenkomst (hierna: Koopovereenkomst) heeft [geïntimeerde 1] de aandelen in [B.V. 4] verkocht en geleverd aan [appellante] tegen een koopprijs van € 6.717.261,--. Sindsdien is [appellante] de enig aandeelhouder en bestuurder van [B.V. 4] . De schriftelijke Koopovereenkomst vermeldt onder meer:
“(…)
Artikel 1 Definities en interpretatie
(…)
Inbreukiedere omstandigheid ten gevolge waarvan enig onderdeel van de Garanties niet juist of accuraat is op de datum van ondertekening van deze Overeenkomst en op de Closing Datum
(…)
Artikel 6 Garanties en voorstelling van zaken
6.1
Verkoper garandeert jegens koper dat de Garanties op de datum van ondertekening van deze overeenkomst en op de Closing Datum juist of accuraat zijn, behalve voor zover sprake is van een feit dat of een omstandigheid die bij een redelijk kundig en ervaren koper bekend is of prima facie bekend had kunnen zijn door middel van de schriftelijke bekendmaking door Verkoper aan Koper van de Due Diligence Informatie.
(…)
6.3
Verkoper onderkent dat de Garanties en de juistheid daarvan van wezenlijk belang zijn voor het besluit van Koper deze Overeenkomst aan te gaan en de in de overeenkomst vermelde Koopprijs te betalen. De Garanties vormen een risicoverdeling tussen de Koper en de Verkoper, zulks met inachtneming van het bepaalde in dit Artikel 6.
(…)
6.6
De Koper verklaart dat zij op het moment van het aangaan van deze Overeenkomst op basis van de door Verkoper verstrekte Due Diligence informatie niet bekend is met een inbreuk of wetenschap heeft van enig feit dat aanleiding kan geven tot een inbreuk of het aansprakelijk stellen van Verkoper ten aanzien van een tekortkoming in de nakoming van enige bepaling in deze Overeenkomst door Verkoper.
(…)
Artikel 7 Aansprakelijkheid van Verkoper
7.1
In geval van een inbreuk of tekortkoming zijdens Verkoper, is Koper gerechtigd, als enige remedie, om bij Verkoper een vordering tot vergoeding van de Schade in te dienen. In dat geval betaalt Verkoper aan Koper of -naar keuze van Koper- aan de Vennootschap of een Dochtermaatschappij, het bedrag dat nodig is om Koper en/of de Vennootschup en/of de Dochtervennootschappen in de positie te brengen die zou hebben bestaan indien geen sprake zou zijn geweest van de desbetreffende inbreuk of tekortkoming.
(…)
7.6
De totale aansprakelijkheid van Verkoper en [geïntimeerde 2] uit hoofde van de Garanties en de Vrijwaringen is beperkt tot een bedrag gelijk aan EUR 750.000,-.
(…)
7.9
Niets in deze Overeenkomst beperkt op welke wijze dan ook de aansprakelijkheid van Verkoper met betrekking tot inbreuken of andere aanspraken onder deze Overeenkomst indien deze zijn toe te schrijven aan bedrog, misleiding, fraude of opzet aan de zijde van Verkoper of aan haar gerelateerde personen, waaronder in ieder geval haar uiteindelijk belanghebbende, zijnde de heer [geïntimeerde 2] .
(…)
Artikel 10 Zekerheid
10.1
Ter meerdere zekerheid voor de eventuele betalingsverplichtingen van Verkoper jegens Koper, de Vennootschap en/of enige Dochtervennootschap uit hoofde van deze Overeenkomst (vanwege een inbreuk, tekortkoming in de nakoming van enige verplichting, Vrijwaring of anderszins) zal op Closing ten gunste van Koper door Verkoper alsook haar uiteindelijk belanghebbenden de heer [geïntimeerde 2] de alsBijlage 8aan deze Overeenkomst gehechte vermogensinstandhoudingsverklaring worden afgegeven, inhoudende dat Verkoper (…) minimaal een bedrag gelijk aan 100% van haar maximale aansprakelijkheid jegens Koper als bedoeld in Artikel 7.6 aan liquide middelen en/of beursgenoteerde effecten zal aanhouden.
(…)
Artikel 14 Betrokkenheid na Closing
14.1
Op of omstreeks de Closing Datum zullen [B.V. 3] B.V., een aan Verkoper gelieerde vennootschap, en de Vennootschap de alsBijlage 9aan deze Overeenkomst gehechte overeenkomst van opdracht sluiten (‘de inhuurovereenkomst’). In de inhuurovereenkomst wordt geregeld dat de heer [geïntimeerde 2] beschikbaar zal worden gesteld aan de Vennootschap en de Dochtervennootschappen om werkzaamheden te verrichten die onder andere bestaan uit het overdragen van relaties, kennis en financiële hoekhouding.
(…)
Artikel 16 Diversen
(…)
16.5
Partijen doen hierbij, voor zover rechtens toegestaan en tenzij in deze Overeenkomst anders vermeld, onherroepelijk en onvoorwaardelijk afstand van het recht om deze overeenkomst of enige in deze Overeenkomst voorgenomen rechtshandeling geheel dan wel gedeeltelijk te vernietigen, te ontbinden of op te schorten, zoals, maar niet uitsluitend, op grond van de artikelen 6:265 e.v. BW (toerekenbare tekortkoming in de nakoming) of 6:228 e.v. BW (dwaling) dan wel een vordering hiertoe in te stellen dan wel tot wijziging van de gevolgen van de Overeenkomst ter opheffing van nadeel als bedoeld in artikel 6:230 lid 2 BW. Partijen sluiten uitdrukkelijk de toepasselijkheid van Titel 1 Boek 7 BW uit.
(…)”
De Koopovereenkomst bevat onder meer de bijlagen:
“(…)
BIJLAGE 6 GARANTIES
(…)
BIJLAGE 8 VERMOGENSINSTANDHOUDINGSVERKLARING
(…)
BIJLAGE 9 INHUUROVEREENKOMST
(…)”
Na daartoe door [B.V. 8] verstrekte opdracht, heeft advocaat [advocaat] (hierna: [advocaat] ) feitenonderzoek gedaan in verband met een melding van seksueel overschrijdend of ongewenst gedrag door [geïntimeerde 2] op een teamuitje van 8 april 2022. In het daarvan opgemaakte verslag van 25 oktober 2022 beschrijft advocaat [advocaat] , kort samengevat:
 dat op 8 april 2022 een personeelsuitje van [B.V. 4] heeft plaatsgevonden, waarna enkele personeelsleden naar een karaoke-bar zijn gegaan;
 dat een anoniem gebleven medewerkster en [medewerkster] (hierna: [medewerkster] ) bij HR-adviseur [HR-adviseur] (hierna: [HR-adviseur] ) melding hebben gedaan van seksueel overschrijdend gedrag door [geïntimeerde 2] in de karaoke-bar;
 dat de anonieme meldster alleen bij [HR-adviseur] bekend is en wil dat er niets met haar melding wordt gedaan;
 dat [HR-adviseur] [geïntimeerde 2] tijdens een gesprek op 15 april 2022 in aanwezigheid van [medewerkster] heeft geconfronteerd met de melding van [medewerkster] , waarna [geïntimeerde 2] en [medewerkster] hebben afgesproken om de samenwerking professioneel voort te willen zetten;
 dat [HR-adviseur] op 15 april 2022 aan [geïntimeerde 2] een gespreksverslag en officiële waarschuwingsbrief heeft gestuurd vanwege grensoverschrijdend gedrag, met het verzoek aan [geïntimeerde 2] om die brief voor akkoord te ondertekenen;
 dat [geïntimeerde 2] [HR-adviseur] op 22 april 2022 heeft gebeld, zijn ongenoegen over de gang van zaken heeft geuit en heeft meegedeeld dat hij geen officiële waarschuwing kan krijgen omdat hij (indirect) bestuurder is van [B.V. 4] en geen werknemer;
 dat de daardoor ontdane [HR-adviseur] op 22 april 2022 met [commercieel directeur] heeft gesproken en dat [commercieel directeur] , na overleg met [operationeel directeur] , aan [geïntimeerde 2] dringend heeft verzocht om voorlopig niet meer op kantoor te komen;
 dat [geïntimeerde 2] toen een tijdje niet op kantoor is verschenen en werkzaamheden vanuit huis heeft verricht;
 dat een op initiatief van [commercieel directeur] begin mei 2022 ingezet mediationtraject tussen [geïntimeerde 2] en [HR-adviseur] na de derde gezamenlijke bijeenkomst medio juni 2022 is afgerond;
 dat binnen [B.V. 4] alleen [medewerkster] , [HR-adviseur] , [geïntimeerde 2] , [commercieel directeur] en [operationeel directeur] van de door [medewerkster] gedane melding op de hoogte zijn;
 dat [commercieel directeur] , in overleg met [operationeel directeur] , de waarschuwingsbrief heeft aangepast en [geïntimeerde 2] de aangepaste waarschuwingsbrief op 2 juni 2022 heeft ondertekend.
Op 7 november 2022 heeft [appellante] conservatoir verhaalsbeslag gelegd ten laste van [geïntimeerde 2] c.s. op (bank)tegoeden, aandelen en de woning van [geïntimeerde 2] . Op 15 november, 2 en 19 december 2022 heeft [appellante] het beslag onder de bank herhaald. Voor zover relevant betreft het:
- ten laste van [geïntimeerde 1] gelegde beslagen onder Coöperatieve Rabobank U.A (hierna: Rabobank), [B.V. 3] en [geïntimeerde 2] en op door [geïntimeerde 1] gehouden aandelen in [B.V. 3] ;
- ten laste van [geïntimeerde 2] gelegde beslagen onder de Rabobank, [B.V. 3] en [geïntimeerde 1] , op door [geïntimeerde 2] gehouden aandelen in [geïntimeerde 1] en op de woning [adres] in [woonplaats] (hierna: woonhuis).
In de met de dagvaarding van 21 november 2022 ingeleide bodemzaak (zaak C/01/387867/HA ZA 22-641), beknopt samengevat:
- heeft
in conventie[appellante] , na eiswijziging, onder meer gevorderd dat de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad:
primair: de Koopovereenkomst zal ontbinden wegens een tekortkoming,
subsidiair: de Koopovereenkomst zal vernietigen wegens bedrog of dwaling,
primair en subsidiair: met een door [geïntimeerde 2] c.s. aan [appellante] terug te betalen koopsom van € 6.717.261,--, een schadevergoeding en proceskosten;
- hebben
in reconventie[geïntimeerde 2] c.s. onder meer gevorderd dat de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad:
- de door [appellante] ten laste van [geïntimeerde 2] c.s. gelegde conservatoire beslagen zal opheffen;
- [appellante] op straffe van een dwangsom zal verbieden om opnieuw beslag te leggen ter zake het in dit kort geding aan de orde zijnde feitencomplex;
- [appellante] zal veroordelen tot betaling van bepaalde schadebedragen;
- voor het geval de Koopovereenkomst mocht worden ontbonden of vernietigd: [appellante] zal veroordelen tot betaling van € 4.271.650,--.
Deze bodemzaak loopt nog en daarin is in maart 2024 de mondelinge behandeling
gepland.
3.3
In dit met de dagvaarding van 1 juni 2023 ingeleide kort geding hebben [geïntimeerde 2] c.s. gevorderd dat de voorzieningenrechter uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
de door [appellante] ten laste van [geïntimeerde 2] c.s. gelegde conservatoire beslagen zal opheffen;
[appellante] op straffe van een dwangsom zal verbieden om opnieuw beslag te leggen ter zake het in dit kort geding aan de orde zijnde feitencomplex;
[appellante] zal veroordelen in de proceskosten, met wettelijke rente.
3.4
Bij het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beroepen vonnis van 6 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld, kort samengevat:
  • dat [appellante] een geldvordering inroept, namelijk haar beweerde vordering op [geïntimeerde 2] c.s. tot terugbetaling van de koopprijs voor de aandelen in [B.V. 4] en tot betaling van een aanvullende schadevergoeding (rov. 4.4);
  • dat [geïntimeerde 2] c.s. summierlijk de ondeugdelijkheid van de vordering tot terugbetaling van de koopprijs voor de aandelen in [B.V. 4] hebben aangetoond voor zover [appellante] die grondt op haar bevoegdheid om de Koopovereenkomst wegens een tekortkoming te ontbinden of wegens dwaling te vernietigen (rov. 4.4 en 4.5);
  • dat [geïntimeerde 2] c.s. summierlijk de ondeugdelijkheid van de vordering tot terugbetaling van de koopprijs voor de aandelen in [B.V. 4] hebben aangetoond voor zover [appellante] die grondt op haar bevoegdheid om de Koopovereenkomst wegens bedrog te vernietigen (rov. 4.6 tot en met 4.9);
  • dat summierlijk de ondeugdelijkheid van de vordering op [geïntimeerde 2] is gebleken voor zover [appellante] die grondt op bestuurdersaansprakelijkheid van [geïntimeerde 2] (rov. 4.10);
  • dat de aansprakelijkheid van [geïntimeerde 2] c.s. voor eventuele schade wegens een tekortkoming contractueel is beperkt tot € 750.000,-- en daarvoor voldoende zekerheid bestaat (rov. 4.11);
  • dat afweging van wederzijdse belangen leidt tot opheffing van (alleen) de derdenbeslagen op de (bank)tegoeden (rov. 4.12, in zoverre toewijzing van voornoemde vordering A);
  • dat onvoldoende grond bestaat voor een verbod om nieuwe beslagen te leggen (rov. 4.13, afwijzing vordering B);
  • dat [appellante] als grotendeels in het ongelijk gestelde procespartij in de op
  • € 1.882,44 begrote proceskosten zal worden veroordeeld (rov. 4.14, in zoverre toewijzing van vordering C).
Op grond daarvan heeft de voorzieningenrechter beslist, kort gezegd:
1. tot opheffing van de door [appellante] op 7 november, 15 november, 2 december en 19 december 2022 ten laste van:
a. [geïntimeerde 2] c.s. gelegde conservatoire beslagen onder de Rabobank, [B.V. 3] en [geïntimeerde 2] ;
b. [geïntimeerde 2] gelegde conservatoire beslagen onder de Rabobank, [B.V. 3] en [geïntimeerde 1] ;
2. tot veroordeling van [appellante] in de proceskosten, met wettelijke rente.
3.5
In dit met de dagvaarding van 3 augustus 2023 ingeleide principaal hoger beroep formuleert [appellante] zes principale grieven, waarvan er drie zijn onderverdeeld in meerdere subgrieven. [appellante] concludeert dat het hof uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, het beroepen vonnis zal vernietigen en:
I. de toegewezen vorderingen van [geïntimeerde 2] c.s. uit de eerste aanleg alsnog zal afwijzen;
II. [geïntimeerde 2] c.s. hoofdelijk zal veroordelen tot terugbetaling van € 1.882,44 aan ingevolge het beroepen vonnis betaalde proceskosten, met wettelijke rente;
III. [geïntimeerde 2] c.s. hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van de proceskosten in beide instanties, met wettelijke rente.
3.6
In het incidenteel hoger beroep formuleren [geïntimeerde 2] c.s. twee grieven. [geïntimeerde 2] c.s. concluderen dat het hof uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, het beroepen vonnis zal vernietigen en:
zal opheffen het door [appellante] ten laste van [geïntimeerde 1] gelegde conservatoire beslag op de aandelen in [B.V. 3] ;
zal opheffen de door [appellante] ten laste van [geïntimeerde 2] gelegde conservatoire beslagen op: a. de aandelen in [geïntimeerde 1] ;
b. het woonhuis in [woonplaats] ;
3. [appellante] zal veroordelen in de proceskosten.
3.7
Partijen weerspreken elkaars principale en incidentele grieven.
In principaal hoger beroep concluderen [geïntimeerde 2] c.s. dat het hof uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
  • de vorderingen in principaal hoger beroep van [appellante] zal afwijzen;
  • [appellante] zal veroordelen in de proceskosten.
In incidenteel hoger beroep concludeert [appellante] dat het hof uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
  • het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde 2] c.s. zal verwerpen;
  • [geïntimeerde 2] c.s. hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten.
Rechtsstrijd in hoger beroep
3.8
Met de in principaal en incidenteel hoger beroep geformuleerde vorderingen en grieven bepalen partijen de omvang van het aan het hof voorliggende geding.
Nu [geïntimeerde 2] c.s. daartegen in incidenteel hoger beroep niet opkomen, ligt de afwijzing van de (hiervoor onder rov.3.3 genoemde) inleidende vordering B tot een verbod om op basis van de onderhavige feiten opnieuw beslag te leggen, niet aan het hof voor. Dit hoger beroep spitst zich toe op de inleidende vordering A tot opheffing van de gelegde conservatoire beslagen:
- ten laste van [geïntimeerde 1] onder de Rabobank, [B.V. 3] en [geïntimeerde 2] en op door [geïntimeerde 1] gehouden aandelen in [B.V. 3] ;
- ten laste van [geïntimeerde 2] onder de Rabobank, [B.V. 3] en [geïntimeerde 1] , op door [geïntimeerde 2] gehouden aandelen in [geïntimeerde 1] en op het woonhuis in [woonplaats] .
Voor zover de voorzieningenrechter vordering A heeft toegewezen komt [appellante] daartegen op met het principaal hoger beroep. Voor zover de voorzieningenrechter vordering A heeft afgewezen, komen [geïntimeerde 2] c.s. daartegen op met het incidenteel hoger beroep.
3.9
[geïntimeerde 2] c.s. leggen aan vordering A tot opheffing van de conservatoire beslagen naar de kern genomen het volgende ten grondslag.
Omdat [B.V. 4] sinds 2019 verkoopklaar werd gemaakt, zijn [commercieel directeur] en [operationeel directeur] als directeuren aangesteld en is [geïntimeerde 2] binnen [B.V. 4] steeds meer naar de achtergrond getreden. Nadat eerste onderhandelingen eind juni 2021 spaak waren gelopen, werd in februari 2022 de koop van [B.V. 4] -aandelen door [appellante] voorgesteld en is na een eerste conceptcontract van 28 maart 2022 verder onderhandeld. Ondanks begin mei 2022 blijkende tegenvallende kwartaalcijfers Q1 2022, werd op 22 juni 2022 de Koopovereenkomst gesloten.
Vermoedelijk vanwege uiteindelijk tegenvallende resultaten en om alsnog onder de Koopovereenkomst uit te komen, blaast [appellante] de discussie tussen [geïntimeerde 2] en [HR-adviseur] op, zoals die zich in de onderhandelingsfase heeft voorgedaan en ten tijde van de ondertekening van de Koopovereenkomst al was opgelost. In dit kort geding dienen de beslagen te worden opgeheven, omdat summierlijk blijkt dat de gepretendeerde claims van [appellante] ondeugdelijk zijn, de gelegde beslagen onnodig zijn en de belangen van [geïntimeerde 2] c.s. bij opheffing van de beslagen zwaarder wegen dan het belang van [appellante] bij handhaving ervan.
3.1
[appellante] voert daartegen in de kern het navolgende verweer.
Vanwege zijn essentiële kennis van en ervaring binnen de te kopen [B.V. 4] -onderneming, wilde [appellante] [geïntimeerde 2] na de koop nog enige tijd voor [B.V. 4] ter beschikking houden en werd de Inhuurovereenkomst gesloten. Zoals enkele maanden nadien bleek, is bij het sluiten van de Koopovereenkomst echter opzettelijk verzwegen dat kort daarvoor tegen [geïntimeerde 2] twee klachten waren ingediend wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag, dat een mediationtraject tussen [geïntimeerde 2] en [HR-adviseur] was gestart, dat [geïntimeerde 2] een officiële waarschuwing had gekregen en dat de relaties binnen [B.V. 4] zodanig waren verstoord dat [commercieel directeur] en [operationeel directeur] [geïntimeerde 2] vanaf 25 mei 2022 feitelijk hadden geschorst. Ook is [geïntimeerde 1] tekortgeschoten door bewust in strijd met de waarheid te verklaren dat alle in de Koopovereenkomst opgenomen garanties juist zijn, terwijl [geïntimeerde 2] c.s. wisten dat de verzwegen informatie voor [appellante] van belang was. [geïntimeerde 2] treft van een en ander als bestuurder van [geïntimeerde 1] persoonlijk een ernstig verwijt, zodat ook hij aansprakelijk is. [appellante] heeft deugdelijke aanspraken op [geïntimeerde 2] c.s., de gelegde beslagen zijn nodig en de belangen van [appellante] bij handhaving van de beslagen wegen zwaarder dan het belang van [geïntimeerde 2] c.s. bij opheffing ervan.
3.11
Het hof overweegt als volgt.
Volgens artikel 705 lid 2 Rv wordt de opheffing van het beslag onder meer uitgesproken bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of -zo het beslag is gelegd voor een geldvordering- indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
Voor zover [geïntimeerde 2] c.s. betogen dat dit imperatieve opheffingsgronden zijn en dat een beslag moeten worden opgeheven als summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht, is dat onjuist. De opsomming van gronden in artikel 705 lid 2 Rv is niet limitatief en de rechter kan een beslag opheffen als op basis van een belangenafweging wordt geoordeeld dat het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag zwaarder weegt dan het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag.
3.12
Voor de grond dat summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door beslaglegger [appellante] ingeroepen recht, dienen de opheffing vorderende [geïntimeerde 2] c.s. met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure aannemelijk te maken dat de door [appellante] gepretendeerde vordering ondeugdelijk is.
3.13
Voor zover [geïntimeerde 2] c.s. daartoe betogen dat [appellante] -mede in het licht van artikel 6.1 Koopovereenkomst- geen aanspraken kan ontlenen aan schending van enige garantie of tekortkoming omdat zij middels [commercieel directeur] en [operationeel directeur] al van meet af aan bekend was met de aan [geïntimeerde 2] toegeschreven feiten en omstandigheden zoals die zich in de periode tussen (het personeelsuitje op) 8 april 2022 binnen [B.V. 4] (tussen met name [geïntimeerde 2] , [HR-adviseur] , [commercieel directeur] , [operationeel directeur] ) en het sluiten van de Koopovereenkomst hebben voorgedaan, volgt het hof dat niet. In die periode waren [commercieel directeur] en [operationeel directeur] nog geen directeuren van [appellante] , zodat hun toenmalige kennis niet als toenmalige wetenschap van [appellante] kan gelden. Dat betekent echter niet dat de kennis en de vervolgens gekozen opstelling van [commercieel directeur] en [operationeel directeur] niet zouden kunnen dienen als gezichtspunt bij de beoordeling van de toenmalige situatie binnen [B.V. 4] in het licht van de verschillende garantiebepalingen.
3.14
[appellante] grondt haar aan de beslagen ten grondslag liggende aanspraken op schendingen van de bedrijfsvoeringsgarantie (Bijlage 6 onder F.1.k), de werknemersgarantie (Bijlage 6 onder G.6), de geschillengarantie (Bijlage 6 onder I.1) en de informatiegarantie (Bijlage 6 onder O.1), waardoor [geïntimeerde 1] tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de artikelen 6.1 en 6.6 Koopovereenkomst, ontbinding van de Koopovereenkomst gerechtvaardigd zou zijn en [geïntimeerde 1] de betaalde koopprijs zou moeten terugbetalen. Ook hebben [geïntimeerde 2] c.s. volgens [appellante] door opzettelijk gedane onjuiste mededelingen en verzwegen feiten mede in het licht van artikel 6.3 Koopovereenkomst bedrog gepleegd, althans [appellante] laten dwalen over voor haar essentiële omstandigheden om de Koopovereenkomst aan te gaan, wat zou leiden tot vernietiging van de Koopovereenkomst en waardoor [appellante] de onverschuldigd betaalde koopprijs terug zou moeten ontvangen. Volgens [appellante] treft [geïntimeerde 2] als bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt van de wanprestatie en/of het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 1] .
3.15
Tegen de door [appellante] gestelde schendingen van garanties en tekortkomingen werpen [geïntimeerde 2] c.s. echter terecht op dat deze in ieder geval niet zullen kunnen leiden tot een op een tekortkoming gebaseerde ontbinding of op een op dwaling gebaseerde vernietiging van de Koopovereenkomst. Een eventuele tekortkoming of dwaling zullen ingevolge de artikelen 7.1 en 16.5 Koopovereenkomst immers hooguit kunnen leiden tot een schadevergoeding, die artikel 7.6 Koopovereenkomst vervolgens beperkt tot maximaal € 750.000,--. Uit het hierna volgende blijkt bovendien dat voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat het door [geïntimeerde 2] c.s. inroepen van deze contractuele uitsluitingen en beperkingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zoals [appellante] bepleit met de stelling dat [geïntimeerde 2] c.s., kort gezegd, bedrog zouden hebben gepleegd..
3.16
Zoals [appellante] terecht betoogt, gelden de voornoemde contractuele uitsluitingen en beperkingen blijkens artikel 7.9 Koopovereenkomst niet voor een op bedrog gebaseerde vernietiging. Ter onderbouwing van (niet alleen de tekortkoming en de dwaling, maar ook) het bedrog beroept [appellante] zich op de aan [geïntimeerde 2] verweten kwesties en de nasleep daarvan zoals die zich sinds (het personeelsuitje op) 8 april 2022 hebben voorgedaan, hetgeen [geïntimeerde 2] c.s. opzettelijk zouden hebben verzwegen.
3.17.1
Dat [geïntimeerde 2] c.s. die aan [geïntimeerde 2] verweten kwesties en de nasleep ervan tot op het moment van sluiten van de Koopovereenkomst niet aan [appellante] hebben meegedeeld, staat tussen partijen vast. Dat [geïntimeerde 2] c.s. [appellante] daarover toen wel hadden moeten informeren, is evenwel niet voldoende aannemelijk geworden.
3.17.2
Waar [appellante] hiertoe benadrukt dat [geïntimeerde 2] een officiële waarschuwing had gekregen en dat de relaties binnen [B.V. 4] zodanig waren verstoord dat [commercieel directeur] en [operationeel directeur] als directeuren [geïntimeerde 2] vanaf 25 mei 2022 feitelijk hadden geschorst, overtuigt dat het hof voorshands niet, gelet op het hierna volgende.
Voor zover [appellante] aanvoert dat de verhoudingen binnen [B.V. 4] door de aan [geïntimeerde 2] verweten kwesties en de nasleep daarvan ernstig verstoord en vrijwel onwerkbaar zouden zijn geweest, geldt dat zowel de anonieme melding als de melding van [medewerkster] al ruim vóór het sluiten van de Koopovereenkomst naar behoren waren afgehandeld.
Verder waren van het tussen [HR-adviseur] en [geïntimeerde 2] gerezen dispuut en ingezette mediationtraject binnen [B.V. 4] alleen [HR-adviseur] , [geïntimeerde 2] , [commercieel directeur] en [operationeel directeur] op de hoogte. [geïntimeerde 2] heeft op aangeven van [commercieel directeur] na 22 april 2022 slechts enkele dagen het kantoor gemeden en toen vanuit zijn woonhuis op basis van de in artikel 14 Koopovereenkomst bedoelde (in Bijlage 9 bijgevoegde) Inhuurovereenkomst voor [B.V. 4] gewerkt. [commercieel directeur] en [operationeel directeur] hebben -zo staat tussen partijen vast- tijdens een of meerdere besprekingen in mei 2022 ook met geen woord gerept over de aan [geïntimeerde 2] verweten kwesties. Van 20 tot en met 24 mei 2022 heeft zelfs nog een bedrijfsuitje naar Budapest plaatsgevonden, waar zich -ook in de toen door [HR-adviseur] nog enigszins problematisch ervaren verhouding tot [geïntimeerde 2] - geen bijzonderheden hebben voorgedaan. Op het moment van sluiten van de Koopovereenkomst was het tussen [HR-adviseur] en [geïntimeerde 2] ingezette mediationtraject in ieder geval al naar behoren beëindigd. Zo beschrijft advocaat [advocaat] in haar verslag van 25 oktober 2022 bijvoorbeeld:
“(…)
Medio juni 2022
Het laatste mediation gesprek tussen de heer [geïntimeerde 2] en mevrouw [HR-adviseur] vindt plaats. (…)
Ook de heer [commercieel directeur] heeft (…) voorafgaand aan het 3e mediationgesprek mondeling nog een keer aan de heer [geïntimeerde 2] uitgelegd, en gezegd: “We staan aan de vooravond van de verkoop van het bedrijf. Wees een kerel, snap hoe [HR-adviseur] zich voelt. Snap eens in wat voor positie je haar hebt gebracht.”
In de laatste mediation sessie maakt de heer [geïntimeerde 2] (…) aan mevrouw [HR-adviseur] zijn excuses voor de wijze van communiceren, althans voor het gevoel dat hij mevrouw [HR-adviseur] heeft bezorgd. De kwestie tussen hen is daarmee afgerond. (…)”
Ter bevestiging van de beëindiging van het mediationtraject heeft mediator [mediator] in zijn e-mail van 9 juni 2022 aan [HR-adviseur] en [geïntimeerde 2] geschreven:
“Ons mediationtraject wordt -omdat jullie aangaven weer verder te kunnen- per heden officieel beëindigd. (…)”
3.17.3
Dat [commercieel directeur] en [operationeel directeur] ontevreden waren over de aan [geïntimeerde 2] verweten kwesties en handelwijze, maakt nog niet voldoende aannemelijk dat hun relatie tot [geïntimeerde 2] daardoor ook zodanig was verstoord dat deze onwerkbaar was geworden. Dat [commercieel directeur] en [operationeel directeur] hun relatie met [geïntimeerde 2] nog steeds zakelijk en werkbaar achtten, volgt uit hun voortzetting daarvan in het kader van de Inhuurovereenkomst, zeker met inachtneming van de navolgende bijkomende omstandigheden.
[commercieel directeur] en [operationeel directeur] zijn aan [geïntimeerde 2] tegemoetgekomen door de waarschuwingsbrief in belangrijke mate aan te passen overeenkomstig door [geïntimeerde 2] verlangde wijzigingen. Hierover schrijft advocaat [advocaat] in haar verslag van 25 oktober 2022:
“(…)
6-31 mei 2022
Er is nog enige discussie met de heer [geïntimeerde 2] over de inhoud van de waarschuwingsbrief. (…) De heer [commercieel directeur] reageert per e-mail van 31 mei 2022 dat hij de woorden 'officiële waarschuwing' handhaaft omdat “het wel degelijk een officiële waarschuwing [is] voor het niet naleven van de geldende gedragsvoorschriften in het personeelsreglement”. De andere verzochte wijzigingen worden doorgevoerd.
(…)
2 juni 2022
Ondertekening -niet voor akkoord- door de heer [geïntimeerde 2] van de brief gedateerd 17 mei 2022 met als onderwerp “"officiële waarschuwing niet naleven gedrags- en veiligheidsvoorschriften (…)” Inhoudelijk wordt alleen meegedeeld dat mevrouw [medewerkster] gedragingen heeft ervaren, de heer [geïntimeerde 2] zich er niet van bewust is geweest, en beiden hebben afgesproken de samenwerking op een professionele manier te willen voortzetten (…). De heer [geïntimeerde 2] wordt erop gewezen de reglementen en voorschriften na te moeten leven. De brief zal worden bewaard in zijn dossier. (…)”
Bij gebreke van een daartoe aangegeven concretisering, wordt voorts niet voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde 2] door de aan hem verweten kwesties en de nasleep daarvan zijn uit de Inhuurovereenkomst voortvloeiende werkzaamheden voor [B.V. 4] niet heeft kunnen verrichten. Dat die werkzaamheden in de kern overigens nog slechts afrondend en relatief beperkt van aard waren, vindt ook steun in de omschrijving daarvan in Bijlage 1 van de Inhuurovereenkomst:
A. Omschrijving van de opdracht
Werkzaamheden zijn hierbij onder andere:
- Overdracht huidige werkzaamheden van [geïntimeerde 2] naar [commercieel directeur] [hof: [commercieel directeur] ] en [operationeel directeur] [hof: [operationeel directeur] ];
- Afronden lopende werkzaamheden;
- (klant) contacten informeren en overdragen
- Ondersteuning [commercieel directeur] en [operationeel directeur] , naar inzicht van [commercieel directeur] en [operationeel directeur] ;
B. Wijze van informeren
Opdrachtnemer zal opdrachtgever op de volgende wijze op de hoogte houden van zijn werkzaamheden ter uitvoering van de opdracht:
- Doorlopende communicatie middels wekelijkse MT vergaderingen, tot en voor zover [commercieel directeur] en [operationeel directeur] dat wenselijk achten
- Face to face communicatie
- Communicatiemiddelen zoals telefoon en email
(…)”
Dat [geïntimeerde 2] op basis van de Inhuurovereenkomst nog in belangrijke mate nieuwe klanten of grote opdrachten moest binnenhalen, is ook niet voldoende aannemelijk geworden.
3.17.4
Hoewel het latere afscheid van [geïntimeerde 2] bij [B.V. 4] als zodanig nauwelijks iets zegt over de op of omstreeks 22 juni 2022 binnen [B.V. 4] aanwezige verhoudingen in verband met de aan [geïntimeerde 2] verweten kwesties en de nasleep daarvan, geeft het wel een aanwijzing hoe die toen (achteraf) werden ervaren. Hierover schrijft advocaat [advocaat] in haar verslag van 25 oktober 2022:
“(…)
15 juli 2022
Er vindt een afscheidsfeest van de heer [geïntimeerde 2] plaats. Mevrouw [medewerkster] , mevrouw [HR-adviseur] , de heer [commercieel directeur] en de heer [operationeel directeur] zijn aanwezig.
(…)”
3.17.5
In het licht van het voorgaande kan het hof voorshands niet oordelen dat [geïntimeerde 2] c.s. uiterlijk op 22 juni 2022 [appellante] had moeten informeren over de aan [geïntimeerde 2] toegeschreven feiten en omstandigheden, zoals die zich sinds (het personeelsuitje op) 8 april 2022 binnen [B.V. 4] (tussen met name [geïntimeerde 2] , [HR-adviseur] , [commercieel directeur] , [operationeel directeur] ) hebben voorgedaan. Deze waren toen inmiddels naar behoren afgewikkeld en hebben bovendien niet tot zodanige problemen binnen [B.V. 4] geleid, dat [geïntimeerde 2] c.s. wisten of hadden moeten begrijpen dat dit de zakelijke transactie van de Koopovereenkomst voor [appellante] zou kunnen beïnvloeden.
3.17.6
Voor zover [appellante] benadrukt dat [geïntimeerde 2] c.s. [B.V. 8] als investeerder al vóór het sluiten van de Koopovereenkomst hadden moeten informeren over de aan [geïntimeerde 2] toegedichte feiten en omstandigheden vanwege gerezen twijfel of [B.V. 4] daardoor nog wel binnen de investeringsportefeuille van [B.V. 8] zou passen, valt dat buiten dit geding. Dit geding spitst zich toe op de rechtsverhouding tussen [appellante] en [geïntimeerde 2] c.s. [B.V. 8] is wel bestuurder van [appellante] , maar staat als zelfstandige investerende entiteit buiten die rechtsverhouding en is als zodanig ook geen partij in dit geding.
3.17.7
Waar [geïntimeerde 2] c.s. niet wisten of hadden moeten begrijpen dat de aan [geïntimeerde 2] verweten kwesties en de nasleep daarvan de zakelijke transactie van de Koopovereenkomst voor [appellante] zou kunnen beïnvloeden, kan zeker niet worden geoordeeld dat [geïntimeerde 2] c.s. dit hebben verzwegen met het oogmerk om [appellante] te misleiden. Naar voorshands oordeel van het hof was dus geen sprake van bedrog.
3.18
Naar voorlopig oordeel van het hof zijn de gepretendeerde vorderingen tot verzekering waarvan het conservatoir beslag is gelegd, (te) weinig aannemelijk geworden. Waar [geïntimeerde 1] niet wanpresteert en/of onrechtmatig handelt, kan [geïntimeerde 2] als bestuurder van [geïntimeerde 1] -mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bestuurder- in beginsel evenmin aansprakelijk en schadeplichtig zijn. In ieder geval deelt de stelling van [appellante] dat sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid het lot van haar stelling dat [geïntimeerde 2] c.s. bedrog zouden hebben gepleegd. [appellante] spitst het aan [geïntimeerde 2] gemaakte persoonlijk ernstige verwijt namelijk toe op het beweerdelijke bedrog van [geïntimeerde 2] c.s.
3.19
Het hof concludeert dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door [appellante] ingeroepen recht blijkt. Hoewel dit tot opheffing van het conservatoir beslag kan leiden, dient het hof in dit kort geding evenwel nog een verdere belangenafweging te maken. Naast al het voorgaande, neemt het hof daarbij in aanmerking dat de bodemrechter bij een onverhoopt andersluidende beslissing, naar voorshands oordeel hooguit tot (niet een ontbinding of vernietiging van de Koopovereenkomst, maar) een schadevergoeding zal kunnen komen, die beperkt is tot maximaal € 750.000,--. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de in artikel 10 Koopovereenkomst bedoelde (in Bijlage 8 bijgevoegde) vermogensinstandhoudingsverklaring als zodanig zekerheid voor eventuele betalingsverplichtingen bevat. [appellante] weerspreekt bovendien niet voldoende de stelling van [geïntimeerde 2] c.s. dat ook een vorm van zekerheid is gelegen in een verstrekte verkoperslening van € 200.000,--. Reeds hierdoor wegen de belangen van [geïntimeerde 2] c.s. bij opheffing van de beslagen zwaarder dan het belang van [appellante] bij handhaving ervan voor het meerdere. [appellante] loopt uiteindelijk geen noemenswaardig verhaalsrisico, terwijl [geïntimeerde 2] c.s. uiteraard in meerdere of mindere mate last hebben van de gelegde beslagen. Alle beslagen dienen dan ook te worden opgeheven.
Slotsom
3.2
Alles bij elkaar komt het hof tot de slotsom dat door [geïntimeerde 2] c.s. ingestelde vordering A tot opheffing van de conservatoire beslagen, toewijsbaar is. De voorzieningenrechter heeft de gevorderde opheffing van de gelegde conservatoire beslagen:
- ten laste van [geïntimeerde 1] onder de Rabobank, [B.V. 3] en [geïntimeerde 2] ;
- ten laste van [geïntimeerde 2] onder de Rabobank, [B.V. 3] en [geïntimeerde 1] ;
terecht toegewezen. Het daartegen gerichte principaal hoger beroep van [appellante] mist doel en het beroepen vonnis dient in zoverre te worden bekrachtigd.
De voorzieningenrechter heeft de gevorderde opheffing van de gelegde conservatoire beslagen:
- ten laste van [geïntimeerde 1] op door [geïntimeerde 1] gehouden aandelen in [B.V. 3] ;
- ten laste van [geïntimeerde 2] op door [geïntimeerde 2] gehouden aandelen in [geïntimeerde 1] en op het woonhuis in [woonplaats] ;
ten onrechte afgewezen. Het hof verwijst kortheidshalve naar het hierboven overwogene over de summierlijke ondeugdelijkheid van de door [appellante] ingeroepen rechten en de vervolgens door het hof uitgevoerde belangenafweging. [appellante] heeft geen aanvullende belangen gesteld of onderbouwd die zouden kunnen nopen tot een ander oordeel. Het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde 2] c.s. slaagt en het beroepen vonnis zal in zoverre worden vernietigd.
In het licht van de voornoemde beslissingen heeft de voorzieningenrechter [appellante] terecht als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de eerste aanleg veroordeeld, zodat het beroepen vonnis ook in zoverre dient te worden bekrachtigd.
3.21
Het hof zal [appellante] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep veroordelen en begroot deze aan de zijde van [geïntimeerde 2] c.s. op:
  • dagvaardingskosten € 109,92
  • griffierecht € 783,--
  • salaris gemachtigde € 3.642,-- (3 punten x tarief II)
  • nakosten
totaal € 4.712,92.
Het hof zal ook de door [geïntimeerde 2] c.s. verlangde uitvoerbaarverklaring bij voorraad toewijzen.
3.22
Wat [appellante] verder nog aanvoert, bevat geen concrete feiten die het hof anders doen beslissen, zodat het hof als volgt zal beslissen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het beroepen vonnis van 6 juli 2023 alleen voor zover daarbij de gevorderde opheffing van de gelegde conservatoire beslagen is afgewezen en doet in zoverre opnieuw recht:
heft op de door [appellante] B.V. gelegde conservatoire beslagen:
- ten laste van [geïntimeerde 1] B.V. op door [geïntimeerde 1] B.V. gehouden aandelen in [B.V. 3] B.V.;
- ten laste van [geïntimeerde 2] op de door [geïntimeerde 2] gehouden aandelen in [geïntimeerde 1] B.V. en op de woning [adres] in [woonplaats] ;
en bekrachtigt het beroepen vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellante] B.V. in de proceskosten van het principaal en incidenteel hoger beroep ad € 4.712,92, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [appellante] B.V. niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het arrest daarna wordt betekend, dan moet [appellante] B.V. € 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders in beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, I.B.N. Keizer en T. van Malssen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 februari 2024.
griffier rolraadsheer