ECLI:NL:GHSHE:2024:3476

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
20-002361-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van portemonnee en geldbedrag in supermarkt met verdachte als dader

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1979, was eerder veroordeeld voor diefstal en heeft in deze zaak een portemonnee en een geldbedrag van € 185,00 gestolen van een oudere dame in een supermarkt te Raamsdonksveer op 19 januari 2023. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden en een schadevergoeding van € 180,00 aan de benadeelde partij, die gedeeltelijk was toegewezen. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van 3 maanden en handhaving van de schadevergoeding. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de veroordeling onterecht was en dat de straf te zwaar was. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal, waarbij de omstandigheden van de zaak, zoals de kwetsbaarheid van het slachtoffer, zijn meegewogen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, evenals de schadevergoeding aan de benadeelde partij. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 180,00, vermeerderd met wettelijke rente, en het hof heeft de verdachte ook veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002361-23
Uitspraak : 7 oktober 2024
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 9 augustus 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-114622-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
blijkens de Informatiestaat SKDB-persoon d.d. 15 augustus 2024 vertrokken onbekend waarheen, met als laatst opgegeven woon- of verblijfplaats [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘diefstal’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 180,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter hoogte van voornoemd geldbedrag. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] conform de beslissing van de politierechter voor toewijzing in aanmerking komt.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 22 mei 2024 heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte meent ten onrechte te zijn veroordeeld en dat zij de straf te zwaar acht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 19 januari 2023 te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, althans in Nederland een portemonnee en/of een geldbedrag van 185 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 19 januari 2023 te Raamsdonksveer een portemonnee en een geldbedrag van 185 euro die aan [benadeelde] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 19 januari 2023, met een ‘bijlage goederen’ (p. 3-5) voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde] :
p. 3
Ik was vandaag 19 januari 2023, omstreeks 15:05 uur, in de [supermarkt] aan [adres 2] . Ik had eerst € 100,00 gepind bij de balie. In mijn portemonnee zat nog een bedrag van € 85,00. Ik ben boodschappen gaan doen in de winkel. Ik had mijn tas om de schouder en ben vanaf de groentenafdeling doorgelopen naar het toilet in de [supermarkt] . Ik heb mijn tas daar om de wasbak gehangen. Daar zag ik dat de tas open was en dat mijn portemonnee eruit was. Ik wist zeker dat ik hem net nog had omdat ik zojuist nog geld gepind had en in mijn portemonnee had gestopt.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Bijlage goederen
Totale hoeveelheid: € 185,00.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 april 2023 (p. 28-31), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
p. 28
Op 15 april 2023 was ik, verbalisant [verbalisant 1] , belast met het bekijken van camerabeelden.
De camerabeelden zijn afkomstig van supermarkt [supermarkt] , gelegen aan [adres 2] . De beelden zijn gemaakt op donderdag 19 januari 2023. Ik zag dat er beelden beschikbaar waren van meerdere camera's.
Beschreven beeld 1:
Ik zag een balie. Deze balie is mij bekend als de servicebalie van [supermarkt] in Raamsdonkveer. Ik zag twee klappoortjes. Ik zag een oudere dame. Ik zag dat de oudere dame een lange rode jas en een rode geruite sjaal droeg. Deze dame bleek de aangeefster te zijn (
het hof begrijpt hier en hierna: [benadeelde]). Ik zag dat de aangeefster bij een winkelwagen stond. Ik zag dat er zich in de winkelwagen een zwarte schoudertas bevond. Ik zag dat de aangeefster de schoudertas dichtritste. Ik zag dat de aangeefster met de winkelwagen door de klaphekjes liep en het winkelgedeelte van de supermarkt betrad. Ik zag dat er verder niemand in de buurt was geweest van de schoudertas. Tijdsaanduiding op dat moment15:08:20.
Beschreven beeld 2:
Op 15:08:17 zag ik dat de aangeefster rechts bovenin in beeld kwam. Ik zag dat zij met de winkelwagen door de klappoortjes het winkelgedeelte betrad. Ik zag dat de aangeefster de winkelwagen aan de kopse kant van een schap plaatste. Ik zag dat zij de zwarte schoudertas uit de winkelwagen haalde en de tas over haar linkerschouder hing. Ik zag dat er rechtsonder in beeld een vrouw aangelopen kwam.
Op 15:08:30 zag ik dat er rechtsonder in beeld een vrouw aangelopen kwam. Ik zag dat de vrouw volledig in het zwart gekleed was en dat zij een wit elastiek in haar haar droeg. Deze vrouw bleek de verdachte (
het hof begrijpt hier en hierna: verdachte [verdachte] )te zijn.
p. 29
Ik zag dat de aangeefster naar de linkerzijde van het beeld liep. Ik zag dat zij aan
de kopse kanten van de stellingen liep. Ik zag dat de aangeefster haar schoudertas
nog altijd om haar linker schouder droeg. Ik zag dat de verdachte achter de aangeefster
aanliep. Ik schat hun tussenafstand ongeveer drie meter. Ik zag dat de aangeefster
omgedraaid was en naar de rechterzijde van het beeld liep. Ik zag dat de verdachte
ook omgedraaid was en achter de aangeefster aan liep. Ik schat dat hun tussenafstand
nu ongeveer één meter was. Ik zag dat de aangeefster het middelste gangpad in liep. Ik zag dat de verdachte vlak achter de aangeefster aan liep. Ik zag dat de aangeefster stil ging staan. Ik zag dat de verdachte tegen de aangeefster aan ging staan. Ik zag dat de aangeefster weer ging lopen. Ik zag dat de verdachte met de aangeefster meebewoog en ook weer ging lopen. Ik zag dat de rechterhand van de verdachte in de richting ging van de schoudertas van de aangeefster. Ik zag dat de aangeefster rechtdoor liep. Ik zag dat de verdachte richting de linkerzijde van het beeld liep. Ik zag dat de verdachte iets in haar tas deed.
Ik zag dat de aangeefster de winkelwagen liet staan en de witte deur opende. Ik zag dat de aangeefster haar schoudertas nog altijd om haar linker schouder droeg. Ik zag dat de aangeefster de witte deur binnen ging om 15:10:13. Ik zag dat de aangeefster om 15:11:47 door de witte deur het winkelgedeelte opnieuw betrad. Volgens de aangifte kwam de aangeefster er op het toilet van de [supermarkt] achter dat haar portemonnee uit haar schoudertas was weggenomen. Mij is bekend dat zich achter de witte deur onder andere een toiletruimte bevindt.
Ik heb op de camerabeelden niemand anders gezien die dicht in de buurt kwam van de
aangeefster, vanaf het moment dat zij haar schoudertas dichtritste tot aan het moment
dat zij naar het toilet ging, dan alleen de verdachte. Met dicht in de buurt bedoel
ik zo dichtbij dat de schoudertas van de aangeefster binnen handbereik was.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2023 (p. 7), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 25 februari 2023 was ik belast met noodhulp. Ik had afgesproken met mevr. [verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979, dat ik vandaag een brief aan haar zou overhandigen. Nadat ik had aangebeld, hebben collega [verbalisant 3] en ik de woning betreden. Nadat de bewoonster de brief had ingezien vroeg ik haar de akte van uitreiking te ondertekenen. Mevr. [verdachte] overhandigde op mijn verzoek haar paspoort, waarna ik de akte van uitreiking verder invulde. Wij zijn ongeveer zes minuten in de woning geweest.
Op 18 februari 2023 had ik drie foto's gezien van een vrouw die verdacht was van
zakkenrollerij bij de [supermarkt] te Raamsdonksveer. Dat was gebeurd op 19 januari 2023. Deze foto’s waren door collega [verbalisant 1] via een mail naar de collega’s van het team gestuurd met het verzoek een proces-verbaal herkenning op te maken indien zij door een collega herkend zou worden. Ik verbalisant heb de foto's op 25 februari 2023
nogmaals bekeken voordat we de woning betraden en nadat wij de woning van mevr.
[verdachte] hadden verlaten. Ik verbalisant zag dat de vrouw op de foto's zeer sterk geleek
op mevr. [verdachte] . Ik zag dat aan de contouren van haar gezicht en vooral aan haar
neus die best wel opvalt.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2023 (p. 8), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 19 januari 2023 was ik samen met collega [verbalisant 4] met surveillancedienst belast. We kregen van onze meldkamer het verzoek om te gaan naar de [supermarkt] , [adres 2] omdat daar zojuist van een oudere dame haar portemonnee was gestolen.
Op 19 januari 2023 kreeg ik ter plaatse van de aangeefster te horen dat zojuist haar portemonnee was gestolen bij deze [supermarkt] te Raamsdonksveer. [verbalisant 4] sprak de aangeefster aan en ondertussen heb ik samen met de bedrijfsleider van de [supermarkt] te Raamsdonksveer de beelden van de zakkenrollerij bekeken. Door de bedrijfsleider was de door aangeefster gelopen route gevolgd op de diverse video-opnamen. Op deze opnamen kwam de verdachte in beeld. Met mijn smartphone heb ik twee opnamen gemaakt van deze beelden
Op 25 februari 2023 was ik ongeveer tien minuten in de woning van [verdachte] in verband met een uit te reiken gerechtelijk schrijven. Ik zag mevrouw daar toen en ik herkende haar meteen van de door mij gemaakte foto's. Ik herkende haar aan het totaalbeeld van haar kenmerken. Ik herkende de verdachte namelijk aan haar leeftijd, postuur, huids- en haarkleur en aan haar gezichtskenmerken. Aan haar herkenning droegen de volgende specifieke kenmerken bij: Ik herkende de combinatie van de gezichtsvorm, stand van de ogen, de oogopslag haarimplant, haar neus en mond.
Herkenning
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1979
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 februari 2023 (p. 13), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Op 26 februari 2023 kreeg ik via e-mail een aandachtvestiging van verbalisant [verbalisant 1] . Daarin werd op basis van de volgende informatie en beeldmateriaal de herkenning van een persoon gevraagd.
De aandachtvestiging bevatte videobeelden. Hiervan zijn 3 stills gemaakt.
De persoon op still 1, de persoon op still 2 en de persoon op still 3 herken ik als:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1979
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Ik ken haar vanuit mijn werkzaamheden als verdachte is (
hof: zij) diverse malen als aandachtsvestiging op de briefing getoond en mijn privésituatie. Verdachte is mij
bekend vanuit mijn jeugdjaren, waarbij ik bij verdachte op school heb gezeten. Ik ken de persoon niet goed, maar herkende haar direct vanaf de getoonde skills (
hof begrijpt: stills). Een onderzoek in de beschikbare politiesystemen, waarbij een politiefoto getoond kon worden werd mij gezien de uiterlijke kenmerken van de verdachte direct bevestigd dat het verdachte [verdachte] betrof. Ik herkende haar aan het totaalbeeld van haar kenmerken. Ik herken verdachte [verdachte] direct aan het gelaat, waarbij de oren, mond en neus kenmerkend zijn. Aan haar herkenning droegen de volgende specifieke kenmerken bij: Oren, neus en mond. Ik herkende haar onmiddellijk toen ik de stills zag.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat aangeefster [benadeelde] op 19 januari 2023, omstreeks 15:10 uur, heeft geconstateerd dat haar portemonnee met daarin een geldbedrag van in totaal € 185,00 uit haar tas was weggenomen. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat zeer kort daaraan voorafgaand (na 15:08:30) op de camerabeelden is waargenomen dat de verdachte achter de aangeefster aanliep, dat zij op een bepaald moment tegen [benadeelde] aan ging staan en meebewoog toen aangeefster weer ging lopen, alsmede dat de rechterhand van de verdachte in de richting van de tas van [benadeelde] ging en dat de verdachte daarna iets in haar tas deed. Uit hetgeen verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd blijkt dat er niemand anders dan de verdachte zich binnen handbereik van de tas van de aangeefster heeft bevonden tussen het dichtritsen van de tas door aangeefster en het door haar constateren van de diefstal op het toilet. Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte zich op 19 januari 2023 schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een portemonnee en een geldbedrag ten bedrage van € 185,00 van [benadeelde] .
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij het bepalen van de op te leggen sanctie neemt het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich op 19 januari 2023 schuldig gemaakt aan diefstal van een portemonnee en een geldbedrag van € 185,00. Het handelen van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander. Bovendien heeft de verdachte met haar handelen voor het slachtoffer de nodige schade en overlast veroorzaakt. Het hof neemt het de verdachte in het bijzonder kwalijk dat zij op slinkse wijze goederen uit de tas van een slachtoffer op leeftijd heeft weggenomen. De verdachte heeft zich kennelijk bewust en buitengewoon lafhartig gericht op een kwetsbaar en/of weerloos slachtoffer.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 juli 2024. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens verschillende vermogensfeiten. Die eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich schuldig te maken aan het bewezenverklaarde handelen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt voor diefstal waarbij sprake is van veelvuldige recidive geeft als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de voren omschreven aard en ernst van het feit – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt en evenmin met de door de advocaat-generaal gevorderde straf (een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden), omdat de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld daarin onvoldoende tot uitdrukking komen.
Alles overziend acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 4 maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 245,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voornoemd geldbedrag bestaat uit de volgende posten:
  • een geldbedrag van € 180,00;
  • een portemonnee, ad € 65,00.
De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 180,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ter hoogte van voornoemd geldbedrag. Voor het overige – de gevorderde schade in verband met de portemonnee – is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep te kennen gegeven dat de vordering wordt gehandhaafd ter hoogte van het oorspronkelijk gevorderde bedrag.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde geldbedrag van € 180,00, dat uit de portemonnee is weggenomen. Dat blijkens de inhoud van de aangifte een geldbedrag van € 185,00 is weggenomen, maakt het voorgaande niet anders aangezien de vordering € 180,00 betreft.
Ten aanzien van de kosten in verband met de portemonnee blijkt uit het verzoek tot schadevergoeding dat de benadeelde de portemonnee ongeveer vijf jaar geleden heeft gekregen en dat € 65,00 de nieuwwaarde van de portemonnee betreft. De nieuwwaarde van de portemonnee komt niet voor vergoeding in aanmerking. Op basis van de inhoud van de gedingstukken is het hof weinig bekend geworden over de betreffende portemonnee.
Indien de benadeelde partij in de gelegenheid zou worden gesteld om de vordering op dit punt nader toe te lichten, zou dat naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Het hof zal de vordering derhalve in zoverre niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 180,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2023, zijnde de dag waarop de schade is ontstaan.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 180,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 180,00 (honderdtachtig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 180,00 (honderdtachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 19 januari 2023.
Aldus gewezen door:
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 7 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2023016920, datum sluiten 15 maart 2023, inclusief proces-verbaal bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 15 april 2023 met fotobijlage, pagina 1 tot en met pagina 34 van het digitale dossier. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.