ECLI:NL:GHSHE:2024:3475

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
200.345.136_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige toevertrouwing van minderjarigen aan de vader in kort geding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende de voorlopige toevertrouwing van twee minderjarigen aan de vader. De moeder, appellante in principaal hoger beroep, verzet zich tegen de beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 9 augustus 2024 had bepaald dat de kinderen voorlopig bij de vader zouden verblijven. De moeder stelt dat haar situatie inmiddels is verbeterd en dat de kinderen weer bij haar moeten wonen. De vader daarentegen betoogt dat de kinderen bij hem beter af zijn, gezien de onrustige periode die zij bij de moeder hebben doorgemaakt. Het hof oordeelt dat de voorlopige toevertrouwing aan de vader in het belang van de kinderen is, gezien de stabiliteit die zij bij hem ervaren. Het hof bekrachtigt de beslissing van de voorzieningenrechter en bepaalt dat de kinderen voorlopig bij de vader blijven, met een regeling voor contact tussen de kinderen en de moeder. Tevens wordt de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek te verrichten in de bodemprocedure die aanhangig zal worden gemaakt. De moeder's verzoek om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.345.136/01
arrest van 5 november 2024
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Stam te 's-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.J. Broekhuizen-Termaat te Gorinchem.
op het bij exploot van dagvaarding van 19 augustus 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 9 augustus 2024, door de voorzieningenrechter van de rechtbank ZeelandWestBrabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen de moeder als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie en de vader als eiser in conventie en verweerder in reconventie.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Breda,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze procedure gaat over de volgende minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2012 (hierna: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014 (hierna: [minderjarige 2] );
hierna ook: de kinderen.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/424997 / KG ZA 24-375)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties 23 tot en met 28, tevens bevattende een incident tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beslissingen in het bestreden vonnis die zien op het hoofdverblijf en de vervangende toestemming voor inschrijving op een school;
- de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel hoger beroep van 10 september 2024 met producties 1 tot en met 11;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep van 24 september 2024 met productie 29;
- het H12-formulier van de advocaat van de vader van 27 september 2024 met producties 12 tot en met 18, bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding gebracht;
- het H16-formulier van de advocaat van de moeder van 1 oktober 2024 met als bijlage de juiste productie 29, bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding gebracht;
- de spreekaantekeningen die de advocaat van de vader tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. A.J. Broekhuizen-Termaat;
- de vader, bijgestaan door mr. L. Stam;
- de raad, vertegenwoordigd door [persoon A] .
2.3.
Het hof heeft [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 23 september 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel hoger beroep en in het schorsingsincident:
De feiten
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit het huwelijk zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 16 december 2016 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 25 januari 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Woudrichem.
3.3.
In het ouderschapsplan van 1 november 2016 (dat aan de echtscheidingsbeschikking is gehecht) zijn partijen onder andere overeengekomen dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder is, dat de paspoorten van de kinderen in beheer zijn bij de moeder en dat zij deze aan de vader zal afgeven als hij deze nodig heeft voor een buitenlandse vakantie. Verder zijn partijen overeengekomen dat de vader gerechtigd is tot contact met de kinderen eenmaal per twee weken van vrijdag tot en met zondag, waarbij de tijden in nader overleg tussen partijen bepaald zullen worden.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 12 januari 2022 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader om het hoofdverblijf bij de vader te bepalen en de zorg- en contactregeling te wijzigen, afgewezen.
3.5.
De vader woont samen met zijn nieuwe partner en haar twee kinderen. De moeder woonde tot april 2024 met haar kinderen bij haar inmiddels ex-partner. Deze samenwoning is verbroken waardoor de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tijdelijk geen vaste woon en verblijfplaats hadden. De kinderen en de moeder verbleven daardoor vanaf april 2024 op diverse adressen. De kinderen verblijven sinds eind juli 2024 bij de vader. Inmiddels is de moeder verhuisd naar haar nieuwe woning.
De procedure in eerste aanleg
3.6.
De vader heeft in eerste aanleg gevorderd:
primair
I. de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda van 12 januari 2022 te wijzigen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorg- en contactregeling, in die zin:
a. dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig hun hoofdverblijf bij de vader hebben;
b. dat zij binnen twee dagen aan vader worden toevertrouwd, waar nodig met behulp van de sterke arm en zij voorlopig bij de vader zullen verblijven, althans een zodanige zorgregeling die de rechtbank juist acht;
II. aan de vader vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige 1] in te schrijven op het [---] college te [vestigingsplaats] en [minderjarige 2] in te schrijven op de [zzz] te [vestigingsplaats] en te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de toestemming van de moeder;
III. aan de vader vervangende toestemming te verlenen om samen met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor een periode van veertien dagen op vakantie te gaan naar een nog nader te bepalen vakantiebestemming;
IV. de moeder te bevelen de identiteitsbewijzen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uiterlijk binnen twee dagen aan de vader af te geven op straffe van een verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag;
subsidiair
V. de moeder te veroordelen tot nakoming van de beschikking van de rechtbank ZeelandWest-Brabant, locatie Breda, van 12 januari 2022 met betrekking tot de zorg- en contactregeling inhoudende dat de kinderen gedurende de rest van de zomervakantie bij de vader zullen verblijven en daarna gedurende een weekend in de veertien dagen van vrijdag tot en met zondag, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag.
3.7.
De moeder heeft hierop verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vader in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de vader met veroordeling van de vader in de proceskosten.
3.8.
In reconventie heeft de moeder gevorderd:
I. de vader te bevelen om binnen drie dagen na de datum van het te wijzen vonnis de kinderen af te geven aan, althans terug te brengen naar de moeder, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of een gedeelte daarvan dat de vader in gebreke blijft te voldoen aan deze beslissing, zonder maximum;
II. een tijdelijke zorgregeling te bepalen waarbij de kinderen bij de vader verblijven op de dagen en tijden die partijen in overleg met de hulpverlening zijn overeengekomen, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij zich niet aan de afgesproken omgangsmomenten houdt, zonder maximum;
III. de vader te veroordelen in de proceskosten.
3.9.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank:
  • de beschikking van de rechtbank van 12 januari 2022 gewijzigd in die zin dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig het hoofdverblijf bij de vader hebben;
  • aan de vader vervangende toestemming verleend om met ingang van het schooljaar 2024-2025 [minderjarige 1] in te schrijven op het [---] college te [vestigingsplaats] en om [minderjarige 2] in te schrijven op de [zzz] te [vestigingsplaats] ;
  • aan de vader vervangende toestemming verleend om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot uiterlijk 18 augustus 2024 op vakantie te gaan naar een chalet in Noord-Frankrijk, waarbij de vader de moeder op de hoogte brengt van de data en de plek van verblijf;
  • de moeder bevolen om de identiteitsbewijzen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen twee dagen na afgifte van het vonnis aan de vader af te geven;
  • bepaald dat de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op contact met elkaar, nader te bepalen in overleg tussen de gemeente en partijen en passend bij de situatie van de kinderen en de moeder;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • al hetgeen meer of anders is gevorderd, afgewezen.
De procedure in hoger beroep
3.10.
De moeder kan zich met voormeld vonnis niet verenigen en zij is daarvan in hoger beroep gekomen. Zij verzoekt het hoger beroep te behandelen als spoedappel.
3.11.
Bij voormelde dagvaarding in hoger beroep heeft de moeder gevorderd de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij is bepaald:
a. dat de kinderen voorlopig hun hoofdverblijf hebben bij de vader;
b. dat de vader vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige 1] in te schrijven op het [---] college te [vestigingsplaats] en om [minderjarige 2] in te schrijven op de [zzz] school te [vestigingsplaats] ;
c. dat de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] recht hebben op contact met elkaar, nader te bepalen in onderling overleg tussen de gemeente en partijen en passend bij de situatie van de kinderen en de moeder,
en voorts, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vader te bevelen om binnen drie dagen na de datum van het te wijzen arrest de kinderen af te geven althans terug te brengen naar de moeder, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 50.000,-;
II.
primair: de regeling zoals in de beschikking van 16 december 2016, door de rechtbank is beslist, herleeft;
III. bij voorwaardelijk hoger beroep uitvoerbaar bij voorraad: vervangende toestemming te geven dat [minderjarige 1] in het schooljaar 2024/2025 naar school gaat op de [yyy] te [postcode] [plaats] aan de [adres] ;
IV.
subsidiaireen tijdelijke zorgregeling vast te leggen ervan uitgaande dat de kinderen hun tijdelijk hoofdverblijf hebben en houden bij de vader, althans toevertrouwd worden aan de vader:
waarbij de kinderen één week bij de vader en één week bij de moeder verblijven waarbij een wissel zal plaatsvinden op vrijdag na school voor [minderjarige 2] en afhankelijk hoe laat [minderjarige 1] uit is van school, door de vader dan wel met de bus naar [plaats] komt en de moeder voor de voorlopige situatie aanvraagster blijft van de kinderbijslag en kindgebonden budget.
3.11.1.
Verder heeft de moeder bij wijze van incident gevorderd om met onmiddellijke ingang de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen ter zake van de beslissingen in de bestreden beschikking die zien op het hoofdverblijf en de vervangende toestemming voor inschrijving van de kinderen op een andere school
.
3.12.
Bij memorie van antwoord heeft de vader verweer gevoerd en zowel in het principaal beroep als in het incident gevorderd om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans de grieven van de moeder te verwerpen.
3.12.1.
Verder heeft de vader in incidenteel hoger beroep gevorderd de moeder te bevelen om binnen drie dagen na de datum van het te wijzen arrest de identiteitsbewijzen van de kinderen aan de vader af te geven onder verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 25.000,-.
3.13.
Bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep heeft de moeder gevorderd om de vordering van de vader in incidenteel hoger beroep af te wijzen.
De standpunten van partijen in het principaal en incidenteel hoger beroep en in het incident
3.14.
De moeder voert – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aan. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig het hoofdverblijf hebben bij de vader. Het beeld dat van de moeder wordt geschetst, als dat zij psychiatrische problemen heeft, is onjuist. De moeder heeft door het verbreken van de relatie met haar expartner, waardoor zij op straat kwam te staan, weliswaar een moeilijke periode gehad, maar het gaat inmiddels weer goed met de moeder. Haar situatie is weer stabiel en ze heeft een nieuwe eigen woning die volledig is ingericht en waar de kinderen een eigen slaapkamer hebben. Doordat de kinderen vanwege de ex-partnerproblematiek al jaren in een loyaliteitsconflict verkeren, is het begrijpelijk dat de kinderen één week nadat ze bij de vader zijn gaan verblijven, tegen de rechter hebben gezegd dat ze bij hem willen blijven. De voorzieningenrechter is te kort door de bocht gegaan en zijn beslissing heeft verstrekkende gevolgen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in een kortgedingprocedure rücksichtslos bij de moeder weggehaald en aan de vader toevertrouwd, terwijl de vader nalaat een bodemprocedure te starten. Doordat de voorzieningenrechter aan de vader vervangende toestemming heeft verleend om de kinderen in te schrijven op een andere school, zitten de kinderen nu op een school die qua locatie te ver verwijderd is van het nieuwe adres van de moeder. Het zal voor de moeder een vrijwel onmogelijke opgave worden om de kinderen doordeweeks naar school te begeleiden. De kinderen moeten daarom weer bij de moeder verblijven en de regeling zoals vastgelegd in het ouderschapsplan moet worden hervat. De voorzieningenrechter heeft verder nagelaten een concrete zorgregeling vast te leggen waardoor er niet veel contact mogelijk is met de kinderen. De begeleiding door de gezinscoach van de gemeente is ontoereikend. Er is geen plan van aanpak en de contactregeling is gebaseerd op willekeur en ad hoc beslissingen. De moeder vindt dit erg zorgelijk. Er zou, subsidiair, een concrete contactregeling moeten worden vastgelegd. De moeder vindt het daarbij noodzakelijk dat de vader een dwangsom opgelegd krijgt zodat hij zich aan de rechterlijke uitspraak zal houden.
De vader heeft geen belang meer bij zijn vordering tot afgifte van de identiteitskaarten van de kinderen, nu hij inmiddels al een aantal keren met de kinderen op vakantie is geweest. Deze vordering van de vader dient te worden afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang.
3.15.
De vader voert verweer. Hij voert daartoe - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aan.
De vader is van mening dat de situatie bij de moeder allesbehalve rustig en stabiel is en dat er feitelijk ook geen sprake kan zijn van terugkeer in een voor de kinderen vertrouwde omgeving. Die vertrouwde omgeving bestaat immers niet meer en de moeder heeft onvoldoende aangetoond dat haar nieuwe woonsituatie voor de kinderen (emotioneel) veilig is. De vader betwist dat het weer goed gaat met de moeder. Zij kampt al langer met psychiatrische problematiek. De moeder is door de psycholoog doorverwezen voor crisismanagement in de eigen regio van IHT (Intensive Home treatment) GGZ Breburg en voor aanmelding bij de stemmings/bipolaire poli van GGZ Breburg, maar de moeder is niet akkoord gegaan met de intake. Zij weigert de (gespecialiseerde) hulp die haar wordt aangeraden. De kinderen hebben de afgelopen maanden veel meegemaakt en het verblijf van de kinderen bij de vader geeft hen nu de meeste rust waardoor zij het beste toekomen aan hun ontwikkeling.
Het is niet in het belang van de kinderen om de schoolinschrijving terug te draaien. Het gaat nu goed met ze en ze hebben het naar hun zin op de nieuwe scholen. De voorzieningenrechter is weloverwogen tot een beslissing gekomen.
Er kan met behulp van de gezinscoach worden toegewerkt naar een goedlopende zorgregeling tussen de moeder en de kinderen. De beslissing van de voorzieningenrechter staat het contact tussen de moeder en de kinderen niet in de weg. Na het vonnis van de voorzieningenrechter zijn er inmiddels enkele fysieke contactmomenten geweest en hebben de moeder en de kinderen regelmatig contact gehad middels videobellen en whatsapp.
De vader acht een weekendregeling met opvoedhulp het beste voor de rust van de kinderen. Een week op week af regeling is volgens hem niet in het belang van de kinderen.
De vader verweert zich tegen de vordering van de moeder om een dwangsom op te leggen. De vader heeft geen prikkel tot nakoming nodig. Hij heeft zich altijd aan de afspraken over de kinderen gehouden.
De moeder heeft ondanks het vonnis in eerste aanleg de identiteitsbewijzen niet afgegeven. Daarom vordert de vader nu een dwangsom te verbinden aan het afgeven van de identiteitsbewijzen.
3.16.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd. In kort geding zijn zeer ingrijpende beslissingen genomen waaraan, ondanks het tijdelijke karakter van die procedure, geen tijdspanne is gekoppeld. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de afgelopen tijd erg veel wisselingen meegemaakt en het is voor de raad lastig om nu wederom een wisseling te adviseren zonder dat er gedegen onderzoek is gedaan. De raad adviseert het hof dan ook om de raad in de bodemprocedure een onderzoek te laten doen naar het hoofdverblijf en de zorgregeling. Gelet op de zorgen rondom de kinderen zal de raad dit onderzoek dan vermoedelijk uitbreiden naar een beschermingsonderzoek.
De beoordeling van het principaal en incidenteel hoger beroep
Spoedeisend belang
3.17.
Evenals de voorzieningenrechter oordeelt het hof dat de vorderingen van de vader en de moeder naar hun aard spoedeisend zijn, zodat zij hierin kunnen worden ontvangen. Het hof gaat over tot een inhoudelijke beoordeling daarvan.
Schorsingsvordering
3.18.
Omdat het hof bij dit arrest einduitspraak doet, heeft de moeder geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van de schorsingsvordering. Dit brengt met zich dat deze vordering zal worden afgewezen.
Voorlopige toevertrouwing kinderen (met dwangsom)
3.19.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig bij de vader bepaald.
3.19.1.
Het hof is van oordeel dat in een kortgedingprocedure alleen een voorlopige voorziening over de toevertrouwing van de kinderen kan worden gegeven die geldt totdat in de bodemprocedure over het hoofdverblijf is beslist. Het vaststellen van een voorlopig hoofdverblijf, zoals de voorzieningenrechter heeft gedaan, heeft, ondanks de toevoeging dat dit voorlopig is, een declaratoir karakter. Het hof leest de vaststelling van het voorlopig hoofdverblijf dan ook aldus dat de voorzieningenrechter heeft beoogd om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig toe te vertrouwen aan de vader, totdat in een bodemprocedure een definitieve beslissing wordt genomen over het hoofdverblijf van de kinderen.
3.19.2.
De moeder vordert de vader te bevelen om binnen drie dagen na het te wijzen arrest de kinderen terug te brengen naar de moeder onder verbeurte van een dwangsom. Ter beoordeling aan het hof ligt nu voor de vraag of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig aan de vader moeten worden toevertrouwd, althans of de toevertrouwing aan de vader gehandhaafd moet blijven.
3.19.3.
Het hof is van oordeel dat het in verband met de rust en de stabiliteit voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van belang is dat zij voorlopig bij de vader blijven. Na het verbreken van de relatie tussen de moeder en haar ex-partner, had de moeder geen eigen woonplek meer en heeft zij met de kinderen op veel verschillende plekken gelogeerd.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben, mede hierdoor, een zeer onrustige tijd achter de rug en zij hebben zoveel meegemaakt dat zij traumatherapie gaan volgen. Uit het dossier volgt verder dat er zorgen zijn over de psychische gesteldheid van de moeder en dat de moeder in de afgelopen periode overbelast is geraakt. Dit maakt dat er zorgen zijn over de emotionele veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de opvoedsituatie bij de moeder.
Nadat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de vader zijn toevertrouwd, hebben zij meer rust en stabiliteit gekregen. Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat het op dit moment goed gaat met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader en dat zij ieder hun draai op de nieuwe school hebben gevonden.
Het hof acht het dan ook niet in hun belang om in het kader van de onderhavige kortgedingprocedure het verblijf van de kinderen wederom te wijzigen. Bij dit oordeel heeft het hof het advies van de raad betrokken.
3.19.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van de moeder om het vonnis, voor zover dat ziet op de toevertrouwing van de kinderen, te vernietigen en de vader, onder verbeurte van een dwangsom, te bevelen de kinderen terug te brengen, wordt afgewezen. Het hof zal het bestreden vonnis op dit punt bekrachtigen, met inachtneming van hetgeen hierna onder rov. 3.23.1. wordt overwogen.
Vervangende toestemming inschrijving scholen
3.20.
Gelet op het feit dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig blijven toevertrouwd aan de vader, acht het hof het in hun belang om [minderjarige 1] ingeschreven te houden op het [---] college te [vestigingsplaats] en om [minderjarige 2] ingeschreven te houden op de [zzz] school te [vestigingsplaats] . De (voorwaardelijk) vordering van de moeder om vervangende toestemming voor inschrijving van [minderjarige 1] op de [yyy] in [vestigingsplaats] wordt daarom afgewezen en het bestreden vonnis wordt op dit punt bekrachtigd.
Zorg- en contactregeling
3.21.
Nu het hof van oordeel is dat de kinderen voorlopig aan de vader blijven toevertrouwd, brengt dit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ook met zich dat de primaire vordering van de moeder, om de regeling zoals opgenomen in het aan de echtscheidingsbeschikking vastgehechte ouderschapsplan van 1 november 2016 te laten herleven, wordt afgewezen.
3.21.1.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er zeer recent met behulp van de gezinscoach een contactregeling tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is afgesproken waarbij de kinderen om de week een weekend bij de moeder verblijven. Deze regeling gaat in in het weekend na de onderhavige mondelinge behandeling. De moeder haalt [minderjarige 2] op vrijdag op uit school en de vader brengt [minderjarige 1] op vrijdag om 19.00 uur naar de moeder. De kinderen worden op zondag om 20.00 uur door de moeder teruggebracht naar de vader.
Het hof acht deze voorlopige regeling in het belang van de kinderen en zal deze regeling dan ook bepalen. Nu er enige tijd geen, dan wel onregelmatig contact is geweest tussen de moeder en de kinderen, acht het hof het voorbarig om reeds nu een week op week af regeling te bepalen zoals de moeder subsidiair heeft gevorderd. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Dwangsom verbinden aan afgifte identiteitsbewijzen kinderen (incidentele vordering)
3.22.
Ten aanzien van de identiteitsbewijzen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] overweegt het hof als volgt. De vader heeft in eerste aanleg de afgifte van de identiteitsbewijzen gevorderd omdat hij met de kinderen in de zomervakantie op vakantie naar het buitenland wilde gaan. Die vakantieperiode is nu voorbij. De vader heeft niet aangevoerd dat hij de identiteitsbewijzen op dit moment dringend nodig heeft. De vader heeft op dit moment dan ook geen spoedeisend belang bij het verbinden van een dwangsom aan de afgifte van de identiteitsbewijzen. Het hof zal de incidentele vordering van de vader, om aan de afgifte van de identiteitsbewijzen een dwangsom te verbinden, daarom afwijzen.
Bodemprocedure / raadsonderzoek
3.23.
De voorzieningenrechter vertrouwde er bij zijn beslissing op dat de vader, gelet op zijn toezegging hiertoe, een bodemprocedure zou starten, teneinde duidelijkheid te krijgen over het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de scholen en de contactregeling. Het staat immers nog geenszins vast waar uiteindelijk het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal zijn.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bleek echter dat er nog geen bodemprocedure aanhangig was gemaakt.
Hoewel het op de weg van de vader had gelegen om een bodemprocedure aanhangig te maken, heeft de advocaat van de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangekondigd dat zij op korte termijn alsnog een bodemprocedure zal starten, mede om te bevorderen dat er een raadsonderzoek komt. Het hof sluit zich hierbij aan. Gelet op alle zorgen die er zijn, is naar het oordeel van het hof een raadsonderzoek noodzakelijk. Omdat een kortgedingprocedure zich daarvoor niet leent, zal het hof de raad daarom opdracht geven om ten behoeve van de nog aanhangig te maken bodemprocedure onderzoek te verrichten, te rapporteren en te adviseren ter beantwoording van de navolgende vragen:
  • welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ?
  • welke zorg- en contactregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ?
Het hof gaat ervan uit dat, wanneer de raad daartoe aanleiding ziet, hij zijn onderzoek zal uitbreiden met een beschermingsonderzoek.
Aan de raad wordt verzocht om het raadsrapport in te brengen in de nog bij de rechtbank aanhangig te maken bodemprocedure.
3.23.1.
Gelet op het vorenstaande zal het hof bepalen dat zijn beslissing vervalt indien niet uiterlijk op 29 november 2024 een bodemprocedure aanhangig is gemaakt, waarbij in ieder geval om een beslissing omtrent het hoofdverblijf en de zorgregeling wordt gevraagd met een daaraan gekoppeld raadsonderzoek. Wanneer vóór of op deze datum geen van partijen een zodanige bodemprocedure is gestart, vervallen de hiernavolgende beslissingen van het hof over de voorlopige toevertrouwing aan de vader en de toestemming voor inschrijving op een school.
Proceskosten
3.24.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Concluderend
3.25.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van de moeder met betrekking tot de voorlopige toevertrouwing, de herleving van de zorgregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan van 1 november 2016, en de vervangende toestemming om [minderjarige 1] in het schooljaar 2024/2025 naar school te laten gaan op de [yyy] te [vestigingsplaats] aan de [adres] zullen worden afgewezen. Tevens wordt de vordering van de moeder met betrekking tot de subsidiair verzochte tijdelijke zorgregeling afgewezen. Wel zal het hof de in het bestreden vonnis opgelegde zorgregeling vernietigen en een tijdelijke zorgregeling bepalen als hieronder nader omschreven.
Ook het verzoek van de vader om een dwangsom te verbinden aan de afgifte van de identiteitsbewijzen van de kinderen, zal worden afgewezen.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing van het hof.

4.De uitspraak

Het hof:
in het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 9 augustus 2024, voor zover het betreft de zorg- en contactregeling,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 9 augustus 2024, voor zover het betreft de
voorlopigetoevertrouwing van de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2012 en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014 aan de vader en de verleende vervangende toestemming om [minderjarige 1] in te schrijven op het [---] college te [vestigingsplaats] en om [minderjarige 2] in te schrijven op de [zzz] te [vestigingsplaats] ,
met dien verstande dat deze beslissingen (voorlopige toevertrouwing en toestemming school)
vervallenindien niet uiterlijk op 29 november 2024 door één van partijen een bodemprocedure over het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de zorg- en contactregeling aanhangig is gemaakt;
bepaalt dat de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar éénmaal per twee weken op vrijdag tot zondag 20.00 uur waarbij de moeder [minderjarige 2] op vrijdag uit school ophaalt en de vader [minderjarige 1] om 19.00 uur naar de moeder brengt en de moeder de kinderen op zondag terug naar de vader brengt, waarbij het partijen vrij staat om in onderling overleg met de gezinscoach toe te werken naar een uitbreiding van deze regeling;
verzoekt de raad,
onder de voorwaardedat uiterlijk 29 november 2024 door één van partijen een bodemprocedure over het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de zorg- en contactregeling aanhangig is gemaakt, een onderzoek te verrichten met het in rov. 3.23. omschreven doel en daarover ten behoeve van de nog aanhangig te maken bodemprocedure tussen partijen aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in het schorsingsincident:
wijst af de vordering van de moeder ter zake de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beslissingen met betrekking tot het voorlopig hoofdverblijf en de vervangende toestemming voor inschrijving op een school;
in beide zaken:
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.M.H. Nelissen, J.C.E. Ackermans-Wijn en E.M.D.M. van der Linden en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 november 2024.
griffier rolraadsheer