ECLI:NL:GHSHE:2024:3451

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
200.332.518_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verschoningsverzoek in een civiele procedure met betrekking tot vastgoed en gemeentelijke toezeggingen

Op 4 november 2024 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch een beslissing genomen in een verschoningsverzoek van mr. J.G.J. Rinkes, raadsheer in de hoofdzaak. Het verzoek tot verschoning werd ingediend op 21 oktober 2024, omdat verzoeker eerder betrokken was bij een zaak die samenhang vertoonde met de hoofdzaak. In de hoofdzaak, waarin de Gemeente [gemeente] betrokken is, wordt de vraag behandeld of de gemeente verplicht is om grond te verkopen aan de beheerder van Landgoed [landgoed]. De eerdere zaak betrof de huisvesting van arbeidsmigranten op hetzelfde landgoed en de toezeggingen van de gemeente omtrent het gebruik daarvan. De verschoningskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak. De kamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van partijdigheid, en dat de eerdere betrokkenheid van verzoeker niet voldoende was om een uitzondering op de hoofdregel te maken. Het verzoek tot verschoning werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het verzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakings- en verschoningskamer
registratienummer wraking 200.332.518/02
datum beslissing 4 november 2024
Beslissing van de meervoudige kamer voor behandeling van verschoningsverzoeken
Op het schriftelijk verzoek zich te mogen verschonen van 21 oktober 2024, als bedoeld in art. 40 juncto art. 36 Rv, van mr. J.G.J. Rinkes, raadsheer in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, team handel, belast met de behandeling van de zaak met zaaknummer 200.332.518/01 (hierna: de hoofdzaak) van:
Gemeente [gemeente]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. T.E.P.A. Lam te Nijmegen,
tegen:
[B.V.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.H.T. Beukers te Eindhoven.

1.Het procesverloop

1.1.
In de hoofdzaak heeft op 21 oktober 2024 te 09.30 uur een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De mondelinge behandeling is aangehouden omdat een verzoek tot verschoning aan de wrakings- en verschoningskamer zal worden voorgelegd. Alvorens tot aanhouding over te gaan, zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over dit voornemen.
1.2.
Bij verzoekschrift aan de wrakings- en verschoningskamer van het hof van 21 oktober 2024 heeft mr. J.G.J. Rinkes (hierna: verzoeker), onder opgaaf van redenen, verzocht zich in de hoofdzaak te mogen verschonen.
1.3.
De verschoningskamer heeft het verschoningsverzoek van verzoeker op 28 oktober 2024 in raadkamer besproken.

2.Het verzoek en de onderbouwing daarvan

Ter onderbouwing van zijn verschoningsverzoek heeft verzoeker in zijn verzoekschrift van 21 oktober 2024 het volgende aangevoerd.
Verzoeker heeft eerder onderdeel uitgemaakt van de behandelend raadsheren die op 1 augustus 2023 hebben beslist in de zaak met zaaknummer 200.312.096/01. In die zaak heeft op 17 mei 2023 een mondelinge behandeling plaatsgevonden met dezelfde partijen vertegenwoordigd door dezelfde advocatenkantoren ten aanzien van hetzelfde vastgoed dat onderwerp is van het geschil in de hoofdzaak. In die zaak was aan de orde hoeveel arbeidsmigranten mochten worden gehuisvest op Landgoed [landgoed] , hetgeen uitleg vereiste van toezeggingen van de gemeente ten aanzien van het gebruik van het landgoed. In die zaak is cassatie ingesteld. Advocaat-generaal mr. Drijber heeft op 30 augustus 2024 een conclusie genomen.
In de hoofdzaak speelt de vraag of de gemeente gehouden is aan de beheerder van Landgoed [landgoed] de grond waarop het landgoed wordt geëxploiteerd te verkopen. Door de beheerder wordt een beroep gedaan op afspraken en toezeggingen van de gemeente. De afspraken zijn vervat in een voorovereenkomst. De toezegging omtrent het beheer van het landgoed en
de voorwaarden waaronder door de gemeente tot verkoop zou worden overgegaan maken ook onderdeel uit van deze procedure.
De behandelend raadsheren in de hoofdzaak kunnen niet uitsluiten dat de beslissing in de zaak waarover de Hoge Raad dient te beslissen een rol speelt bij de beoordeling van de hoofdzaak. In die zin is vooraf niet vast te stellen of sprake is van zodanige samenhang tussen beide zaken dat schijn van partijdigheid volledig te voorkomen is.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1.
Ingevolge artikel 40 lid 1 juncto artikel 36 Rv kan elk van de rechters die een zaak
behandelen, verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten of omstandigheden
waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek kan zowel schriftelijk
als mondeling ter terechtzitting worden gedaan.
3.2.
Verschoning is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Voorop dient te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn (artikel 6, lid 1 EVRM en artikel 14, lid 1, IVBPR), tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees dat daarvan sprake is objectief gerechtvaardigd is. De vraag of er reden kan zijn voor verschoning moet aldus worden beoordeeld aan de hand van een subjectieve toets, waarbij het gaat om de persoonlijke overtuiging van een rechter in een bepaalde zaak, en aan de hand van een objectieve toets, waarbij moet worden vastgesteld of bij een partij de vrees voor partijdigheid van een rechter kan ontstaan, rekening houdend met de uiterlijke schijn.
3.3.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat verzoeker subjectief niet onpartijdig is.
3.4.
Vervolgens dient te worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden objectief gerechtvaardigd is.
3.5.
In de leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak van januari 2014 is als aanbeveling 16 opgenomen:
“De rechter dient zich ervan bewust te zijn dat zijn onpartijdigheid ter discussie kan komen te staan vanwege zijn eerdere bemoeienis als rechter met een bepaalde zaak.
Voorts kan de onpartijdigheid van de rechter worden beïnvloed indien hij herhaaldelijk zaken van eenzelfde procespartij behandelt.”
Als uitgangspunt geldt dat de enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak, onvoldoende is om partijdigheid aan te nemen, maar bijkomende omstandigheden kunnen dit anders maken (HR 15 februari 2002, LJN AD4004 en EHRM 24 mei 1989, NJ 1990, 627 (Hauschildt)).
De omstandigheid dat de beheerder een beroep heeft gedaan op afspraken en toezeggingen van de gemeente omtrent het beheer van het landgoed (waarover in de eerdere zaak is beslist), zodat dit onderdeel uitmaakt van het geschil in de hoofdzaak, is onvoldoende voor het maken van een uitzondering op de hoofdregel om de volgende reden. In de zaak waarin verzoeker eerder mee heeft beslist was aan de orde hoeveel arbeidsmigranten mochten worden gehuisvest op Landgoed [landgoed] , waarbij uitleg was vereist van toezeggingen van de gemeente ten aanzien van het beheer van het landgoed. In de hoofdzaak speelt de vraag of de gemeente gehouden is aan de beheerder van Landgoed [landgoed] de grond waarop het landgoed wordt geëxploiteerd te verkopen. In de hoofdzaak is dus een andere rechtsvraag aan de orde dan in de eerdere zaak waarin verzoeker heeft meebeslist.
Het feit dat de behandelend raadsheren niet kunnen uitsluiten dat de beslissing in de eerdere zaak een rol kan gaan spelen bij de beoordeling van de hoofdzaak, is onvoldoende om het verschoningsverzoek toe te wijzen, gelet op het uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn.
Naar het oordeel van de verschoningskamer is er dan ook geen sprake van feiten en omstandigheden op grond waarvan verzoeker zich kan verschonen. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

Het hof (de verschoningskamer):
wijst het verzoek af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond
ten tijde van het verschoningsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. Rinkes en aan partijen in de hoofdzaak.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Platschorre (voorzitter), K. van der Meijde en M. van Ham, bijgestaan door mr. L. Kramer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2024.