ECLI:NL:GHSHE:2024:3421

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
20-002214-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake diefstal met geweld en afpersing

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 23 september 2022. De verdachte, geboren in 1999, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor diefstal met geweld en afpersing, gepleegd in vereniging en met braak, tijdens de nachtrust in een woning. De verdachte en de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou bevestigen, maar met een hogere straf van 5 jaren. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair verweer gevoerd tegen de strafmaat. Het hof heeft de verklaringen van medeverdachten als betrouwbaar aangemerkt en de verweren van de verdediging verworpen.

Het hof heeft ook de redelijke termijn in acht genomen en vastgesteld dat er sprake was van een schending van deze termijn, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Ondanks deze schending heeft het hof besloten geen gevolgen te verbinden aan de overschrijding. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bevestigd en de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, met ingang van de uitspraak.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002214-22
Uitspraak : 4 november 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 23 september 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-239968-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van
23 september 2022 is de verdachte ter zake van
“diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met
het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en het feit wordt gepleegd
door twee of meer verenigde personen en de schuldige zich de toegang tot de plaats van
het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde
tijd in een woning en het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en
de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel
van braak”,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest.
Voorts is er beslist op de vordering van de benadeelde partij en is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Ook is er een beslissing genomen over het beslag en is de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bevolen met ingang van het moment dat het vonnis onherroepelijk wordt.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de strafoplegging, en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, onder aanvulling van die gronden en van de strafmotivering.
Verweren
De verdediging heeft in eerste aanleg het verweer gevoerd dat de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tegenstrijdig zijn en derhalve als onbetrouwbaar en/of ongeloofwaardig terzijde moeten worden geschoven. De verdediging heeft dit verweer in hoger beroep herhaald.
Het hof neemt de respons van de rechtbank op de door de verdediging in eerste aanleg gevoerde verweren, welke in hoger beroep zijn herhaald, over en maakt die tot de zijne.
In aanvulling op de respons van de rechtbank overweegt het hof dat [medeverdachte 1] ook in hoger beroep in zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris op 10 januari 2024 in de kern is gebleven bij hetgeen hij over de verdachte en diens rol bij de woningoverval heeft verklaard, hetgeen bijdraagt aan het oordeel dat zijn verklaring, voor zover ten laste van de verdachte voor het bewijs gebruikt, als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Het hof ziet ook in hetgeen aanvullend door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geen aanleiding om aan deze verklaringen te twijfelen.
Hetgeen overigens aanvullend op de verweren in eerste aanleg door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, vindt zijn weerlegging in de overwegingen van de rechtbank en/of de door de rechtbank gebezigde en door het hof overgenomen bewijsmiddelen.
Aanvullende strafmotivering:
Het hof heeft bij de bepaling van de (hoogte van de) op te leggen straf acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 augustus 2024, waar uit volgt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie of justitie in aanraking is geweest. Het hof heeft voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die zijn geschetst in een emailbericht van Reclassering Nederland aan de raadsman van de verdachte d.d. 8 oktober 2024.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 22 september 2020, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 23 september 2022. In eerste aanleg is derhalve sprake van een schending van de redelijke termijn met 1 dag. Verdachte heeft op 28 september 2022 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 4 november 2024, derhalve 2 jaar en 37 dagen na het instellen van het hoger beroep. De behandeling in hoger beroep wordt dan ook niet afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het ingestelde hoger beroep. In hoger beroep is sprake van een schending van de redelijke termijn en wel met een periode van 37 dagen.
In totaal is derhalve sprake van een schending met een periode van 38 dagen.
Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen en omstandigheden, waaronder de geringe mate van overschrijding van de redelijke termijn, alsmede de gelijktijdige berechting van deze zaak met zaken tegen meerdere medeverdachten, ziet het hof geen aanleiding om aan de overschrijding gevolgen te verbinden en wordt volstaan met louter het constateren van de overschrijding.
Voorlopige hechtenis
Bij arrest van heden wordt de verdachte veroordeeld ter zake van – kort gezegd – diefstal met geweld en afpersing, beide in vereniging. Dit zijn strafbare feiten waarop naar de wettelijke omschrijving 12 jaar of meer gevangenisstraf staat en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Daardoor komt de vrijheidsbeneming van de verdachte te rusten op artikel 5 lid 1 sub a van het EVRM. Dat betekent onder meer dat niet zonder meer van kracht is het recht van de verdachte om zijn berechting in vrijheid af te wachten, nu die berechting door een daartoe bevoegde rechter heeft plaatsgevonden. Schorsing is alsdan slechts aan de orde indien er sprake is van zwaarwichtige de persoon van de verdachte betreffende omstandigheden op grond waarvan het belang dat de samenleving thans heeft bij voortzetting van de voorlopige hechtenis dient te wijken voor het persoonlijk belang van de verdachte.
Bij afweging van de strafvorderlijke belangen en de persoonlijke belangen van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, acht het hof, gezien het vorenstaande en de duur van de op te leggen straf, geen redenen aanwezig om de schorsing van de voorlopige hechtenis te handhaven. Het hof zal daarom de schorsing van het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Heft op de schorsing van het tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 4 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.M.G. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.