In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder is het niet eens met de beslissing dat de vader samen met haar het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2014, uitoefent. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 september 2024, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. R.W. de Gruijl. De vader was niet verschenen, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen.
De rechtbank had eerder het verzoek van de vader toegewezen om gezamenlijk gezag te hebben, maar de moeder betwist dit. Zij stelt dat de vader niet in het belang van het kind handelt en dat er een verstoorde verstandhouding is tussen hen, waardoor gezamenlijk gezag niet mogelijk is. De vader heeft zich teruggetrokken uit het leven van het kind en heeft geen verweer gevoerd in deze procedure. De gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming zijn betrokken bij de zaak en hebben hun standpunten naar voren gebracht.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en is tot de conclusie gekomen dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en besluit de beschikking te bekrachtigen, waarbij het gezamenlijk gezag over het kind wordt gehandhaafd. De beslissing is op 31 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar.