GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 31 oktober 2024
Zaaknummer : 200.345.326/01
Zaaknummers eerste aanleg : C/01/404806/ JE RK 24-744, C/01/404805 / JE RK 24-743,
C/01/404157 / JE RK 24-642, C/01/404164 / JE RK 24-644
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. T. van Riel,
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] .
Het hof merkt als belanghebbende aan:
[de moeder] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Joosen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De vader is het niet eens met de door de rechtbank uitgesproken (verlenging respectievelijk verlening van de) machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen bij respectievelijk de grootouders en het gezinshuis. Hij wil dat in ieder geval twee van de drie kinderen bij hem worden geplaatst. Verder is de vader het niet eens met de door de rechtbank bepaalde omgangsregelingen.