ECLI:NL:GHSHE:2024:3411

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
200.346.353_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens onvolledige schuldenlijst en niet-beheersbare psychosociale problematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellante] om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Het hof bekrachtigt de afwijzing van de rechtbank Limburg, die op 17 september 2024 het verzoek van [appellante] had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de schuldenlijst niet compleet was en dat de psychosociale problematiek van [appellante] nog niet duurzaam beheersbaar was. Het hof heeft vastgesteld dat de schuldenlijst inderdaad onvolledig was, met name omdat vorderingen van DUO en [B.V.] ontbraken. Daarnaast heeft het hof geconcludeerd dat de psychische problemen van [appellante] nog niet voldoende beheersbaar zijn, wat een vereiste is voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft benadrukt dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat [appellante] in staat is om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Het hof heeft de mogelijkheid open gelaten voor [appellante] om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen, mits zij de juiste hulp krijgt voor haar psychische problematiek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 31 oktober 2024
Zaaknummer : 200.346.353/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/332449 / FT RK 24/309
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. M.A.A.M. van Brunschot-van der Sanden te Helmond.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 17 september 2024.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties 1 tot en met 4, ingekomen ter griffie op 24 september 2024, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en haar alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling, met bepaling van een termijn van 18 maanden verminderd met het aantal maanden dat [appellante] vanaf november 2023 al heeft afgedragen in het minnelijk traject.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2024. Bij die gelegenheid is gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Brunschot-van der Sanden.
- de heer [beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder, is, hoewel op juiste wijze opgeroepen, - met afmeldingsbericht, zie hierna - niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 september 2024;
- de brief van de beschermingsbewindvoerder van 10 oktober 2024;
- de mail van mevrouw [jobcoach] van 14 oktober 2023 als tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2024 overhandigd;
- de brief van mr. Van Brunschot-van der Sanden van 21 oktober 2024 met bijlagen 1 tot en met 3.

3.De beoordeling

Eerste aanleg
3.1.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. De schuldenlijst bij het verzoekschrift vermeldt een totale schuldenlast van
€ 20.472,57. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) blijkt dat het minnelijk traject is mislukt, omdat twee schuldeisers niet met het in het kader daarvan aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw, kort samengevat, overwogen dat de gespecialiseerde hulpverlening die [appellante] kennelijk wel nodig heeft feitelijk nog moet gaan beginnen, dat het risico reëel is dat [appellante] de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling vanwege haar psychische problemen niet zou kunnen nakomen en de schuldsaneringsregeling dan tussentijds zou moeten worden beëindigd. De rechtbank heeft een toelating tot de schuldsaneringsregeling op dit moment dan ook te vroeg geacht.
Hoger beroep
3.3.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift en ter zitting - zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. [appellante] kampt met psychische problemen en is hierdoor arbeidsongeschikt. Desondanks is zij in staat om haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen. Haar situatie is op dit moment op medisch vlak stabiel en met rust in haar programma wordt gekeken naar de toekomst. Hoewel EMDR eerder niet is gelukt, zal dit opnieuw worden opgestart. Deze zal met name zijn gericht op een in het verleden voorgevallen incident met haar ex-partner, waarvan zij nog veel last ondervindt. Ook financieel is de situatie stabiel en [appellante] heeft al bijna twee jaar geen nieuwe schulden laten ontstaan. Zij verleent medewerking waar nodig. Op haar verzoek wordt gezocht naar een passende daginvulling en belasting en zij spant zich in om te werken naar een situatie waarin weer sprake is van een mogelijkheid tot (arbeids)belasting. Hiermee voldoet zij aan haar inspanningsverplichting. Mede gesteund door haar beschermingsbewindvoerder en de andere betrokken hulpverleners is het zeer aannemelijk dat [appellante] ook kan voldoen aan de informatieverplichting.
Toelating tot de schuldsaneringsregeling zou kunnen bijdragen aan meer rust voor [appellante] en een verbetering van haar gemoedstoestand. Dat [appellante] vanwege haar arbeidsongeschiktheid niet in staat is om te werken, maakt voor de gezamenlijke schuldeisers geen verschil. Het maximaal door [appellante] te verdienen inkomen – met een baan op MBO 2 niveau - zou mogelijk de drempel van het vrij te laten bedrag overstijgen, maar na aftrek van de kosten van het beschermingsbewind zou ook dan geen sprake zijn van afdracht aan de schuldeisers.
3.4.
De beschermingsbewindvoerder heeft het hof bij brief van 10 oktober 2024 het volgende bericht. [appellante] heeft zich vanaf de start van het beschermingsbewind op 16 april 2023 aan alle afspraken gehouden. Zij geeft altijd gehoor aan verzoeken om informatie en stuurt ook op eigen initiatief relevante financiële informatie door. De inkomsten en uitgaven van [appellante] zijn al die tijd stabiel gebleven en waar er actie moet worden ondernomen, zoals bij het uitblijven van de kinderalimentatie, wordt dit adequaat gedaan. Vanaf het moment dat de gemeente in het met [appellante] gestarte schulphulpverleningstraject de maandelijkse afdrachtverplichting heeft vastgesteld, heeft [appellante] hieraan voldaan, aldus de beschermingsbewindvoerder.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Het hof stelt hierbij het volgende voorop.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.7.1.
Aan de inhoudelijke beoordeling op grond van artikel 288, lid 1 Fw gaat de vraag vooraf of alle schuldeisers, zoals bekend, door een gemeentelijke kredietbank zijn benaderd met een aanbod voor een minnelijke regeling (vgl. ook artikel 285 lid 1 aanhef en sub f Fw). In dit geval is, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, de schuldenlijst niet compleet. Op de lijst ontbreken een vordering van DUO en een vordering van [B.V.] B.V. (hierna: [B.V.] ) op de ex-partner van [appellante] , de heer [ex-partner] . De heer [ex-partner] en [appellante] waren in gemeenschap van goederen gehuwd en op grond van het destijds geldende huwelijksgoederenregime (zij zijn gehuwd op 11 juli 2017) is [appellante] mede aansprakelijk voor deze schulden en intern ook draagplichtig voor de helft, zoals ook uitdrukkelijk is bepaald in de echtscheidingsbeschikking van 25 augustus 2020 ten aanzien van deze schulden.
Uit het ontbreken van de schulden op de lijst alsmede het ontbreken van stukken inzake een aan deze schuldeisers gedaan aanbod kan, zoals ter zitting besproken, worden afgeleid dat DUO en [B.V.] niet zijn benaderd met een aanbod voor een minnelijke regeling. [appellante] heeft ter zitting verklaard dat de vordering van [B.V.] € 10.000,00 zou bedragen. Over de hoogte van de vordering van DUO kon zij niets verklaren.
3.7.2.
Het hof heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld om nadere informatie over de vorderingen van DUO en [B.V.] op te vragen. De advocaat van [appellante] heeft vervolgens bij brief van 21 oktober 2024 een e-mail van [B.V.] van 18 oktober 2024 overgelegd die (slechts) vermeldt dat, voor zover [B.V.] kan zien, er op dit moment niks openstaat (terwijl de mail overigens onverklaarbare witte gedeelten bevat). Naar het oordeel van het hof wordt hiermee echter niet, althans onvoldoende concreet, aangetoond dat de vordering van [B.V.] niet meer bestaat. Dit geldt temeer, omdat de e-mail het antwoord is op de vraag in de daaraan voorafgegane e-mail van de gemeente [gemeente] van 16 oktober 2024 of de heer [ex-partner] nog een zakelijke vordering heeft bij [B.V.] . Er is dus niet gevraagd of er nog sprake is van een vordering van [B.V.] op de heer [ex-partner] en of hij daarop heeft betaald. Hiermee blijft onduidelijk of er nog een vordering van [B.V.] op [appellante] is, en zo ja, wat de precieze hoogte van de vordering van [B.V.] thans is.
[appellante] heeft verder geen nadere informatie overgelegd over de hoogte van de vordering van DUO. In de brief van 21 oktober 2024 wordt namens [appellante] aangevoerd dat DUO desgevraagd heeft aangegeven [appellante] niet verantwoordelijk te houden voor haar vordering op de heer [ex-partner] . De vraag of daarmee door DUO afstand van haar (eventuele) rechten is gedaan, is daarmee onvoldoende beantwoord. Vooralsnog blijft [appellante] mede aansprakelijk voor deze schuld en daarnaast draagplichtig voor de helft ervan richting haar ex-man. Deze schuld had in elk geval destijds op de schuldenlijst moeten worden vermeld en worden betrokken bij het aanbod voor een minnelijke regeling.
Een en ander dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van [appellante] in haar verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.8.1.
Ook los van het bovenstaande is het hof van oordeel dat het verzoek van [appellante] om toepassing van de schuldsaneringsregeling (nog) niet kan worden toegewezen en wel om het volgende.
3.8.2.
Artikel 7.3.3 in bijlage III van het ‘Landelijk procesreglement verzoekschriftenprocedures insolventiezaken rechtbanken’ bepaalt dat een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.
3.8.3.
Vast staat dat ten aanzien van [appellante] sprake is van psychische problematiek. Uit de in opdracht van de gemeente [gemeente] opgemaakte rapportage van [instantie] van 5 juni 2024 komt naar voren dat [appellante] in zeer hoge mate last heeft van psychische en somatische klachten die zich uiten in overmatige gevoelens van angst, somberheid, schuld en schaamte, dat deze klachten mede zijn terug te voeren op de relatie die zij met haar ex-partner had en dat zij zich afhankelijk is gaan opstellen en niet gewend is om voor haar eigen belangen op te komen. Het arbeidsdeskundig rapport van [instantie] van 28 augustus 2024 vermeldt vervolgens dat [appellante] op dit moment niet arbeidsgeschikt kan worden geacht vanwege de hiervoor beschreven mentale problemen en dat verbetering van haar belastbaarheid de komende 12 tot 18 maanden niet te verwachten is. Uit het rapport volgt verder dat [appellante] de meeste van haar inzet en energie gebruikt om voor haar dochter te zorgen, om het huishouden draaiend te houden en om tweemaal per week de aangeboden dagactiviteiten van de gemeente te bezoeken en dat zij baat heeft bij rust in haar programma.
3.8.4.
Het hof stelt in algemene zin voorop dat het hebben van psychosociale problemen als zodanig nog niet aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg hoeft te staan, ook niet als dat bij de schuldenaar arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft. Het gaat er echter wel om dat deze psychosociale problematiek beheersbaar is blijkens een relevante verklaring van een ter zake deskundige hulpverlener zoals de behandelend psychiater of psycholoog. De uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting bestaat er dan in dat de schuldenaar zich dient in te spannen om weer arbeidsgeschikt te worden (vgl. HR 27 mei 2011, ECLI:ECLI:NL:HR:2011:BP8708, r.o. 3.5). Naar het oordeel van het hof is echter in het geval van [appellante] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar persoonlijke situatie op dit moment zo stabiel is dat zij in staat moet worden geacht om aan deze inspanningsverplichting en de overige verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling (in volle breedte) te kunnen gaan en blijven voldoen. Ook in hoger beroep ontbreekt een objectieve, gemotiveerde bevestiging van een hulpverlener, waaruit blijkt dat de psychische problematiek van [appellante] al enige tijd beheersbaar is. De inhoud van de mail van [jobcoach] , jobcoach, aan [naam] van 14 oktober 2024 13:44 uur, inhoudende voor zover relevant: “ Wij zijn van mening dat [appellante] stabiel is waardoor zij geen nieuwe schulden maakt.” acht het hof daartoe niet toereikend. De gespecialiseerde hulpverlening die nodig is om de problematiek beheersbaar te maken, moet feitelijk nog steeds gaan beginnen. [appellante] staat immers nog altijd niet onder behandeling van een psycholoog of een andere hulpverlenende instantie voor haar klachten. De advocaat van [appellante] heeft ter zitting aangekondigd dat er opnieuw EMDR zal worden opgestart, maar deze zal betrekking hebben op een specifiek incident tussen [appellante] en haar ex-partner. Daar komt bij dat uit de hiervoor al genoemde rapportage van [instantie] van 28 augustus 2024 volgt dat vanwege de aard van de psychische problematiek van [appellante] ook niet te verwachten is dat haar belastbaarheid de komende 12 tot 18 maanden zal verbeteren en dat zij rust nodig heeft, zonder ‘andere procedures’. Het hof acht op dit moment het risico dan ook te groot dat [appellante] , als zij nu wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, vervolgens niet in staat zal zijn om alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen, met als gevolg dat de regeling tussentijds wordt beëindigd zonder verlening van de schone lei.
3.8.5.
Uit de stukken en wat ter zitting door of namens [appellante] naar voren is gebracht, blijkt het hof wel dat [appellante] op de goede weg is. Als [appellante] de juiste hulp krijgt voor de behandeling van haar psychische problematiek, waardoor deze beheersbaar wordt in bovengenoemde zin en zij voldoende in staat is tot reële inspanningen om weer arbeidsgeschikt te worden met als doel re-integratie naar de arbeidsmarkt, kan zij bij de rechtbank een nieuw verzoek indienen om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
3.9.
Op grond van het bovenstaande komt het hof tot de slotsom dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 17 september 2024.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en R.L.G. Kraaijvanger en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2024.