ECLI:NL:GHSHE:2024:3410

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
200.343.000_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing perspectiefbesluit en wijziging zorgregeling in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het perspectiefbesluit is genomen dat de 16-jarige [minderjarige 1] en de 14-jarige [minderjarige 2] niet meer bij hun moeder en stiefvader opgroeien. De moeder en stiefvader zijn het niet eens met deze beslissing en hebben in hoger beroep verzocht om vernietiging van de beschikking en om aanvullend onderzoek naar het perspectief van de kinderen. De GI (Gecertificeerde Instelling) heeft verzocht om de verzoekers niet ontvankelijk te verklaren en de beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, stiefvader, GI en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 20 augustus 2018 onder toezicht staan van de GI en dat zij sinds maart 2020 uithuisgeplaatst zijn. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid en stabiliteit in hun opvoeding, wat niet kan worden geboden door de moeder en stiefvader. Het hof heeft de opvoedvisie van de GI onderschreven en geconcludeerd dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder en stiefvader ligt. De zorgregeling is verder beperkt, omdat de moeder en stiefvader de kinderen herhaaldelijk belasten met hun eigen frustraties en meningen. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 31 oktober 2024
Zaaknummer : 200.343.000/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/395468 / JE RK 23-1075
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder]en
[de stiefvader],
wonende op een geheim adres,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: verzoekers, dan wel de moeder en de stiefvader,
advocaat: mr. I.A.C. Cools,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] , België,
hierna te noemen: de vader,
-
[de pleegvader] ,
wonende te [woonplaats] ,
de pleegvader van [minderjarige 2] ,
hierna te noemen: de pleegvader,
-
Gezinshuis [gezinshuis], onderdeel van [instantie 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: het gezinshuis dan wel de gezinshuisouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
In het kort
Verzoekers zijn het er niet mee eens dat de rechtbank het perspectiefbesluit heeft genomen dat de 16-jarige [minderjarige 1] en de 14-jarige [minderjarige 2] niet meer bij hen opgroeien en dat de rechtbank de contacten tussen hen en de kinderen heeft beperkt.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar het deel van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 maart 2024 dat is uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
Voor de volledigheid merkt het hof op dat het andere zaaknummer in de onderhavige beschikking, C/01/395383 / JE RK 23-1056, betrekking heeft op de zorg- en contactregeling tussen de kinderen en de vader, die in hoger beroep niet in geschil is.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 juni 2024, hebben de moeder en de stiefvader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende de verzoeken van de GI alsnog af te wijzen en daarnaast te oordelen dat aanvullend onderzoek noodzakelijk is ten aanzien van het perspectief van de kinderen, althans dat het hof een zodanige beslissing neemt die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 september 2024, heeft de GI verzocht verzoekers in het hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder en de stiefvader, bijgestaan door hun advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
De vader en de pleegvader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De gezinshuisouders zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen die door de voorzitter op de mondelinge behandeling is voorgelezen aan partijen en de raad. [minderjarige 2] heeft er ook gebruik van gemaakt door buiten aanwezigheid van partijen en de raad in gesprek te gaan met de voorzitter in het bijzijn van de griffier. Op verzoek van [minderjarige 2] was er ook een medewerker van Stichting [stichting] (de woongroep waar [minderjarige 2] momenteel verblijft) bij het kindgesprek aanwezig. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud en het verloop van dit gesprek weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad van 28 augustus 2024;
  • de brief van 18 september 2024 met bijlagen van de advocaat van verzoekers;
  • de brief van 25 september 2024 met bijlagen van de gezinshuisouders.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het in 2020 ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn, voor zover thans van belang, geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:
3.2.
De kinderen staan sinds 20 augustus 2018 onder toezicht van de GI. Die maatregel is daarna steeds verlengd, laatstelijk tot 20 augustus 2025.
De kinderen zijn vanaf 13 maart 2020 onafgebroken uithuisgeplaatst geweest. [minderjarige 1] verblijft sinds 28 april 2020 in het gezinshuis [gezinshuis] van [instantie 1] . [minderjarige 2] verblijft sinds 16 mei 2020 bij zijn huidige pleegvader. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige 2] sinds medio augustus 2024 op basis van een daartoe strekkende machtiging voor de duur van één jaar doordeweeks op een woongroep in [plaats] ( [stichting] ) is geplaatst en dat hij in de weekenden bij zijn pleegvader is.
3.3.
Voordat de procedure bij de rechtbank begon, had [minderjarige 2] één keer per maand twee dagen en een nacht (onbegeleid) contact met de moeder en de stiefvader. Voor [minderjarige 1] gold een regeling van één keer per maand twee uur (begeleid).
Bij de rechtbank
3.4.1.
De GI heeft op 25 juli 2023 verzoeken gedaan tot wijziging van de contactregeling tussen de moeder, de stiefvader en de kinderen. Bij de behandeling van dat verzoek is het perspectiefbesluit betrokken dat de GI op 24 juli 2023 heeft genomen, namelijk dat de kinderen niet meer zullen opgroeien bij de moeder en de stiefvader.
3.4.2.
Bij tussenbeschikking van 24 november 2023 heeft de rechtbank het perspectiefbesluit getoetst en beslist dat er een vervolgonderzoek moet plaatsvinden door middel van een kortdurende gezinsopname van de moeder en de stiefvader met de kinderen bij [instantie 2] of een soortgelijke zorgorganisatie. Verder heeft de rechtbank een voorlopige contactregeling vastgesteld onder aanhouding van iedere verdere beslissing.
3.4.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en de stiefvader en de kinderen bepaald dat er een begeleide bezoekregeling voor [minderjarige 2] en voor [minderjarige 1] wordt ingezet van één keer per maand gedurende twee uur, welk contact, waaronder het bel- en appcontact, onder regie van de Gl kan worden uitgebreid.
In de overwegingen heeft de rechtbank geconcludeerd dat zij de opvoedvisie van de
GI onderschrijft, inhoudende dat het perspectief van [minderjarige 1] in het gezinshuis ligt en dat van [minderjarige 2] bij de pleegvader.
Bij het hof
3.5.
De moeder en de stiefvader kunnen zich met de beslissing en de conclusie over de opvoedvisie niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen. In hun beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voeren zij de volgende twee grieven aan:
- Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat het perspectiefbesluit van de GI op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen (grief 1).
Naar aanleiding van de opdracht van de rechtbank hebben verzoekers met de kinderen en
een of meerdere medewerkers van [instantie 2] gedurende een midweek in een huisje op een vakantiepark gezeten, waarbij door middel van observatie de pedagogische vaardigheden van verzoekers in kaart zouden worden gebracht. Verzoekers hadden voorgesteld om die observaties vanuit de thuissituatie te doen. Immers, de kinderen zijn bekend met die locatie en voelen zich daar thuis. Na de gezinsopname heeft [instantie 2] een uitvoerig rapport opgesteld. Verzoekers hebben zich uitgebreid verweerd tegen de inhoud van dit rapport dat bol staat van onjuiste informatie en verkeerde conclusies. Desondanks heeft de rechtbank in haar oordeel opgenomen dat het perspectief van de kinderen niet bij verzoekers is en dat zij de bevindingen van [instantie 2] kan volgen. Verzoekers herkennen zich niet in het geschetste beeld dat zij structureel de begeleiding zouden frustreren of op andere wijze zouden tegenhouden. Bovendien is het niet eens zeker dat het perspectief van [minderjarige 2] nog bij de pleegvader is, omdat hij in augustus 2024 is geplaatst bij [stichting] .
- Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat de zorg- en contactregeling tussen de moeder en de stiefvader en de kinderen moet worden beperkt (grief 2).
Er was geen reden om de omgang met de kinderen verder te beperken. Verzoekers willen de omgang met [minderjarige 2] voortaan op een neutrale plek laten plaatsvinden, om het contact zo onbelast mogelijk te houden en om onjuiste verhalen over de thuissituatie te voorkomen. Verzoekers zijn op 27 mei 2024 geïnformeerd door de GI dat het niet goed gaat met [minderjarige 2] . [minderjarige 2] gaat niet naar school, heeft moeite om te luisteren, accepteert geen gezag en hij doet dingen die niet mogen (zoals stelen). De GI benoemt hierbij dat [minderjarige 2] er veel last van heeft dat de rechtbank is meegegaan in het perspectiefbesluit en dat hij veel verdriet zou hebben omdat de moeder gezegd zou hebben dat hij niet meer welkom zou zijn. Het klopt dat de moeder tegen [minderjarige 1] heeft gezegd dat ze niet meer hoeft te komen tot haar 18e en daarna ook niet meer en dat [minderjarige 2] dezelfde boodschap heeft gekregen via Whatsapp. Dat deed de moeder omdat ze rust wil voor de kinderen en omdat ze de kinderen op neutraal terrein wil zien. Verzoekers zetten bewust een stap terug in het belang van de kinderen en dan nog wordt er een manier gevonden om de schuld van de ontstane ontwikkeling bij verzoekers te leggen.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De moeder en de stiefvader kunnen niet de opvoeders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn. Uit de onderzoeken van de [instantie 3] ( [minderjarige 2] ) en [instantie 1] en [instantie 4] ( [minderjarige 1] ) blijkt dat de kinderen problemen in de gehechtheid laten zien en dat er sprake is van een loyaliteitsconflict. Zij hebben beiden een stabiele opvoedomgeving nodig met veel duidelijkheid en voorspelbaarheid. [minderjarige 2] heeft een laaggemiddeld IQ en functioneert op heel jong emotioneel niveau. Sociaal emotioneel functioneert hij op het niveau van een circa 5 à 7-jarige. Op emotioneel gebied functioneert hij op een peuterleeftijd (circa 3 jaar). Dat vraagt veel van een opvoeder. Tijdens de contactmomenten belasten en beïnvloeden de moeder en de stiefvader de kinderen, waardoor de kinderen klem komen te zitten tussen enerzijds tussen de moeder (met de stiefvader) en de vader en anderzijds de moeder (met de stiefvader) en de pleegvader. Al vanaf juli 2022 zijn verschillende instanties betrokken bij (pogingen tot) een perspectiefonderzoek. Naar aanleiding van de tussenbeschikking heeft [instantie 2] een onafhankelijk observatie onderzoek uitgevoerd over de opvoedvaardigheden van de moeder en de stiefvader, met als conclusie dat het perspectief niet bij hen ligt
De omgang is terecht verder beperkt. Na de bestreden beschikking heeft de moeder aan beide kinderen kenbaar gemaakt dat zij niet meer welkom zijn bij de moeder, ook niet nadat ze 18 jaar zijn geworden. In augustus 2024 heeft er een escalatie plaatsgevonden met [minderjarige 2] . Hij had geld gestolen van de pleegvader en toen hij hierop werd aangesproken, vertoonde hij dermate heftig gedrag dat de pleegvader angstig werd. Na een politie-interventie en overleg met de crisisdienst (vanwege de zorgen over het psychiatrische gedrag van [minderjarige 2] ), was het helder dat [minderjarige 2] nu meer ondersteuning en nabijheid nodig heeft dan wat hem binnen een pleeggezin kan worden geboden. [minderjarige 2] krijgt bij [stichting] behandeling zodat hij grip kan krijgen op zijn emoties en om hem te helpen de hele situatie van de afgelopen jaren te verwerken. Het is de afgelopen jaren nog niet gelukt om [minderjarige 2] te helpen. Dit komt mede door de aanhoudende strijd vanuit de moeder en de stiefvader en de tegenstrijdige informatie die [minderjarige 2] krijgt. De moeder heeft na de bestreden beschikking ervoor gekozen om niet meer met de GI in contact te komen. De GI blijft de moeder e-mailen, maar het lukt niet om tot een afspraak te komen. De moeder reageert nergens op. De intake voor de begeleide omgang heeft daarom nog steeds niet plaatsgevonden. De vereiste toestemming voor de verrichten onderzoeken en behandeling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geeft zij evenmin.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er binnenkort een onderzoek zal volgen naar een gezagsbeëindigende maatregel en dat het perspectief van de kinderen dan opnieuw voor het voetlicht zal worden gebracht. De aanvaardbare termijn van de kinderen staat al heel lang onder druk. De kinderen hebben al lang gewacht, daarom is het niet wenselijk om de zaak aan te houden en alsnog videotraining in te zetten, zoals de moeder en de stiefvader dit wensen. Het is moeilijk voor deze kinderen en het is de vraag hoeveel onzekerheid zij nog aankunnen. Het is inherent aan de situatie dat de kinderen duidelijkheid nodig hebben. Dat de kinderen gaan terugkeren naar de moeder en de stiefvader kan niet meer de boodschap zijn naar deze kinderen toe. Het is moeilijk om bepaalde patronen te doorbeken. Het bleek niet mogelijk om een ingang te vinden bij verzoekers om bepaalde verandermogelijkheden alleen maar bespreekbaar te maken; een gesprek kan hierover niet worden gevoerd met verzoekers. De raad is meerdere keren betrokken geweest bij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . De raad ziet een patroon waarin de moeder en de stiefvader de beste bedoelingen hebben met de kinderen, maar dat zij een andere werkelijkheid hebben en een andere visie op wat er moet gebeuren. De GI noemt dat een strijd. Omdat de kinderen een lage intelligentie hebben en kampen met forse ontwikkelingsproblemen, kunnen de kinderen niet omgaan met de tegenstrijdige berichten die zij krijgen. Daar wordt nu de rekening van gepresenteerd. De GI heeft geen invloed op de meningen van de moeder en de stiefvader en de GI kan niet voorkomen dat die meningen niet worden geventileerd in aanwezigheid van de kinderen. De spanning is voelbaar voor de kinderen. Iedereen vindt dat de kinderen contact moeten hebben met de moeder en de stiefvader, maar het moet begeleid, gekaderd en gestuurd worden.
3.8.
De gezinshuisouders van [minderjarige 1] hebben het hof een brief gestuurd. Hun visie luidt, samengevat, als volgt.
Uit het onderzoek van [instantie 4] (juni 2021) blijkt dat er bij [minderjarige 1] mogelijk sprake is van hechtingsproblematiek en dat [minderjarige 1] over een zeer laag adaptief functioneren beschikt. Door haar problematiek heeft ze een vergrote behoefte aan duidelijkheid, regels en structuur die van buitenaf dienen te worden gegeven. De problematiek van [minderjarige 1] wordt door de moeder en de stiefvader niet gezien. Zij hebben meerdere keren aangegeven dat er niets aan de hand is met [minderjarige 1] en dat de zorgondersteuning vanuit het gezinshuis niet nodig is. De moeder en de stiefvader bleven [minderjarige 1] tijdens de bezoeken belasten met hun eigen frustraties. Naast de bezoeken had [minderjarige 1] ook wekelijks begeleid telefonisch contact met haar moeder. Ook deze gesprekken verliepen volgens een zelfde patroon. Ondanks het feit dat de moeder wist dat er iemand bij de telefoongesprekken aanwezig was, werd er toch negatief gepraat over de vader en het gezinshuis en werd [minderjarige 1] van alles beloofd; zoals een eigen paard een huis met een zwembad. De gesprekken waren op geen enkele manier afgestemd op [minderjarige 1] , maar gingen vooral over het leven van de moeder en de stiefvader. Sinds april 2024 heeft [minderjarige 1] haar moeder niet meer gezien. De moeder heeft aangegeven dat ze geen bezoeken meer wil laten plaatsvinden in haar eigen huis, omdat de kinderen niet thuis mogen wonen. In de aanloop naar de zitting bij het hof is [minderjarige 1] verschillende keren gebeld door de stiefvader. [minderjarige 1] durft haar telefoon niet op te nemen, omdat ze zichzelf onder druk gezet voelt. [minderjarige 1] heeft in haar brief aan de rechter zelf duidelijk gemaakt niet met de rechter te willen praten. Deze keuze lijkt door de moeder en de stiefvader niet te worden gerespecteerd. De gezinshuisouders zien [minderjarige 1] worstelen vanuit een loyaliteitsconflict en er lijkt momenteel geen mogelijkheid om tot een ontspannen contact tussen [minderjarige 1] en moeder te komen. De dingen die in deze moeder- kind relatie gebeurd zijn en gezegd zijn, hebben een traumatisch effect op [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft behoefte aan een stabiele omgeving om te voorkomen dat haar ontwikkeling verder stagneert.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
Het perspectiefbesluit
3.9.1.
De GI kan gedurende de uithuisplaatsing tot het standpunt kan komen dat terugplaatsing bij de ouder(s) niet meer aan de orde is en dat het opgroeiperspectief van het kind ergens anders ligt. Dit standpunt van de GI wordt in de praktijk aangeduid als ‘perspectiefbesluit’. In deze zaak heeft de GI het besluit genomen dat het perspectief van beide kinderen niet meer bij de moeder en de stiefvader ligt. In zijn uitspraak van 1 september 2023 heeft de Hoge Raad overwogen dat uit het wettelijk stelsel volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. Een perspectiefbesluit kan volgens de Hoge Raad aan het rechterlijk oordeel worden onderworpen voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met dat perspectiefbesluit. In deze zaak heeft de rechtbank een beslissing genomen over de zorgregeling tussen de kinderen en de moeder en de stiefvader. In dat kader heeft de rechtbank zich ook uitgelaten over het perspectiefbesluit. Gelet op voornoemde uitspraak en de samenhang tussen het perspectiefbesluit en de beperking van de omgang, kunnen de moeder en de stiefvader ook het oordeel van de rechtbank over het perspectiefbesluit voorleggen in hoger beroep.
3.9.2.
Het hof acht het niet nodig om de raad of een andere instantie (aanvullend) onderzoek te laten doen. Verzoekers wensen nader onderzoek met video-observaties in de thuisomgeving met de kinderen. Het hof acht zich echter op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken voldoende voorgelicht. De rechtbank heeft een zorgvuldige beslissing genomen door de zaak aan te houden voor een gezinsopname bij [instantie 2] . De periode van vijf dagen is weliswaar vrij kort voor verzoekers om verbetering te laten zien op alle zorgen die de GI heeft, maar het is wel voldoende om een indruk te krijgen van bepaalde patronen die verzoekers hebben in hun contact met de kinderen en hun vermogen tot leerbaarheid. Dit laatste bleek nagenoeg volledig afwezig. De basis om een aanvullend onderzoek te laten verrichten ontbreekt. Na jarenlange hulpverlening, tips en adviezen ontbreekt immers nog steeds bij verzoekers een bepaalde basis in hoe zij verantwoord met deze kinderen moeten omgaan. De stelling van verzoekers dat zij zich niet herkennen in de manier waarop er over hen en over de kinderen wordt gesproken in de verschillende rapportages en rechterlijke beschikkingen, vormt hierin juist de kern van het probleem. Daarnaast hebben verzoekers, met een periode van vijf dagen, voldoende gelegenheid gehad om te laten zien dat zij willen meewerken met de hulpverlening, inzicht wensen in de problematiek van de kinderen en dat zij oprecht gemotiveerd zijn om bepaalde patronen te doorbreken en tot verandering te komen. Dit hebben zij ook niet waargemaakt. Integendeel, uit het verslag van [instantie 2] blijkt dat verzoekers geen zelfinzicht hadden, niet wilden meewerken en in de strijdmodus bleven hangen.
3.9.3.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, het perspectiefbesluit getoetst heeft en daarbij de opvoedvisie van de GI heeft onderschreven, te weten dat het perspectief van [minderjarige 1] in het gezinshuis ligt en van [minderjarige 2] bij de pleegvader. Dat er ten aanzien van [minderjarige 2] in augustus 2024 een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend op basis waarvan hij doordeweeks bij [stichting] verblijft, maakt dit niet anders. [minderjarige 2] verblijft de weekenden bij de pleegvader en tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI naar voren gebracht dat na behandeling bij [stichting] het de bedoeling is dat [minderjarige 2] weer bij de pleegvader gaat wonen. Wat hier ook van zij, het staat vast dat het perspectief van beide kinderen niet bij de moeder en de stiefvader ligt. Het hof sluit zich aan bij de raad dat dit niet langer de boodschap naar de kinderen kan zijn. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn kwetsbare, beschadigde kinderen die beiden kampen met ingewikkelde kindeigen problematiek. Diagnostisch onderzoek bij de [instantie 3] heeft uitgewezen dat [minderjarige 2] weliswaar een gemiddelde intelligentie heeft, maar dat hij op sociaal-emotioneel gebied (4 tot 7 jaar) en in zijn emotiebeleving (peuterniveau) jaren achterloopt op leeftijdsgenoten. De kindeigen problematiek van [minderjarige 1] is onderzocht door [instantie 4] . Ook zij is sociaal emotioneel erg jong in haar ontwikkeling en er zijn signalen dat hechtingsproblematiek hier mogelijk de oorzaak van is. Uit het dossier, zoals bevestigd op de mondelinge behandeling, blijkt niet dat verzoekers inzicht hebben in de problematiek van de kinderen. Illustratief hiervoor is de op de mondelinge behandeling gemaakte opmerking van de stiefvader dat hij wil dat [minderjarige 2] direct naar huis komt, dat de uithuisplaatsing een “grote geldkwestie” is waarbij er sprake is van “valsheid in geschrifte” en dat hij nooit problemen met [minderjarige 2] heeft, die hij een “handig menneke” noemt. Hiermee wordt volledig voorbijgegaan aan de ingewikkelde persoonlijke problematiek waaronder [minderjarige 2] gebukt gaat. Het hof heeft hiervan zelf ook een impressie gekregen tijdens het kindgesprek waar [minderjarige 2] zulk opvallend – niet leeftijdsconform – gedrag vertoonde, dat het vrijwel onmogelijk was om met hem in gesprek te gaan.
Jarenlange hulpverlening heeft er sinds 2017 niet toe geleid dat verzoekers in staat zijn om tot verandering te komen van hun denken en handelen richting de kinderen. Dit wordt keer op keer zichtbaar, tot en met de mondelinge behandeling bij het hof aan toe waar de moeder bevestigd dat zij aan de kinderen heeft verteld dat ze niet meer welkom zijn bij haar thuis. De moeder toont geen enkel inzicht in hoe dit voor de kinderen moet zijn. Ook in hoe het voor de kinderen moet zijn en wat de gevolgen zijn voor de kinderen van het feit dat er al sinds de bestreden beschikking (maart 2024) geen omgang/contact is, lijkt de moeder geen inzicht te hebben. Het hof neemt hierbij tot slot in aanmerking dat de kinderen al sinds maart 2020 uithuisgeplaatst zijn en dat zij, temeer gelet op hun persoonlijke problematiek, duidelijkheid nodig hebben over hun toekomst. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben beiden aantoonbaar last van de onrust over hun perspectief en dat zij geen duidelijkheid krijgen over waar zij zullen opgroeien. Deze duidelijkheid geeft het hof hen nu.
3.9.4.
Op grond van het vorenstaande onderschrijft het hof, met de rechtbank (zie rechtsoverweging 4.13) de opvoedvisie van de GI dat het perspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet bij de moeder en de pleegvader ligt. Het hoger beroep wordt in zoverre afgewezen.
De zorgregeling
3.9.5.
De kinderrechter kan voor de duur van de ondertoezichtstelling op basis van artikel 1:265g lid 1 BW op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Op grond van lid 2 van dat artikel kan deze gewijzigd worden op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.9.6.
Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is berust, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, dat de zorgregeling tussen de moeder en de stiefvader diende te worden beperkt en dat het niet langer verantwoord was, en is, om de omgang onbegeleid te laten plaatsvinden. Uit het algehele procesdossier komt een patroon naar voren waarbij de moeder en de stiefvader de kinderen bij herhaling via verschillende (communicatie)middelen – fysieke bezoeken, telefoongesprekken, Whatsappberichten – belasten met hun eigen meningen, visies, frustraties over allerlei volwassenzaken waar de kinderen niets mee kunnen. Sterker nog, [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben hier veel last van; het verwart hen en/of maakt hen boos. Hoewel verzoekers er meerdere malen op zijn gewezen zich te onthouden van dit gedrag, hebben zij hier nog steeds niet naar gehandeld. Verzoekers zijn niet in staat om adequaat aan te kunnen sluiten bij wat deze kinderen nodig hebben door de kinderen keer op keer mee te nemen in hun eigen boosheid en frustraties. De kinderen worden hierdoor klem gezet wat veel invloed heeft op hun gedrag en hun ontwikkeling die hierdoor bij beide kinderen vooral op sociaal emotioneel en in emotiebeleving lijkt te stagneren. Een bijkomende zorg die het hof heeft, is dat de moeder en de stiefvader de kinderen sinds maart 2024 niet meer hebben gezien en dat er ook geen concreet plan bestaat wanneer hier verandering in gaat komen. Daarvoor is eerst nodig dat de moeder in gesprek gaat met de GI om een afspraak te maken voor de begeleide omgang en het is gebleken dat de moeder sinds de bestreden beschikking weigert om nog te communiceren met de GI. Het zou zeker in het belang van de kinderen zijn dat zij weer in contact komen met de moeder en de stiefvader, maar het is noodzakelijk dat dit onder professionele begeleiding gebeurt ter voorkoming dat de kinderen opnieuw worden belast en gekwetst.
3.9.7.
Het hof zal daarom ook de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij de zorgregeling is gewijzigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, E.M.C. Dumoulin en H.J. Witkamp en is op 31 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.