ECLI:NL:GHSHE:2024:3409

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
200.338.821_01 en 200.340.484_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van bewind in verband met problematische schulden en huurachterstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van [verzoekster]. De rechtbank Oost-Brabant had eerder, op 12 december 2023, een bewind ingesteld voor de duur van vijf jaar vanwege verkwisting en problematische schulden. [Verzoekster] was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in staat is haar financiële zaken zelfstandig te beheren. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 september 2024 heeft [verzoekster] verklaard dat zij sinds 1 juni 2021 een woning huurt en dat zij altijd haar huur heeft betaald, totdat zij slachtoffer werd van een overval. Dit leidde tot financiële problemen, waaronder huurachterstanden. De verhuurder had een dagvaarding uitgebracht tot ontbinding van de huurovereenkomst, wat resulteerde in een verstekvonnis van de rechtbank. Het hof heeft geconcludeerd dat [verzoekster] nog steeds bescherming nodig heeft, vooral gezien de dreigende uithuiszetting en haar huidige financiële situatie. Het hof heeft het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen en de beslissing van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 31 oktober 2024
Zaaknummers: 200.338.821/01 en 200.340.484/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10801290 TD VERZ 23-2038
in de zaken in hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. T. Kahya-Ekinci.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de bewindvoerder] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] .
hierna te noemen: de bewindvoerder.
In het kort
[verzoekster] is het er niet mee eens dat de kantonrechter een bewind heeft ingesteld over haar goederen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2, Het geding in hoger beroep
-
Zaaknummer 200.338.821/01
2.1.
Op 13 maart 2024 – één dag na het verstrijken van de beroepstermijn – is bij dit hof een beroepschrift ingediend door [verzoekster] zelf. Het hof heeft hieraan zaaknummer 200.338.821/01 verbonden en [verzoekster] erop gewezen dat zij alleen in hoger beroep kan komen met tussenkomst van een advocaat. Zoals op de mondelinge behandeling met betrokkenen besproken, zal het hof [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaren in dit hoger beroep.
-
Zaaknummer 200.340.484/01
2.2.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie van het gerechtshof Den Haag op 11 maart 2024, en zoals verduidelijkt op de mondelinge behandeling bij het hof ’s-Hertogenbosch, heeft [verzoekster] verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind met ingang van heden op te heffen.
Het gerechtshof Den Haag heeft zich bij beschikking van 24 april 2024 onbevoegd verklaard om van de zaak kennis te nemen en de zaak verwezen naar het gerechtshof ’s- Hertogenbosch in de stand waarin deze zich bevindt. Dit hof heeft hieraan zaaknummer 200.340.484/01 verbonden.
2.3.
De bewindvoerder heeft geen verweerschrift ingediend.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Poolse taal, genaamd mevrouw M. Leszczynska (22646);
  • de bewindvoerder.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier van de advocaat van [verzoekster] van 14 mei 2024 met bijlagen;
  • de door de advocaat van [verzoekster] op de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
[verzoekster] heeft de kantonrechter verzocht om een onderbewindstelling van haar goederen.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voor de duur van 5 jaar een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoekster] vanwege verkwisting of het hebben van problematische schulden tot 12 december 2028 met benoeming van de huidige bewindvoerder, met dien verstande dat de bewindvoerder 3 jaar na instelling van het bewind een evaluatieformulier indient.
3.3.
[verzoekster] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling, voert zij – samengevat – het volgende aan.
[verzoekster] was ten tijde van het ondertekenen van de documenten bij de gemeente onvoldoende op de hoogte van de implicaties van de onderbewindstelling. Sinds 1 juni 2021 huurt zij een woning aan [adres] in [woonplaats]. Zij heeft altijd punctueel haar huur voldaan totdat zij in haar eigen woning is overvallen en mishandeld, waarbij haar auto is gestolen en hierdoor veel verkeersboetes en boetes van de RDW voor haar rekening zijn gekomen.
Vanwege de huurachterstanden heeft [verzoekster] met de verhuurder via een deurwaarder een betalingsregeling getroffen. De verhuurder, Stichting [stichting], heeft op 22 augustus 2023 een dagvaarding uitgebracht tegen [verzoekster] , strekkende tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Bij verstekvonnis van 7 september 2023 heeft de rechtbank Oost-Brabant de vordering van Stichting [stichting] toegewezen. In november 2023 heeft [verzoekster] verschillende documenten ondertekend bij de gemeente die achteraf het verzoek tot onderbewindstelling bleken te zijn. [verzoekster] is in staat haar financiële verplichtingen na te komen, aangezien zij dit altijd zelfstandig heeft gedaan. Als zij de post niet begrijpt vanwege de taalbarrière, kan zij een tolk inhuren om haar te helpen. Inmiddels heeft [verzoekster] een nieuwe partner met wie zij samenwoont. Hij is bereid de helft van de vaste lasten te dragen. In de praktijk betaalt haar partner nu al mee, maar [verzoekster] betrekt de bewindvoerder hier niet in, omdat zij weet dat ze dan niet meer vrijelijk over dat geld kan beschikken. [verzoekster] beschikt nu over meer financiële ruimte en is bereid haar schulden op korte termijn in overleg met de verhuurder af te lossen. Zij wil haar huurschuld als eerste aflossen. [verzoekster] werkte 40 uur per week en had een inkomen van € 2.300,- bruto per maand. Zij heeft vanaf half september 2024 haar baan opgezegd, omdat ze vanaf oktober 2024 aan de slag zal gaan als ZZP’er (schoonmaak). Als dat niet lukt, gaat ze de WW in. [verzoekster] zal daarnaast blijven zoeken naar ander werk met een contract. [verzoekster] heeft al meerdere keren tegen de bewindvoerder gezegd dat hij geen toeslagen meer moet aanvragen. [verzoekster] moet iedere keer de teveel ontvangen bedragen aan toeslagen terugbetalen, omdat ze samenwoont (waardoor ze minder recht heeft op toeslagen).
3.4.
De bewindvoerder heeft op de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende standpunt ingenomen.
Voordat het verzoek tot onderbewindstelling werd ingediend, heeft de bewindvoerder twee of drie keer aan [verzoekster] uitgelegd wat het bewind inhield. Dit deed hij in het Engels en [verzoekster] begreep de gevolgen van het bewind. Het bewind was nodig, omdat er een vonnis tot uithuiszetting lag. Het is de verantwoordelijkheid van [verzoekster] om de bewindvoerder te informeren. De bewindvoerder is echter nooit geïnformeerd over de samenwoning van [verzoekster] . Hij kwam erachter omdat bepaalde toeslagen werden stopgezet. De bewindvoerder heeft nog nooit een financiële bijdrage van de partner van [verzoekster] gezien. [verzoekster] heeft hem ook niet geïnformeerd dat ze met ingang van 1 oktober 2024 aan de slag gaat als zelfstandige en dat ze haar baan per 13 september 2024 heeft opgezegd.
Naast de huurschuld, heeft [verzoekster] meerdere andere schulden laten ontstaan voorafgaand aan het bewind. Voor alle schulden heeft de bewindvoerder betalingsregelingen getroffen. [verzoekster] wil dat de verhuurder met prioriteit wordt afgelost, maar de verhuurder is één van de schuldeisers en de bewindvoerder moet alle schuldeisers gelijkelijk betalen.
[verzoekster] heeft altijd een bepaalde weerstand gehad tegen het bewind en de communicatie tussen haar en bewindvoerder is vanaf het begin moeizaam geweest. Vanaf april 2024 verloopt de communicatie beter. Het is onjuist dat [verzoekster] geen inzage heeft in haar financiële situatie. Zij heeft inlogcodes gehad en zij kan meekijken waar haar geld naartoe gaat. Het overzicht wordt iedere dag ververst en [verzoekster] kan iedere mutatie op haar bankrekening zien. Als [verzoekster] post ontvangt, weet ze dat ze er een foto van kan maken en het mag doorsturen naar de bewindvoerder. Dan lost de bewindvoerder het op. [verzoekster] heeft de bewindvoerder nog nooit gevraagd om geld voor een tolk die haar helpt met het vertalen van de post. De bewindvoerder ziet een risico met de verhuurder als het bewind wordt opgeheven. Als de betalingsregeling doorloopt, is er misschien geen probleem. De verhuurder is blij dat de bewindvoerder er is, want zij willen niet meer met [verzoekster] communiceren. [verzoekster] zegt dat ze betalingsregelingen nakomt als ze het geld heeft, maar zo werkt het niet met betalingsregelingen. [verzoekster] kan haar financiën niet zelf beheren.
3.5.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.5.2.
Aangezien [verzoekster] om opheffing van het bewind verzoekt, is het aan [verzoekster] om het hof te overtuigen dat zij inzicht heeft in haar geldzaken en dat zij haar financiële zaken zelf kan regelen, zodat het bewind niet meer noodzakelijk is. Hoewel [verzoekster] er sterk van overtuigd is dat zij de professionele hulp van de bewindvoerder niet meer nodig heeft, deelt het hof haar overtuiging niet. Daarvoor is méér nodig, zeker nu op de mondelinge behandeling is gebleken dat [verzoekster] haar baan heeft opgezegd om per oktober 2024 als ZZP’er aan de slag te gaan. [verzoekster] verdiende in loondienst € 2.300,- bruto per maand en het is volstrekt onduidelijk hoe haar nieuwe financiële situatie eruit komt te zien. De plannen die [verzoekster] op de mondelinge behandeling heeft uiteengezet als ze als ZZP’er niet hetzelfde inkomen kan verdienen als nu in loondienst (ofwel in de WW gaan of een baan in loondienst erbij zoeken), stelt het hof allerminst gerust. Het hof deelt de zorg die de bewindvoerder heeft of [verzoekster] dan nog wel in staat is om de getroffen betalingsregelingen na te blijven komen. Zekerheid in de financiële situatie is noodzakelijk voordat er kan worden overwogen om het bewind op te heffen, temeer nu het bewind is ingesteld als voorwaarde van de verhuurder om uithuiszetting te voorkomen (zie verstekvonnis van 7 september 2023 rechtbank Oost-Brabant).
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat [verzoekster] niet heeft overlegd met de bewindvoerder of met de verhuurder wat de consequenties zijn voor haar woonsituatie als het bewind wordt opgeheven. Dit zou nogmaals kunnen leiden tot een dreigende uithuiszetting. [verzoekster] lijkt zich dit niet te realiseren. Verder is het het hof niet duidelijk geworden hoe de financiële hulp eruit ziet die [verzoekster] stelt te krijgen van haar partner. Volgens [verzoekster] heeft haar partner een vaste baan, een stabiel inkomen en draagt hij voor de helft bij in de vaste lasten. Uit het dossier blijkt dit niet. Weliswaar is terug te vinden in het dossier dat de partner vanaf 7 februari 2024 op hetzelfde adres staat ingeschreven als [verzoekster] , maar nergens is te herleiden met welk bedrag hij meebetaalt, waaraan hij meebetaalt en met welke frequentie. De bewindvoerder heeft op de mondelinge behandeling verklaard nog nooit een financiële bijdrage van de partner te hebben gezien, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
Tot slot blijkt uit het schuldenoverzicht dat is gevoegd bij de boedelbeschrijving (13 maart 2024) dat [verzoekster] beduidend meer schulden heeft laten ontstaan dan alleen de huurachterstand. Naast de huurachterstand van € 6.336,68 blijken er 17 andere schulden te zijn waardoor haar totale schuldenlast € 10.311,87 bedraagt. Ten tijde van het instellen van het bewind was er sprake van problematische schulden en dat is nog steeds zo.
3.5.3.
Al met al is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken dat [verzoekster] zelf haar geldzaken kan regelen. Het hof acht [verzoekster] dan ook op dit moment nog niet in staat om zelfstandig financiële beslissingen te nemen. [verzoekster] heeft nu nog de bescherming nodig die alleen het bewind haar kan bieden, waarbij het hof meer in het bijzonder de meerwaarde van het bewind ziet om het behoud van haar huurwoning voorlopig veilig te stellen.
3.5.4.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.338.821/01:
verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
in de zaak met nummer 200.340.484/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, G.M. Goes, H.J. Witkamp en is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2024 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.