ECLI:NL:GHSHE:2024:3404

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
200.345.085_01, 200.345.086_01 en 200.345.088_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoningsverzoeken van raadsheren in strafzaak

In de zaak met de registratienummers 200.345.085/01, 200.345.086/01 en 200.345.088/01 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan over verschoningsverzoeken van drie raadsheren in een strafzaak. Het verzoek van mr. H.A.T.G. Koning werd toegewezen, omdat hij eerder als officier van justitie betrokken was bij de zaak van de verdachte. Dit leidde tot de conclusie dat er een objectieve schijn van partijdigheid bestond, waardoor hij zich diende te verschonen. De verzoeken van de andere twee raadsheren, mr. G.J. Schiffers en mr. N.I.B.M. Buljevic, werden afgewezen. Het hof oordeelde dat zij geen eerdere betrokkenheid bij de zaak hadden en dat er geen aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen, waaronder de advocaat van de verdachte en de advocaat-generaal, werden geïnformeerd over de uitkomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Wrakings- en verschoningskamer
registratienummers wraking/verschoning 200.345.085/01, 200.345.086/01 en 200.345.088/01
datum beslissing 27 augustus 2024
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van verschoningsverzoeken
op de schriftelijke verzoeken zich te mogen verschonen als bedoeld in artikel 517 Wetboek van Strafvordering (Sv) van mrs.

1.H.A.T.G. Koning (200.345.086/01),

2.
G.J. Schiffers(200.345.085/01),
3.
N.I.B.M. Buljevic(200.345.088/01),
raadsheren bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch, Team Strafrecht,
hierna: verzoekers,
belast met de behandeling van de strafzaak van verdachte [verdachte] met parketnummer
[parketnummer] , advocaat: mr. B.M.C.F. de Groen te Breda.

1.Het procesverloop

1.1.
In de strafzaak van verdachte heeft op 14 augustus 2024 de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. Verzoeker sub 1, mr. Koning, heeft de zitting voorgezeten. Het onderzoek ter zitting is gesloten en de uitspraak is bepaald op 28 augustus 2024.
1.2.
Verzoeker sub 2 (mr. Schiffers) heeft bij e-mail van 23 augustus 2024 en verzoekers sub 1 (mr. Koning) en 3 (mr. Buljevic) hebben bij e-mail van 26 augustus 2024 op de voet van artikel 517 Sv een schriftelijk verzoek ingediend bij de verschoningskamer.
1.3.
De verschoningskamer is van oordeel dat een mondelinge behandeling van de drie verzoeken, die gevoegd worden behandeld, achterwege kan blijven. De verschoningskamer beslist op de drie verzoeken als hierna volgt.

2.De motivering

2.1.
Verzoeker sub 1 (mr. Koning) heeft ter onderbouwing van zijn verzoek aangevoerd dat, nadat verzoekers de strafzaak van verdachte ter terechtzitting hadden behandeld en zij over deze hadden geraadkamerd, bij het nakijken van de conceptuitspraak mr. Buljevic erop is gestuit dat mr. Koning, die in zijn voormalige functie van officier van justitie werkzaam is geweest bij het arrondissementsparket Zeeland-West-Brabant, tegen de verdachte in de zaak die thans bij het hof voorligt een bevel tot aanhouding buiten heterdaad heeft afgegeven ter zake van de verdenking van bedreiging (pagina 28 van het politiedossier), welk feit (onder meer) is ten laste gelegd in de voorliggende strafzaak tegen de verdachte. Die omstandigheid is niet eerder opgemerkt en is niet ter sprake gekomen tijdens de behandeling ter terechtzitting en ook niet tijdens het raadkameren.
Verzoekers sub 2 en 3 (mr. Schiffers en Buljevic) hebben ter onderbouwing van hun verzoek aangevoerd dat mr. Koning een verschoningsverzoek heeft ingediend en zij al over de zaak hebben geraadkamerd.
2.2.
Uitgangspunt is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheid aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
Indien een rechter van mening is dat er sprake is van feiten en omstandigheden waardoor zijn rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, kan de rechter op grond van artikel 517 Sv verzoeken zich te mogen onttrekken aan een hem of haar toebedeelde zaak.
2.3.
Aanbeveling 15 van de 'Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak' van januari 2014, welke leidraad wordt onderschreven door (onder meer) de besturen van de rechtbanken en gerechtshoven in Nederland, luidt:
"De rechter zorgt ervoor geen zaken te behandelen waarbij hij uit hoofde van zijn vorige werkkring betrokken is geweest. (…)"
In de toelichting bij dit artikel staat:
"Ongeacht de inhoud van de voormalige functie en ongeacht het tijdsverloop dient een rechter geen zaken te behandelen waarbij hij uit anderen hoofde reeds (inhoudelijk) betrokken is geweest. (…)"
Vaststaat dat mr. Koning uit hoofde van zijn vorige werkkring als officier van justitie reeds betrokken is geweest bij de strafzaak van verdachte, in die zin dat hij ten aanzien van verdachte een bevel tot aanhouding buiten heterdaad heeft afgegeven. Dat vormt naar het oordeel van de verschoningskamer, mede gelet op aanbeveling 15 van de leidraad, een (objectieve) omstandigheid die de schijn kan wekken dat het mr. Koning aan onpartijdigheid ontbreekt. Het verzoek om verschoning van mr. Koning is daarom toewijsbaar.
2.4.
Naar het oordeel van het hof zijn de twee overige verzoeken, van mrs. Schiffers en Buljevic, onvoldoende gemotiveerd, in het licht van het hiervoor in rov. 2.2 weergegeven uitgangspunt. Ten aanzien van hen geldt dat zijzelf geen eerdere betrokkenheid bij de strafzaak hebben gehad zoals dat bij mr. Koning het geval is. Ook valt aan hetgeen zij hebben aangevoerd geen aanwijzing te ontlenen dat mrs. Schiffers en Buljevic niet onpartijdig zijn, althans dat die schijn kan zijn gewekt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de drie behandelend raadsheren, naar zij hebben aangevoerd, pas ná het onderzoek ter zitting en ná de beraadslagingen in de raadkamer erachter zijn gekomen dat mr. Koning eerdere bemoeienis met de zaak had gehad. Daarom valt niet in te zien dat de schijn van partijdigheid die daardoor is ontstaan en waarvan zij zich alle drie pas na het raadkameren bewust werden, van invloed kan zijn geweest op de (on)partijdigheid van mrs. Schiffers en Buljevic in de strafzaak van verdachte. De verschoningskamer wijst de verzoeken van mrs. Schiffers en Buljevic daarom af.

3.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van mr. Koning toe om zich van de (verdere) behandeling van de strafzaak van verdachte [verdachte] met parketnummer [parketnummer] te mogen verschonen (200.345.086/01);
wijst de verzoeken om verschoning van mrs. Schiffers en Buljevic af (200.345.085/01 en 200.345.088);
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekers, de raadsman van verdachte (mr. B.M.C.F. de Groen), de advocaat-generaal (mr. M.J.M. de Vries) en de raadsman van de benadeelde partijen (mr. I.L. Madu).
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Platschorre, J.P. de Haan en A.L. Bervoets en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.