ECLI:NL:GHSHE:2024:3395

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
20-000185-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekfraude met valsheid in geschrifte en oplichting bij hypotheekaanvraag

In deze zaak is de verdachte, samen met anderen, schuldig bevonden aan hypotheekfraude, die bestond uit valsheid in geschrifte, het gebruik maken van die geschriften en oplichting. De verdachte heeft, met volle wetenschap en medewerking, een fictieve arbeidsovereenkomst opgesteld tussen de medeverdachte en zijn bedrijf. Tevens zijn er valse werkgeversverklaringen en loonstroken opgemaakt. Een bedrag van € 100.000,- is in een korte tijd heen en weer geschoven tussen de rekening van de stichting van de verdachte en die van de medeverdachte, zodat laatstgenoemde kon aantonen dat hij over de vereiste eigen middelen beschikte voor de hypotheekaanvraag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 110 uren, subsidiair 55 dagen hechtenis. De zaak is behandeld in hoger beroep, waarbij het hof de eerdere vrijspraak van de rechtbank heeft bevestigd, maar de verdachte wel schuldig heeft bevonden aan de overige feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte nooit de intentie hadden dat de medeverdachte daadwerkelijk in dienst zou treden bij het bedrijf van de verdachte, en dat de opgemaakte documenten valselijk zijn opgesteld om de hypotheekaanvraag te onderbouwen. De verdachte heeft de integriteit van het financieel verkeer aangetast door het indienen van deze valse documenten bij de bank, wat heeft geleid tot de verstrekking van een hypothecaire lening aan de medeverdachte en zijn vrouw.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000185-22
Uitspraak : 30 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 17 januari 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-997524-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder de feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
  • ‘medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’ (feit 1),
  • ‘medeplegen van opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, meermalen
- ‘medeplegen van oplichting’ (feit 3),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem te dien aanzien veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1, feit 2 en het – in hoger beroep gewijzigde – onder feit 3 primair tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair ter zake van de feiten 1 en 2 een voorwaardelijk verzoek gedaan om [medeverdachte 1] als getuige te horen. Ten slotte heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd, op de wijze als hierna is vermeld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen onder feit 1, eerste gedachtestreepje, aan hem ten laste is gelegd, te weten – samengevat weergegeven – het medeplegen van valsheid in geschrifte met betrekking tot een werkgeversverklaring van [bedrijf 1] ten aanzien van [medeverdachte 1] (DOC 010). Het hof is, zoals reeds ter terechtzitting van 8 mei 2023 in hoger beroep aan de orde is gekomen, met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd.
Tegen het vonnis is bij appelakte van 26 januari 2022 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van hetgeen onder feit 1, eerste gedachtestreepje, ten laste is gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging en aldus de grondslag van het onderzoek is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover thans nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 oktober 2015 tot en met 30 juni 2016 te Geleen en/of Kerkrade en/of Heerlen, in elk geval (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
  • een salarisspecificatie over januari 2016 afkomstig van [bedrijf 1] / [bedrijf 1] op naam van [medeverdachte 1] (DOC-011, dossierpagina 100476), en/of
  • een overzicht van het saldo van de betaal- en spaarrekeningen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] bij de [bank 1] (DOC-007, dossierpagina 100472),
valselijk heeft opgemaakt/doen opmaken en/of heeft vervalst/doen vervalsen, door in strijd met de waarheid op/in dat geschrift een hoger maand- en/ of jaarinkomen uit arbeid op te (laten) nemen dan in werkelijkheid het geval was en/of met dat geschrift een dienstverband te fingeren en/of de eigen financiële middelen hoger voor te stellen dan in werkelijkheid het geval was, (telkens) met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 oktober 2015 tot en met 30 juni 2016 te Geleen en/of Kerkrade en/of Heerlen, in elk geval (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of heeft doen gebruiken een vals/valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
  • een werkgeversverklaring van [bedrijf 1] ten aanzien van [medeverdachte 1] (DOC-010, dossierpagina 100475) en/of
  • een salarisspecificatie over januari 2016 afkomstig van [bedrijf 1] / [bedrijf 1] op naam van [medeverdachte 1] (DOC-011, dossierpagina 100476) en/of
  • een overzicht van het saldo van de betaal- en spaarrekeningen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] bij de [bank 1] (DOC-007, dossierpagina 100472),
welk gebruik (telkens) heeft bestaan uit het - al dan niet via één of meer hypotheekadviseur(s) - [digitaal] doen toekomen van dit geschrift/deze geschriften aan de [bank 2] als ware deze echt en onvervalst dan wel opzettelijk zodanige/deze geschriften heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze geschriften bestemd waren voor zodanig gebruik;
3.
hij op en/of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 oktober 2015 tot en met 31 juli 2016 te Amersfoort en/of Amsterdam, in elk geval (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels de [bank 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
- een hypotheekovereenkomst tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en de [bank 2] met betrekking tot een geldlening ter hoogte van 800.000,- euro (inclusief bouwdepot) en/of met een hypotheekrecht op de woning aan [adres 2] en/of (vervolgens) de afgifte van (in totaal) 800.000,- euro (DOC-018, dossierpagina 100510 e.v., DOC-020 dossierpagina 100539, DOC-022 dossierpagina 100542 e.v. en DOC-005 dossierpagina 100465 e.v.),
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk
- zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid op/in geschriften - die aan de bank dienden te worden overgelegd ter onderbouwing van het inkomen uit dienstbetrekking(en) en de financiële eigen middelen t.b.v. het verkrijgen van die hypothecaire geldlening - een hoger maand- en/of jaarinkomen uit arbeid op (laten) nemen dan in werkelijkheid het geval was en/of met dat geschrift een dienstverband gefingeerd en/of de eigen financiële middelen hoger voorgesteld dan in werkelijkheid het geval was (DOC-008 dossierpagina 100473, DOC-009 dossierpagina 100474, DOC-010 dossierpagina 100475, DOC-011 dossierpagina 100476 en DOC-007 dossierpagina 100472), en/of dit/deze geschriften -al dan niet via een of meer hypotheekadviseurs- (digitaal) overgelegd aan de [bank 2] ,
waardoor de [bank 2] werd bewogen tot het aangaan van bovengenoemde hypothecaire geldlening en/of bovenomschreven afgifte;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat [medeverdachte 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 oktober 2015 tot en met 31 juli 2016 te Amersfoort en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[bank 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het tenietdoen van een inschuld,
te weten een hypotheekovereenkomst tussen [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en de [bank 2]
met betrekking tot een geldlening (ter hoogte van € 800.000,-) (inclusief
bouwdepot) en/of met een hypotheekrecht op de woning aan [adres 2] en/of (vervolgens) de afgifte van (in totaal) € 800.000,- (DOC-018 dossierpagina 100510 e.v., DOC-020 pag. 100539, DOC-022 dossierpagina 100542 e.v. en DOC-005 dossierpagina 100465 e.v.),
hebbende deze [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk
– zakelijk weergegeven – valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid op/in geschriften (die aan de bank dienden te worden overgelegd ter onderbouwing van het inkomen uit dienstbetrekking(en) en de financiële eigen middelen van die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] t.b.v. het verkrijgen van die hypothecaire geldlening)
- een hoger maand- en/of jaarinkomen uit arbeid op (laten) nemen/opgenomen dan in
werkelijkheid het geval was en/of
  • een dienstverband (laten) fingeren/gefingeerd en/of de eigen financiële middelen van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] hoger voorgesteld dan in werkelijkheid het geval was (DOC-008, dossierpagina 100473, DOC-009 dossierpagina 100474, DOC-100, dossierpagina 100475, DOC-011, dossierpagina 100476 en DOC-007, dossierpagina 100472 ), en/of
  • dit/deze geschrift(en) – al dan niet via één of meer hypotheekadviseur(s) – (digitaal)
overgelegd aan [bank 2] ,
waardoor [bank 2] werd bewogen tot het aangaan van bovengenoemde
hypothecaire geldlening en/of bovenomschreven afgifte,
bij het plegen van welk vorenomschreven misdrijf hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met vorenbedoeld oogmerk opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk vorenomschreven misdrijf hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met vorenbedoeld oogmerk opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 oktober 2015 tot en met 31 juli 2016 te Geleen en/of Kerkrade en/of Heerlen en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) geregeld dat er ten behoeve van die [medeverdachte 1]
  • een werkgeversverklaring d.d. 20-11-2015 van [bedrijf 1] m.b.t. die [medeverdachte 1] (DOC-010) en/of
  • een loonspecificatie over de maand januari 2016 betreffende die [medeverdachte 1] (DOC-011)
werden opgemaakt en/of deze opgemaakt en/of geregeld dat deze verklaring en/of specificatie
doen toekomenaan die [medeverdachte 1] en/of een hypotheekadviseur van die [medeverdachte 1] werden verstrekt en/of verstrekt, en/of (ten behoeve van het aantonen van het eigen vermogen van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] ) een bedrag (ad € 100.000,-) op de bankrekening van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] gestort en/of laten storten (met de afspraak dat dit bedrag zo spoedig mogelijk zou worden teruggestort) (DOC-007).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit primair 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 15 oktober 2015 tot en met 30 juni 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten :
  • een salarisspecificatie over januari 2016 afkomstig van [bedrijf 1] / [bedrijf 1] op naam van [medeverdachte 1] (DOC-011, dossierpagina 100476) en/of
  • een overzicht van het saldo van de betaal- en spaarrekeningen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 1] - [medeverdachte 3] bij de [bank 1] (DOC-007, dossierpagina 100472),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door in strijd met de waarheid op/in dat geschrift een dienstverband te fingeren en/of de eigen financiële middelen hoger voor te stellen dan in werkelijkheid het geval was, telkens met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 15 oktober 2015 tot en met 30 juni 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt van en/of heeft doen gebruiken een vals/valselijk opgemaakt en/of vervalst geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- een werkgeversverklaring van [bedrijf 1] ten aanzien van [medeverdachte 1] (DOC-010, dossierpagina 100475) en/of
- een salarisspecificatie over januari 2016 afkomstig van [bedrijf 1] / [bedrijf 1] op naam van [medeverdachte 1] (DOC-011, dossierpagina 100476) en/of
- een overzicht van het saldo van de betaal- en spaarrekeningen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 1] - [medeverdachte 3] bij de [bank 1] (DOC-007, dossierpagina 100472),
welk gebruik telkens heeft bestaan uit het - al dan niet via één of meer hypotheekadviseur(s) - [digitaal] doen toekomen van dit geschrift aan de [bank 2] , als ware dit echt en onvervalst, terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd was voor zodanig gebruik;
3.primair:
hij in de periode van 15 oktober 2015 tot en met 31 juli 2016 in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, telkens met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de [bank 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/ het verlenen van een dienst, te weten
- een hypotheekovereenkomst tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en de [bank 2] met betrekking tot een geldlening ter hoogte van 800.000,- euro (inclusief bouwdepot) en met een hypotheekrecht op de woning aan [adres 2] en (vervolgens) de afgifte van (in totaal) 800.000,- euro (DOC-018, dossierpagina 100510 e.v., DOC-020 dossierpagina 100539, DOC-022 dossierpagina 100542 e.v. en DOC-005 dossierpagina 100465 e.v.),
hebbende verdachte en zijn mededader(s) telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid op/in geschriften - die aan de bank dienden te worden overgelegd ter onderbouwing van het inkomen uit dienstbetrekking en de financiële eigen middelen t.b.v. het verkrijgen van die hypothecaire geldlening - een dienstverband gefingeerd en/of de eigen financiële middelen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] hoger voorgesteld dan in werkelijkheid het geval was (DOC-008 dossierpagina 100473, DOC-009 dossierpagina 100474, DOC-010 dossierpagina 100475, DOC-011 dossierpagina 100476 en DOC-007 dossierpagina 100472), en deze geschriften -al dan niet via een of meer hypotheekadviseurs (digitaal) overgelegd aan de [bank 2] , waardoor de [bank 2] werd bewogen tot het aangaan van bovengenoemde hypothecaire geldlening en bovenomschreven afgifte.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het overzichtsproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Maastricht, op ambtseed opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD, dossiernummer 61628, onderzoek ‘ [naam onderzoek] ’, gesloten d.d. 22 november 2019, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de Belastingdienst/FIOD met daarin gerelateerde bijlagen (doorgenummerde dossierpagina’s 000001-101431 ).
1.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 april 2019 (V-005-01) pg. 100146-100164, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 4] :
Dossierpagina 100151

Opmerking verbalisanten:

Uit bij ons beschikbare gegevens is naar voren gekomen dat [medeverdachte 1] in de periode januari
2016 tot en met augustus 2017 in dienst was bij [bedrijf 2] in de functie van technisch directeur.

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u verklaren over de salarisonderhandelingen met [medeverdachte 1] aangaande zijn functie
als technisch directeur voor [bedrijf 2] ?

Antwoord gehoorde:

[verdachte] en ik hebben de onderhandelingen in oktober 2015 gevoerd. [medeverdachte 2] gaf toen
aan dat hij een bruto salaris wilde van € 12.000 per maand. Niet ongebruikelijk in de sector
maar wel voor een club als [bedrijf 2] . [medeverdachte 2] had zijn connecties met [bedrijf 5] , ik zat er voor de continuïteit van de club, we wilden [medeverdachte 2] graag hebben maar € 12.000 bruto per maand was voor een club als [bedrijf 2] niet verantwoord en stond ook niet in verhouding tot het salaris van een algemeen directeur. [verdachte] heeft toen aangeboden dat als hij [bedrijf 2] kon helpen, hij dit graag wilde doen. Uiteindelijk is besloten dat [medeverdachte 2] vanuit [bedrijf 2] een bruto maandsalaris zou ontvangen van € 7.000 en dat [verdachte] dit aan zou vullen met bruto € 5.000. Die aanvulling zou [verdachte] doen in de vorm van een zogenaamde handgift vanuit zijn privévermogen.
[verdachte] kwam al meteen met het voorstel van de handgift en ik was blij dat we [medeverdachte 1] binnen konden halen. [medeverdachte 1] heeft van [bedrijf 2] een arbeidsovereenkomst gekregen met een bruto maandsalaris van € 7.000,-, [verdachte] heeft voor de rest gezorgd. Bij mijn weten is er voor die handgift van [verdachte] aan [medeverdachte 1] nooit iets vastgelegd tussen hen.
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 mei 2019 (V-001-01), pg. 100077-100091, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1] :
Dossierpagina 100080
Wat betreft mijn arbeidsrelatie bij [bedrijf 1] heb ik een werkgeversverklaring en de loonspecificatie januari 2016 opgevraagd bij [medeverdachte 5] of [verdachte] .
Uit de berekening die [betrokkene 1] voor mij had gemaakt kwam naar voren dat ik zeker € 144.000 aan bruto jaarsalaris moest kunnen overleggen om de gewenste hypotheek te kunnen verkrijgen.
Ik had een salariseis van € 12.000 per maand en zij, [verdachte] en [medeverdachte 4] , zijn met het idee gekomen dit te splitsen naar € 7.000 en € 5.000.
Dossierpagina 100083
Zoals al eerder verklaard, ik had inderdaad in eerste instantie een salariseis van € 12.000 bruto per maand. Voor mij was het belangrijk dat ik een maandsalaris had van € 12.000 bruto. Ik kwam immers terug werken in Nederland en wilde een huis kopen op basis van die € 12.000 per maand.
Dossierpagina 100090

Vraag verbalisanten:

Waarom ontving u een bedrag van € 100.000 van [stichting] en werd ditzelfde bedrag weer binnen enkele dagen teruggestort naar de rekening van [stichting] ?
Antwoord gehoorde:
Op het moment dat ik voor de aanvraag van de hypothecaire lening een bewijs nodig had van vermogen had ik nog geen beschikking over deze € 100.000.
[verdachte] was bereid om een bedrag van € 100.000 naar mijn rekening over te maken zodat ik een overzicht van vermogen met een saldo van ongeveer € 100.000 kon tonen en aan de bank kon verstrekken. De afspraak met [verdachte] was dat ik het bedrag binnen enkele dagen zou terugstorten op zijn rekening, dat heb ik ook gedaan.
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 3 juni 2019 (V-001-02), pg. 100092-100104, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1] :
Dossierpagina 100097

Opmerking verbalisanten:

Tijdens uw verhoor op 14 mei 2019 hebben wij u vragen gesteld omtrent de verkrijging van € 100.000 van [stichting] op uw privérekening en de vrijwel directe terug storting van dit bedrag vanaf uw privérekening naar de rekening van [stichting] . Wij hielden u voor dat nadat dit bedrag op uw privérekening was binnengekomen maar voordat u het bedrag weer terugstortte eerst een overzicht is vervaardigd waarop een saldo van iets meer dan € 100.000 aan spaargeld zichtbaar is (DOC-007). Over dit overzicht verklaarde u dat dit overzicht door u verstrekt was aan [betrokkene 1] om aan de voorwaarden van de hypotheek te kunnen voldoen zodat u aan kon tonen dat u eigen geld had. Ook verklaarde u dat [verdachte] bereid was deze overboeking te doen.
Dossierpagina 100098

Vraag verbalisanten:

Wat is uw reactie op de verklaring van [verdachte] ?

Antwoord gehoorde:

Ik blijf bij mijn verklaring van 14 mei 2019 wat betreft die overboeking van €100.000 en over hetgeen [verdachte] verklaard heeft moet u bij [verdachte] zijn.
U vraagt me of [verdachte] wel op de hoogte was van het feit dat ik een saldo overzicht zoals getoond in DOC-007 nodig had om aan de voorwaarden voor mijn hypotheekaanvraag te voldoen, mijn antwoord daarop is ja [verdachte] was hiervan op de hoogte.
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juni 2019 (V-001-03) pg. 100108-100118, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 1] :
Dossierpagina 100110
Ik heb me na het verhoor van 3 juni 2019 nog verbaasd over het feit dat [verdachte] tegenover jullie verklaard zou hebben dat onze relatie tussen november en eind december 2015 verslechterd was. Het feit dat hij in januari 2016 nog mijn woning wilde kopen zodat ik aan de voorwaarden van de hypotheekaanvraag kon voldoen alsook dat ik hem in maart 2016 had uitgenodigd voor het etentje als bedankje voor de hulp bij de hypotheekaanvraag, een uitnodiging welke hij geaccepteerd heeft, het etentje is er geweest, spreken dit in mijn ogen tegen.
Dossierpagina 100112

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u verklaren over de vergoeding welke u ontving voor uw functie als Technisch directeur bij [bedrijf 2] ?

Antwoord gehoorde:

Zoals eerder verklaard kreeg ik maandelijks voor mijn werkzaamheden als Technisch
Directeur bij [bedrijf 2] , € 7.000 bruto en van [verdachte] € 5.000 bruto. Het bedrag van [verdachte] kreeg ik netto in contanten en was ongeveer € 3.500 per maand.
U vraagt me hoe de vergoeding welke ik van [verdachte] kreeg door mij fiscaal verantwoord was. [verdachte] heeft me op een bepaald moment in 2016 gezegd dat hij de vergoeding welke hij me betaalde niet via [bedrijf 1] liep maar dat hij mij dit als een schenking vanuit privé betaalde. Toen heb ik hem gevraagd hoe dit fiscaal zat, hij gaf toen aan dat dit voor hem belastingvrij kon omdat hij in België woont ik heb dit als kennisgeving aangenomen en het
voor mij ook als een gift beschouwd.
5.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een e-mailbericht van [medeverdachte 5] aan [betrokkene 1] d.d. 16 oktober 2015 (DOC-085), pg. 100757-100758, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende:
Van: [medeverdachte 5] [mailto: [e-mailadres 1]
Verzonden: vrijdag 16 oktober 2015 09:38
Aan: [betrokkene 1] Onderwerp: nog 2 panden
(…)
Verder is een goede kennis van [verdachte] bezig met een nieuwe woonhuis in [adres 2] aan te schaffen. De [bank 4] zou hem reeds eerder gezegd hebben het te willen financieren, echter het is de bedoeling geen, of nihil eigen geld in te brengen. Volgens hem was dit ook mogelijk met een borgstelling van bijvoorbeeld [verdachte] ... Kan dit kloppen?? => adres:[website]
Kun je deze 2 panden en de mogelijkheid tot financiering eens meenemen bij sparkasse en/ of volksbank? a Mag ook bij andere banken. Als ik maar weet wat de kans is dat ik binnen 2 maanden een financiering ontvang.
Met vriendelijke groet,
[medeverdachte 5]
[bedrijf 1] [adres 3]
Tel.: [telefoonnummer] .
6.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een e-mailbericht van [medeverdachte 5] aan [betrokkene 3] en [betrokkene 1] d.d. 21 oktober 2015 (DOC-085), pg. 100755-100756, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende:
Van: [medeverdachte 5] [mailto: [e-mailadres 1] ]
Verzonden: woensdag 21 oktober 2015 11:27 Aan: [betrokkene 3]
Onderwerp: RE: checklist
Hoi [betrokkene 3] en [betrokkene 1] ,
Zonder uitdagingen kwamen we natuurlijk niet bij jullie, dus we hebben er weer ene als we in [adres 2] bekijken...
Het huis wordt gekocht voor 675.000, er dient verbouwd te worden voor +- 100.000,-, met overdrachtsbel en notaris kost wenselijke financiering => € 800.000,-
[medeverdachte 1] , nieuw technisch directeur bij [bedrijf 2] , wilt kopen.
Zou aanvankelijk € 144.000,- p jaar bruto verdienen.
Om redenen is dit € 84.000,- p. jaar geworden.
[verdachte] zal [medeverdachte 1] € 108.000,- schenken (belastingvrij vanuit belgie) en dit doet die door 3 jaar lang € 3000,- p. maand belastingvrij (netto) te schenken.
Zou je nu kunnen stellen (3000 netto = 5000 bruto) dat hij toch 12.000 verdiend, of wat doet de schenking aan het totaal voor de aankoop?
Wat zou hij op basis van bovenstaande kunnen financieren?
Met vriendelijke groet,
[medeverdachte 5]
[bedrijf 1] [adres 3]
Tel.: [telefoonnummer]
7.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een e-mailbericht van [medeverdachte 5] aan [betrokkene 1] d.d. 26 oktober 2015 (DOC-086), pg. 100759-100760, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende:

From: [medeverdachte 5] < [e-mailadres 1] >

Sent:26-10-2015 16:09:37 +0000
To:[betrokkene 1] /FIRST ADMINISTRATIVE
Beste [betrokkene 1] en [betrokkene 3] ,
Bijgaand het ingevulde formulier van [medeverdachte 1] . Hij had mij aanvankelijk nog niet verteld dat hij nog een eigen woning had met een
hypotheek van 217K, deze zal hij dus te koop zetten...
Hij dient voor 23 december te laten weten of hij het huis koopt en voor 1 juni 2016 moet hij het huis afnemen..
De 12.000 per maand inkomsten zijn 7000 [bedrijf 2] en 5000 [bedrijf 1] .
Met vriendelijke groet,
[medeverdachte 5]
[bedrijf 1]
[adres 3]
Tel.: [telefoonnummer]
8.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een e-mailbericht van [medeverdachte 5] aan [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] d.d. 19 november 2015 (DOC-086), pg. 100761-100762, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende:
From: [medeverdachte 5]
[e-mailadres 1]
Sent: 19-11-2015 9:12:09 +0000
To: [betrokkene 3] < [betrokkene 3] >; ' [medeverdachte 1] '
[e-mailadres 3]
Subject: werkgeversverklaring [bedrijf 1] [medeverdachte 1]
Attachments: 20151119085314879. Pdf
Hoi [betrokkene 3] ,
Bijgaand de getekende werkgeversverklaring.
Met vriendelijke groet,
[medeverdachte 5]
[bedrijf 1]
[adres 3]
Tel.: [telefoonnummer]
9.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een e-mailbericht van [medeverdachte 5] aan [betrokkene 3] d.d. 28 januari 2016 (DOC-089), pg. 100795, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende:
From: [medeverdachte 5] < [e-mailadres 1] >
Sent: 28-1-2016 15:26:33 +0000
To: [betrokkene 3] < [e-mailadres 2] >
Subject: salarisstrook
Attachments: 20160128162540970. pdf
Hopelijk is bijgaand zo goed, en hoor ik nooit meer iets over dossier [medeverdachte 1] haha..
Gr.
[medeverdachte 5]
10.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een e-mailbericht van [betrokkene 3] aan [medeverdachte 5] d.d. 28 januari 2016 (DOC-090), pg. 100798-100799, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende :
From: [betrokkene 3] < [betrokkene 1] /FIRST ADMINISTRATIVE
GROUP/RECIPIENTS/ [betrokkene 3] >
Sent: 28-1-2016 12:51:42 +0000
To: ' [medeverdachte 5] ' < [e-mailadres 1] >
Subject: werkgeversverklaring [medeverdachte 1]
Attachments: [medeverdachte 1] FMAJ werkgeversverklaring [bedrijf 1] .pdf;
Werkgeversverklaring geldig vanaf 01 01 2014.pdf
Hoi [medeverdachte 5] ,
Vanmiddag zijn om 14:00 uur de heer en mevrouw [medeverdachte 1] bij
ons op kantoor voor het tekenen van de hypotheekofferte van [bank 2] . Bijgaande
werkgeversverklaring hebben wij eerder in origineel bij [bank 3] moeten inleveren echter ik heb nu een origineel exemplaar nodig voor [bank 2] . (volledig ingevuld, door dezelfde persoon, met blauwe pen en niet te vergeten een bedrijfsstempel) Zou je hiervoor willen zorg dragen? 'Er is enige spoed bij.
Bij voorbaat dank. (alweer ;))
Met vriendelijke groet,
[betrokkene 3]
11.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 mei 2019 (V-003-01), pg. 100119-100133, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Dossierpagina 100121

Vraag verbalisanten:

Wij hebben u zojuist de verdenkingen medegedeeld. Begrijpt u de verdenkingen? Wat is uw eerste reactie hierop?

Antwoord gehoorde:

Ik begrijp de verdenking. Uit eigen wetenschap zeg ik u dat ik op verzoek van [medeverdachte 1] om hem te helpen met een hypotheek een collega van mijn kantoor heb gevraagd om dat te regelen en deze medewerker heeft dit opgepakt. Op uw vraag wie die medewerker is, beroep ik mij op mijn verschoningsrecht.

Vraag verbalisanten:

Wat is uw rol binnen [bedrijf 1] ?

Antwoord gehoorde:

Ik ben enig directeur. Ik ben enig aandeelhouder en enig verantwoordelijke.
Dossierpagina 100122

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u vertellen over de activiteiten en de rol van [medeverdachte 5] binnen [bedrijf 1]
?

Antwoord gehoorde:

[medeverdachte 5] is projectleider en doet grote projecten.
Dossierpagina 100123

Opmerking verbalisanten:

Ter onderbouwing van een dienstbetrekking en salaris van [medeverdachte 1] bij [bedrijf 1] (verder: [bedrijf 1] ) verkregen wij de volgende documenten afkomstig uit het hypotheekdossier bij [bank 2] die wij u nu tonen:
• Werkgeversverklaring met betrekking tot een dienstverband van [medeverdachte 1] bij
[bedrijf 1] getekend op 20 november 2015 door [verdachte] namens [bedrijf 1] (DOC-010);

Vraag verbalisanten:

Herkent u deze documenten ?

Antwoord gehoorde:

Ja. Op document DOC-010 daar staat mijn handtekening onder.

Opmerking verbalisanten:

Wij tonen u nu een tijdens de doorzoeking van [medeverdachte 1] in zijn woning op 11 december 2018 aangetroffen arbeidscontract tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] met documentcode DOC-032. Deze arbeidsovereenkomst is kennelijk op 11 november 2015 door [medeverdachte 1] en u getekend. Het betreft een arbeidscontract voor de periode 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2018 in de functie als [functie] , een arbeidsduur van 40 uur per week en een bruto maandsalaris behorende bij deze arbeidsduur en functie van € 5.000. Deze arbeidsovereenkomst is tevens aangetroffen op het bedrijfsadres van [bedrijf 1] .

Vraag verbalisanten:

Herkent u deze arbeidsovereenkomst en wat kunt u er nog meer over verklaren?

Antwoord gehoorde:

Ja, ik herken deze arbeidsovereenkomst. Dit document is door mij getekend en door
[bedrijf 1] opgemaakt.

Vraag verbalisanten:

Wat was de inhoud van het verzoek van [bedrijf 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] aan u?

Antwoord gehoorde:

Er liep een sollicitatie procedure bij [bedrijf 2] voor een nieuwe technisch directeur. Er werd toen gekozen voor [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vroeg toen een hoger salaris. Ik werd toen gevraagd om te helpen om het probleem met betrekking tot het salaris op te lossen voor [bedrijf 2] .
Dossierpagina 100126
Wij tonen u enkele uitdraaien van emails tussen [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] en [medeverdachte 5] . Het betreft:
DOC 085
• De emailwisseling tussen [medeverdachte 5] en [betrokkene 1] van 16-10-2015 met betrekking tot de vraag inzake borgstelling door bijvoorbeeld [verdachte] voor de
aankoop van het pand [adres 2] .
• De emailwisseling tussen [medeverdachte 5] en [betrokkene 3] van 21-10-2015 met het onderwerp “checklist”. In dit bericht wordt door [medeverdachte 5] onder meer het volgende
vermeld:
"het huis wordt gekocht voor € 675.000, er dient verbouwd te worden voor
+-100.000,- met overdrachtsbel en notaris kost wenselijke financiering =>€ 800.000,-.
[medeverdachte 1] , nieuw technisch directeur bij [bedrijf 2] , wilt kopen. Zou aanvankelijk €144.000,- p jaar bruto verdienen. Om redenen is dit € 84.000,- p.jaar geworden.
[verdachte] zal [medeverdachte 1] €108.000,- schenken (belastingvrij vanuit belgje) en dit doet die door 3 jaar lang 3000,- p. maand belastingvrij (netto) te schenken.
Zou je nu kunnen stellen ( 3000 netto = 5000 bruto) dat hij toch 12.000 verdiend, of wat doet de schenking aan het totaal voor de aankoop?
Wat zou jij op basis van bovenstaande kunnen financieren?"
Dossierpagina 100127

Vraag verbalisanten:

Waarom heeft [medeverdachte 5] deze vragen voorgelegd aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3]

Antwoord gehoorde:

Ik denk dat u nu weet waarvoor ik zojuist het verschoningsrecht heb gebruikt en dat u nu weet dat het [medeverdachte 5] is geweest die ik gevraagd heb om te onderzoeken of [bedrijf 1] en [verdachte] , [medeverdachte 1] kunnen helpen om een financiering te kunnen krijgen.

Vraag verbalisanten:

Wanneer heeft [medeverdachte 1] u gevraagd om hem te helpen met het verkrijgen van een hypotheek en wat heeft u vervolgens gedaan?

Antwoord gehoorde:

Wanneer weet ik niet precies maar dat moet dan wel voor oktober 2015 zijn geweest. In het mailtje van [medeverdachte 5] aan [betrokkene 1] worden er al vragen gesteld dus dan moet [medeverdachte 1] dat aan mij vóór die datum hebben verzocht. Ik heb dan aan [medeverdachte 5] gevraagd
dit uit te zoeken.
12.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 mei 2019 (G-006-01), pg. 100041-100050, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
Dossierpagina 100042

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u vertellen over [medeverdachte 5] en zijn rol bij de aanvraag van de hypotheek van [medeverdachte 1] .

Antwoord gehoorde:

[medeverdachte 5] heeft [medeverdachte 1] naar mij doorverwezen. De bank vroeg een arbeidsovereenkomst van [bedrijf 1] en een loonstrook. Deze documenten hebben we ook gekregen.
Dossierpagina 100044

Vraag verbalisanten:

Wat is de reden dat bij de hypotheekaanvraag van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] een saldo betaal-en spaarrekeningen [bank 1] (DOC-007) is overlegd? Welke invloed had dit document op de
hoogte van de te krijgen hypothecaire lening?

Antwoord gehoorde:

Dit heeft te maken gehad met het aantonen van de eigen middelen. Hij had minimaal 14.650 euro aan eigen middelen nodig voor het verkrijgen van de hypotheek.
Dossierpagina 100045

Opmerking verbalisanten:

Wij tonen u de email (DOC-085) d.d. 21-10-2015 van [medeverdachte 5] aan [betrokkene 3]
onderwerp "checklist". In deze mail staat onder meer dat [medeverdachte 1] aanvankelijk € 144.000 per jaar zou verdienen als technisch directeur bij [bedrijf 2] maar dat dit om redenen € 84.000 per jaar is geworden. Verder is in deze email te lezen dat [verdachte] [medeverdachte 1] over een periode van 3 jaar € 3.000 per maand zou schenken wat neer zou komen op een totale schenking van € 108.000. [medeverdachte 5] vraagt in deze mail of gesteld kan worden dat de schenking van 3000 netto = 5000 bruto een verdienste van 12.000 is. Tevens vraagt hij wat de schenking zal doen aan het totaal voor de aankoop.

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u verklaren over dit bericht?

Antwoord gehoorde:

Schenkingen worden niet meegenomen voor de bepaling van de hypotheek. Ik heb gezegd dat ik hier niks mee kan. Ik heb de mail met [betrokkene 3] besproken. Vervolgens heb ik [medeverdachte 5] gebeld dat ik niks kon met een maandelijkse schenking van € 3000. Ik heb gezegd dat ik uitsluitend met inkomsten uit dienstverband rekening kan houden.
13.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 juli 2019 (V-006-01), pg. 100165-100178, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte 5] :
Dossierpagina 100167

Vraag verbalisanten:

Wij hebben u zojuist de verdenkingen medegedeeld. Begrijpt u de verdenkingen? Wat is uw eerste reactie hierop?

Antwoord gehoorde:

Wat betreft het geven van opdrachten voor [bedrijf 1] .... ik werk voor [bedrijf 1] , ik heb geen beslissingsbevoegdheid. Als er al opdrachten gegeven worden dan is dat door [verdachte] .
Dossierpagina 100169

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u verklaren over uw rol en betrokkenheid met de betrekking tot de genoemde hypotheekaanvraag, de genoemde documenten en de verstrekking van deze documenten DOC-010 en DOC-011 aan de [bank 2] .

Antwoord gehoorde:

[verdachte] heeft mij gevraagd om de werkgeversverklaring zoals getoond en door u aangegeven met documentcode DOC-010 in te vullen aan de hand van het arbeidscontract welke tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] was opgesteld. Ik heb deze werkgeversverklaring zelf ingevuld, ik herken mijn handschrift. Deze ingevulde werkgeversverklaring heb ik vervolgens voorgelegd aan [verdachte] ter ondertekening. De handtekening op het document is van [verdachte] .
Dossierpagina 100170
Verder kan ik me nog herinneren dat [medeverdachte 1] mij gezegd heeft dat hij zijn woning in [plaatsnaam] zou moeten verkopen om de financiering voor de aankoop van de woning in [adres 2] rond te krijgen. [medeverdachte 1] vroeg me toen of het iets voor [verdachte] was om de woning in [plaatsnaam] van hem te kopen. Ik heb deze vraag toen voorgelegd aan [verdachte] en aan [verdachte] gezegd dat ik niet zo goed wist wat we ermee zouden moeten.
Ik heb dit ook zo richting [verdachte] gecommuniceerd. [verdachte] heeft toen toch besloten de woning in [plaatsnaam] te kopen van [medeverdachte 1] . Ik weet wel dat [bedrijf 1] deze woning uiteindelijk ook niet gekocht heeft. Ik vermoed dat deze overeenkomst door [verdachte] aan [medeverdachte 1] is gegeven en zo bij [betrokkene 1] terecht is gekomen.
Dossierpagina 100172

Opmerking verbalisanten:

De officier van justitie heeft bij [betrokkene 1] Financiële Diensten het dossier inzake de hypotheekaanvraag gevorderd. In dit dossier is e-mailverkeer tussen u en [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3] aangetroffen.
Wij tonen u enkele uitdraaien van emails tussen u en [betrokkene 1] en/of [betrokkene 3]
Het betreft:
• De emailwisseling tussen u en [betrokkene 1] van 16-10-2015 met betrekking tot de vraag inzake borgstelling door bijvoorbeeld [verdachte] voor de aankoop van het pand
[adres 2] .
• De emailwisseling tussen u en [betrokkene 3] van 21-10-2015.

Vraag verbalisanten:

Kent u deze emails en wat kunt u erover verklaren?

Antwoord gehoorde:

Dit is denk ik het contact geweest dat ik gelegd heb tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 1] waarin ik onder andere de financieringsbehoefte van [medeverdachte 1] uitleg. Wat betreft die € 144.000 die later € 84.000 werd..... ik heb toen bij [betrokkene 1] de betaling van het salaris van € 84.000 via [bedrijf 2] en € 108.000 schenken via [verdachte] voorgelegd. Van [betrokkene 1] kreeg ik toen de reactie dat een schenking nooit wordt meegenomen in de financieringsaanvraag, er zou dus alleen maar rekening gehouden worden met de € 84.000 welke [medeverdachte 1] zou gaan verdienen bij [bedrijf 2] .
Vervolgens heb ik [verdachte] gezegd dat ik het voorstel van de schenking van het gedeelte dat [bedrijf 1] aan [medeverdachte 1] zou betalen had voorgelegd aan [betrokkene 1] en heb hem het antwoord van [medeverdachte 1] medegedeeld. De betaling zou uit het privévermogen van [verdachte] komen U vraagt me of ik dit voorstel voordat ik de mail aan [betrokkene 1] zond met [verdachte] heb besproken. Ik kan natuurlijk niet beslissen of en aan wie [verdachte] uit privé zal schenken. Ik zou het voorstel normaliter niet uit mezelf doen.
Dossierpagina 100175

Vraag verbalisanten:

Wie heeft de opdracht van de transactie op 17 december 2015 van het bedrag van € 100.000 afkomstig van [stichting] naar de [bank 1] -rekening van [medeverdachte 1] gegeven?

Antwoord gehoorde:

Voor zover ik het mij kan herinneren heb ik het echt niet gedaan.
Dossierpagina 100178
Ik vind het belangrijk dat u weet dat ik alles in opdracht van [verdachte] heb gedaan.
14.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 mei 2019 (G-005-01 ), pg. 100034-100040, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] (hof: meisjesnaam [getuige 1]):
Dossierpagina 100035

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u vertellen over uw functie en dagelijkse werkzaamheden [bedrijf 1] ?

Antwoord gehoorde:

Tevens doe ik de personeelszaken, salarisverwerking, opstellen van arbeidscontracten en overige personeelsaangelegenheden. Dus in principe het totaalpakket aan personeelszaken.
Met betrekking tot personeelsaangelegenheid doe ik alles in opdracht van [verdachte] . Ik houd me bezig met het opstellen van het arbeidscontract. Ik betaal de salarissen uit en maak de overzichten voor de heer [verdachte] van de salaris uitbetalingen. Ik doe ook de salarisbetalingen. De autorisatie voor de salarisbetalingen ligt bij mij.

Vraag verbalisanten:

Wie is op uw kantoor verantwoordelijk voor de salarisadministratie?

Antwoord gehoorde:

Dat hebben we uitbesteed aan [bedrijf 4] Ik lever de gegevens van de salarisafspraken aan [bedrijf 4]

Vraag verbalisanten:

Uit ons onderzoek is naar voren gekomen dat de salarisadministratie van [bedrijf 1] wordt gedaan door [bedrijf 4] te Amersfoort. Zij zorgen met betrekking tot [bedrijf 1] voor het opstellen van de salarisspecificaties en de aangifte loonheffing. Klopt dit?

Antwoord gehoorde:

Ja dit klopt.

Opmerking verbalisanten:

Wij tonen u een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en de heer [medeverdachte 1] , gedateerd 20 november 2015 en kennelijk getekend door [verdachte] en [medeverdachte 1] (DOC-032).

Vraag verbalisanten:

Herkent u de handtekening bij [verdachte] op dit document en zo ja van wie is de handtekening?

Antwoord gehoorde:

Dossierpagina 100036
De handtekening herken ik, die is van [verdachte] .

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u nog meer verklaren over deze arbeidsovereenkomst?

Antwoord gehoorde:

Ik ken de arbeidsovereenkomst die heb ik zelf gemaakt in opdracht van meneer [verdachte] .
Voor zover ik weet is die arbeidsovereenkomst nooit doorgegaan. Ik heb de getekende versie nooit gezien. Die zie ik nu voor het eerst. Ik heb hem alleen maar opgemaakt en aan de heer [verdachte] gegeven. Ik heb ook nooit bericht gehad van de [verdachte] om iets door te geven aan de salarisadministratie voor de heer [medeverdachte 1] .

Opmerking verbalisanten:

Wij tonen u een werkgeversverklaring gedateerd 20 november 2015 aangeduid met documentcode DOC-010 kennelijk opgesteld en getekend door [verdachte] namens [bedrijf 1] . Deze werkgeversverklaring is afkomstig uit het hypotheekdossier van [medeverdachte 1] bij [bank 2] en is op basis van een vordering aan de FIOD verstrekt.
Op de werkgeversverklaring zien we dat deze is opgesteld met betrekking tot [medeverdachte 1] welke volgens deze werkgeversverklaring in dienst zal treden bij [bedrijf 1] voor de periode 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2018 in de functie van [functie] voor een bruto jaarsalaris van € 60.000 exclusief vakantiegeld.

Vraag verbalisanten:

Herkent u het handschrift en de handtekening op dit document en zo ja door wie is dit
document volgens u opgesteld en ondertekend?

Antwoord gehoorde:

De handtekening is de handtekening van de heer [verdachte] . Het handschrift weet ik niet, Het zou mijn handschrift kunnen zijn maar dat is het ook weer niet. Normaal maak ik altijd de werkgeversverklaringen op maar ik zie hier nu ook een handschrift wat niet van mij is, maar van wie het is weet ik niet. Ik herken hier ook niet het handschrift in van [verdachte] .
Ik twijfel of ik deze werkgeversverklaring heb opgemaakt Ik heb nogal een wisselend handschrift. Ik weet het echt niet meer. De eerste kolom met betrekking tot de werkgeversgegevens is mijn handschrift dat weet ik wel maar de kolom met betrekking tot de gegevens van de werknemer [medeverdachte 1] en zijn adres en geboortegegevens en functie is niet mijn handschrift. De functie adviseur [functie] zegt mij niets. Voor zover ik weet is er niemand binnen [bedrijf 1] die die functie heeft of had. Ik ken die functie niet.

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u nog meer verklaren over deze werkgeversverklaring?

Antwoord gehoorde:

Ik weet verder niets van de werkgeversverklaring. Ik heb alleen de arbeidsovereenkomst in
opdracht van [verdachte] moeten opmaken en verder heb ik niets opgemaakt met betrekking tot [medeverdachte 1] . Geen andere formulieren of documenten.
Dossierpagina 100037

Vraag verbalisanten:

U verklaarde eerder dat [medeverdachte 1] nooit in dienst is geweest van [bedrijf 1] . Hoe kunt u verklaren dat er toch een werkgeversverklaring op naam van [medeverdachte 1] door [verdachte] namens [bedrijf 1] is opgesteld en verstrekt aan [medeverdachte 1] ?

Antwoord gehoorde:

Dat weet ik niet. Op mijn vraag of ik dit had moeten weten in mijn werkzaamheden voor [bedrijf 1] , antwoord ik dat ik het had moeten weten als er daadwerkelijk salaris is uitbetaald aan [medeverdachte 1] , maar dat is niet door mij gebeurd.

Opmerking verbalisanten:

Wij tonen u een salarisspecificatie over de maand januari 2016 op naam van [medeverdachte 1] aangeduid met documentcode DOC-011. Deze salarisspecificatie is afkomstig uit het hypotheekdossier van [medeverdachte 1] bij [bank 2] bank en is op basis van een vordering aan de FIOD verstrekt.
Op de salarisspecificatie zien we dat deze is opgesteld met betrekking tot [medeverdachte 1] en werkgever [bedrijf 1] . We merken op dat [bedrijf 1] vermoedelijk [bedrijf 1] hoort te zijn en het hier om een typefout gaat. Volgens deze salarisspecificatie zou [medeverdachte 1] over de maand januari 2016 een bruto salaris krijgen van € 5.000. Rechtsonder zien we de naam ‘ [bedrijf 4] ’ staan wat ons doet vermoeden dat de loonstrook is opgemaakt door [bedrijf 4] .

Vraag verbalisanten:

Herkent u dit document en wat kunt u er nog meer over verklaren?

Antwoord gehoorde:

Ik ken dit document niet. Dit is wel een normale salarisuitdraai van [bedrijf 1] maar deze heb ik nooit gezien. Ik heb nooit een opdracht gehad om salaris te laten verwerken bij [bedrijf 4] voor de heer [medeverdachte 1] . Ik heb ook nog nooit gezien dat er een typefout in de naam [bedrijf 1] staat, maar het zou me ook niet zijn opgevallen als dit op de andere salarisstroken zou hebben gestaan. Ik weet niet hoe meneer [medeverdachte 1] aan deze salarisstrook is gekomen.
Daar kan ik u geen antwoord op geven. Ik heb deze salarisstrook nooit gezien in de salarisadministratie. Als hij namelijk wel in de salarisadministratie was opgenomen had ik er vragen over gesteld omdat ik niets heb doorgekregen voor de salarisverwerking.

Opmerking verbalisanten:

Op 11 december 2018 is door de FIOD het personeelsdossier van [medeverdachte 1] gevorderd bij [bedrijf 4] te [plaatsnaam 2] . Tevens heeft op diezelfde dag door de FIOD een verhoor van de getuige [getuige 2] , medewerker van [bedrijf 4] , plaatsgevonden. Tijdens dit verhoor heeft de FIOD, onder andere, de zojuist getoonde salarisspecificatie getoond. Op onze vragen wat [getuige 2] kon verklaren over de getoonde salarisspecificatie antwoordde hij dat deze niet door [bedrijf 4] was opgemaakt. Dit zag hij onder andere aan de medewerkerscode op de loonstrook en de hieraan gekoppelde naam van de werknemer. Aan deze medewerkerscode, zijnde 52, is de naam [betrokkene 4] verbonden en niet [medeverdachte 1] . [betrokkene 4] was volgens het systeem van [bedrijf 4] tot 9 juli 2015 in dienst bij [bedrijf 1] . Ook verklaarde [getuige 2] dat de digitale dossiers van [bedrijf 4] met daarin de klantmap van onder andere [bedrijf 1] teruggaan naar 2014 en dat in dit digitale salarissystemen ook alle namen van personen die uit dienst zijn gegaan bij [bedrijf 1] zijn opgenomen. De naam [medeverdachte 1] komt niet voor in het systeem van [bedrijf 4] . [getuige 2] verklaarde dat zover hij kon zien [medeverdachte 1] niet voorkomt in hun digitale systeem en dat als een persoon was opgevoerd in hun systeem deze persoon niet verwijderd kan worden. Op de vraag of [bedrijf 4] in de periode november 2015 tot en met 11 december 2018 de loonverwerking van [medeverdachte 1] in het kader van een dienstbetrekking bij [bedrijf 1] heeft gedaan antwoordde [getuige 2] met 'nee'. Tevens kon [bedrijf 4] ons geen dossier van [medeverdachte 1] verstrekken.

Vraag verbalisanten:

Wat is uw reactie op onze bevindingen bij [bedrijf 4] ?

Antwoord gehoorde:

Dossierpagina 100038
Ja dat is eigenlijk hetzelfde wat ik u vertel. [betrokkene 4] is een stagiair geweest bij [bedrijf 1] . De medewerkerscode zegt mij niets. Ik weet niet waarom de salarisspecificatie is opgemaakt.

Opmerking verbalisanten:

Tijdens ons onderzoek komt ook de naam [medeverdachte 5] , de neef van [verdachte] , naar voren in met betrekking tot de relatie [bedrijf 1] en/of [verdachte] met [medeverdachte 1] .

Antwoord gehoorde:

Op uw vraag of hij werkzaamheden voor de loonadministratie doet voor [bedrijf 1] antwoord ik u dat [medeverdachte 5] dit niet doet.
15.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 december 2018 (G-001-01), pg. 100002-100005, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Dossierpagina 100002

Vraag verbalisanten:

Wat is uw functie bij [bedrijf 4] en waar bestaan uw dagelijkse werkzaamheden voornamelijk uit?

Antwoord gehoorde:

Ik ben teammanager van de salarisafdeling waar onder andere de salarissen verwerkt
Worden.

Vraag verbalisanten:

Wordt door [bedrijf 4] de loonverwerking van [bedrijf 1] gedaan?

Antwoord gehoorde:

Ja
Dossierpagina 100003 en 100004

Vraag verbalisanten:

Wie was in de periode november 2015 tot en met augustus 2017 jullie contactpersoon bij [bedrijf 1] ?

Antwoord gehoorde:

Ik heb hier een mail van juni 2016 en daar staat de naam van [getuige 1] onder, die naam staat ook in Profit (systeem [bedrijf 4] ) dus ik ga er vanuit dat zij de contactpersoon van [bedrijf 1] voor ons was.

Vraag verbalisanten:

Welke werkzaamheden ten aanzien van de loonverwerking hebben jullie verricht/verrichten jullie? De loonstroken van [bedrijf 1] werden door [bedrijf 4] in het digitaal dossier gezet.

Opmerking verbalisanten:

Wij tonen gehoorde DOC-011 betreffende de loonstrook over de maand januari 2016 van [medeverdachte 1] in relatie tot zijn loon van [bedrijf 1] .

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u vertellen over deze loonstrook?

Antwoord gehoorde:

De bedrijfsnaam zoals hij op de getoonde strook staat wijkt af van de bedrijfsnaam zoals die bij ons in het systeem staat. Op de getoonde loonstrook staat [bedrijf 1] , bij ons staat in het systeem [bedrijf 1] . De naam van het bedrijf op de loonstrook zou gelijk moeten zijn aan de naam zoals hij in ons systeem staat. Ik kan in het systeem niet zien dat de naam ooit anders is geweest.

Vraag verbalisanten:

U verklaarde dat de getoonde loonstrook niet door jullie is opgemaakt. Kunt u verklaren
waarom u er zeker van bent dat deze loonstrook niet van jullie afkomstig is?

Antwoord gehoorde:

Deze loonstrook zoals getoond komt niet uit ons systeem. Op de loonstrook staat een medewerkers code 52 als ik deze code in het systeem op zoek kom ik een andere naam tegen dan de naam die op de aan mij getoonde loonstrook staat. De naam [medeverdachte 1] staat niet in het systeem onder [bedrijf 1] . Bij medewerkercode 52 hoort de naam [betrokkene 4] . [betrokkene 4] was volgens het systeem tot 09-07-2015 in dienst bij [bedrijf 1] . Het digitale dossier waar de klantmappen in staan gaat terug tot 2014. In het digitale salarissysteem staan ook alle namen van de personen die uit dienst zijn gegaan bij [bedrijf 1] . Ik kom daar de naam van [medeverdachte 1] niet tegen.

Vraag verbalisanten:

Heeft u van [bedrijf 1] op enig moment salarisgegevens met betrekking tot [medeverdachte 1] ontvangen met het verzoek deze te vertonen?
Antwoord gehoorde:
Zover ik dat kan zien niet. De heer [medeverdachte 1] komt niet in ons systeem voor. Als iemand in ons systeem staat kunnen wij hem niet meer verwijderen. De naam [medeverdachte 1] komt niet ins ons
systeem voor.

Vraag verbalisanten:

Heeft [bedrijf 4] in de periode november 2015 tot en met heden de loonverwerking van [medeverdachte 1] gedaan in het kader van een dienstbetrekking bij [bedrijf 1] ?
Antwoord gehoorde:
Nee.
16.
Een proces-verbaal van verdenkingen d.d. 3 juli 2018 (AMB-009), pg. 100209-100229, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 1] :
Dossierpagina 100216
Door [medeverdachte 1] is bij de aanvraag voor de hypothecaire lening tevens een print van het saldo van betaal- en spaarrekeningen op 17 december 2015 verstrekt. Volgens deze print bedraagt het saldo van de Toprekening € 100.406,37. Op de [bank 1] -rekening van [medeverdachte 1] werd op 17 december 2015 een bedrag bijgeschreven van € 100.000,- afkomstig van [stichting] . Diezelfde dag werd het bedrag van de betaalrekening overgeboekt naar de Toprekening en weer teruggeboekt naar de betaalrekening. Diezelfde dag en de volgende dag, 18 december 2015, werd in totaal € 99.900,- afgeschreven naar [stichting] . Enkele dagen later volgde nog eens € 100,-. Vermoedelijk heeft 1e verdachte [medeverdachte 1] bij de aanvraag hypotheek met de vermelde print van het saldo willen doen voorkomen dat hij beschikte over een bepaald bedrag aan eigen middelen.
Dossierpagina 100220
Op 18 januari 2016 doet [betrokkene 1] Financiële Diensten namens [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] bij de [bank 2] een aanvraag voor een offerte voor een hypotheek voor het object [adres 2] . De koopsom bedraagt € 670.000,-.
In de aanvraag wordt opgemerkt dat de heer [medeverdachte 1] 2 werkgevers heeft, te weten [bedrijf 2] en [bedrijf 1] . Betreffende de dienstbetrekkingen van [medeverdachte 1] wordt een bruto jaarsalaris vermeld van € 204.000,-. Bij de brief van 28 januari 2016 van de [bank 2] was de offerte voor een Woning Hypotheek voor [medeverdachte 1] en mevrouw [medeverdachte 3] gevoegd. Er wordt een lening aangeboden van € 800.000,-, waarvan in bouwdepot € 125.000,-. Onderdeel 17 van de offerte betreft een overzicht van wat de [bank 2] nodigt heeft voor de beoordeling van de lening. Onder meer is nodig:
• een recente, originele werkgeversverklaring volgens NHG-model van [medeverdachte 1] (2 maal);
• een recente salarisstrook van [medeverdachte 1] (eveneens 2 maal) en
• een bewijs van eigen middelen (afschrift Nederlandse bankrekening en een opgave van de herkomst van de middelen).
In de brief van 3 februari 2016 van de [bank 2] is vermeld dat de offerte voor de hypotheek ondertekend is en dat alle gegevens naar de notaris zijn gestuurd. Verder zien wij dat op 30 juni 2016 een krediet van € 800.000,- ter beschikking wordt gesteld in bouwdepot, waaruit meteen op 30 juni 2016 een bedrag van € 675.000,- wordt overgemaakt naar de notaris.
17.
Het startproces-verbaal d.d. 30 mei 2017 (AMB-001), pg. 100180-100190, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Dossierpagina 100186
In het systeem BVR lees ik dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] vanaf 1 november 1996 tot 15 december 2016 woonachtig zijn geweest aan [adres 4] . Dit betrof een koopwoning met een WOZ-waarde in 2016 van € 150.000. De woning is verkocht voor een bedrag van € 199.000 (bron: verkoopakte). Op dat moment ruste er nog een hypotheek van € 217.438 op de woning. Deze hypotheek was afgesloten bij de [bank 2] . Vanaf 15 december zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] volgens BVR woonachtig op het adres [adres 2] . Deze woning is in juli 2016 aangeschaft voor € 670.000 (bron: aankoopakte). In de hypotheekakte (DOC-005) lees ik dat er op de woning een hypotheek rust welke hoger ligt dan de aanschafwaarde. De hypotheek voor de woning [adres 2] is bij de [bank 2] Doc-005 afgesloten. In de hypotheekakte (DOC-005) lees ik dat er een bedrag van € 800.000 ter leen is ontvangen door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Om te beoordelen of [bank 2] over het algemeen genomen dergelijke hypotheken verstrekt bij het bij ons bekende inkomen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] samen, heb ik op de website van [bank 2] Doc-006 AMRO een hypotheek berekening gemaakt (DOC-006). Gezamenlijk inkomen € 89.000. Van [medeverdachte 3] is geen inkomen bekend. [medeverdachte 1] staat op het moment van verstrekking van de hypotheek voor € 89.000 per jaar onder contract bij [bedrijf 2] . Op basis van deze gegevens zou de [bank 2] een hypotheek verstrekken van € 482.882.
18.
Het proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 24 augustus 2017 (AMB-005), pg. 100200-100202, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Op 7 juni 2017 is de vordering ingediend bij de [bank 2] . De vordering ziet op de verkrijging van het hypotheekdossier van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] voor de woning [adres 2] . Op 24 juni 2017 heeft de uitlevering van de gegevens via de e-mail plaatsgevonden. Ter verkrijging van de hypotheek verlangt de bank een bankafschrift waaruit de beschikking over eigen vermogen naar voren komt. Hiervoor is door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] een saldo betaal- en spaarrekeningen van rekeningnummer [rekeningnummer] overlegd aan de bank (DOC-007). Dit overzicht ziet op het saldo op deze rekening, een betaal- en spaarrekening, op 17 december 2015. Op de spaarrekening wordt een bedrag weergegeven van € 100.408,37. Op 31 december 2015 is de stand op deze rekening nog € 11.868 (bron: systeem Registratie Bank Gegevens (RGB)). In 14 dagen tijd een afname van € 88.540. Dit bedrag zie ik niet terug op één van de andere bij ons bekende bankrekeningen.
In de aangifte IB 2015 worden door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] geen gelden verantwoord in box 3. In het hypotheekdossier heb ik 2 werkgeversverklaringen en 2 loonstroken van [medeverdachte 1] aangetroffen. Deze documenten dienen ter onderbouwing voor de verkrijging van de hypotheek.
19.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 maart 2019 (G-003-01), pg. 100015-100023, voor zover – en waar nodig zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van getuige [getuige 4] :
Dossierpagina 100015

Vraag verbalisanten:

Wat is uw functie binnen [bank 2] en hoe lang werkt u al bij de [bank 2] ?

Antwoord gehoorde:

Mijn functie is Intelligence specialist. Ik werk bij de [bank 2] vanaf 2000 en in deze functie per 2007. Mijn functie houdt voornamelijk onderzoek naar hypotheekfraude in.
Dossierpagina 100016

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u, in het kort, vertellen over de wijze van aanvraag van een hypotheek?

Antwoord gehoorde:

Voor de aanvraag van een hypotheek vragen wij stukken als werkgeversverklaringen,loonstroken, koopakte, ID bewijzen, taxatierapporten etc.

Vraag verbalisanten:

Wat wordt bij de beoordeling van een hypotheekaanvraag allemaal meegenomen in de besluitvorming?
Antwoord gehoorde:
Standaard vragen we om de volgende bescheiden:
Inkomensbescheiden, hierbij wordt standaard de werkgeversverklaring in combinatie met de meest recente salarisstrook gevraagd. Indien de cliënt op moment van de aanvraag van een hypotheek een eigen woning heeft waarop nog een hypotheek rust vragen we ook om de verkoopovereenkomst en een schuldrestopgave van deze woning. Indien een cliënt minder hypotheek vraag dan hij nodig zou hebben voor de aankoop van het pand, vragen wij een bewijs van eigen middelen zoals afschrift spaarsaldo, of een bewijs dat de vorige/huidige woning met fikse overwaarde wordt verkocht, akte van schenking of erfenis. Deze zaken worden opgevraagd zodat wij kunnen onderbouwen hoe het pand wordt gefinancierd en waarde middelen vandaan komen.

Vraag verbalisanten:

Zoals door ons medegedeeld aan het begin van dit verhoor, willen we u een aantal vragen stellen over de verstrekking van de hypotheek met offertenummer [nummer] aan de heer [medeverdachte 1] en diens vrouw [medeverdachte 3] voor de aankoop en de verbouwing van hetpand gelegen aan [adres 2] .
Dossierpagina 100018

Vraag verbalisanten:

Wat kunt u verklaren over de verhuur van de woning in [adres 4] .

Antwoord gehoorde:

De offerte is uitgebracht op 28 januari 2016, ik zie echter een aantekening van 26 januari 2016 waarin collega [naam bankmedewerker] vast heeft gelegd dat de woning toch niet wordt verhuurd maar wordt gekocht door de werkgever en dat de toestemming van de verhuur komt te vervallen. Ik zie dat de lijst met voorwaarden zoals opgenomen in DOC-018 15/28 wel nog vraagt om de verhuurovereenkomst en de toestemming. Ik vermoed dat bij het uitbrengen van de offerte geen rekening is gehouden met de aantekening van 26 januari 2018 en daarom het voorbehoud in de offerte nog rekening houdt met de verhuur van de woning aan [adres 4] . Uiteindelijk hebben we wel de koopovereenkomst van het pand aan [adres 4] ontvangen anders had de hypotheek nooit verstrekt geworden.
Dossierpagina 100018 en 100019

Vraag verbalisanten:

Wij tonen u een overzicht gedateerd 17 december 2015 van het saldo betaal- en spaarrekeningen van de rekeningen van mevrouw [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en [betrokkene 5] . Dit document is afkomstig uit het hypotheekdossier dat door [bank 2] . Dit document is door ons in het procesdossier opgenomen onder nummer DOC-007. Op dit document is een spaarsaldo van € 100.406,37 te zien. Met welke reden is dit document door jullie opgevraagd bij de heer [medeverdachte 1] ? Welke invloed heeft het spaarsaldo op de beoordeling voor de toekenning van de hoogte van de hypotheek?

Antwoord gehoorde:

Op het aanvraagformulier (DOC-030 4/4) zie ik dat de financieringsbehoefte € 814.650 is. Het gewenste hypotheekbedrag is € 800.000. Omdat het gewenste hypotheekbedrag lager is dan de financieringsbehoefte wordt door [bank 2] een bewijs van inbreng eigen middelen gevraagd. In dit geval zou dit minimaal € 14.650 moeten zijn, [medeverdachte 1] heeft middels het door u getoonde afschrift met documentcode DOC-007 aangetoond over ruim € 100.000 aan eigen middelen te beschikken. Indien [medeverdachte 1] die € 14.650 niet aantoonbaar had kunnen maken, hadden wij de hypotheek niet kunnen verstrekken. Dit ter toetsing waar hij de eigen middelen vandaan heeft.
Dossierpagina 100019

Vraag verbalisanten:

Wij tonen u een werkgeversverklaring gedateerd 28 januari 2016 getekend door [medeverdachte 4] uit naam van [bedrijf 2] Dit document is afkomstig uit het hypotheekdossier dat door [bank 2] aan de FIOD is geleverd. Met welke reden is dit document door jullie opgevraagd bij de heer [medeverdachte 1] ?

Antwoord gehoorde:

Dit document is opgevraagd omdat op het aanvraagformulier is aangegeven dat er sprake is van twee werkgevers waarvan [bedrijf 2] er één is. Deze verklaring is nodig om de hoogte van de financieringsmogelijkheid te kunnen bepalen.

Vraag verbalisanten:

Wij tonen u een loonstrook over de maand januari 2016 op naam van de heer [medeverdachte 1] met betrekking tot zijn werkzaamheden in die maand voor [bedrijf 2] Dit document is afkomstig uit het hypotheekdossier dat door [bank 2] aan de FIOD is geleverd. Met welke reden is dit document door jullie opgevraagd bij de heer [medeverdachte 1] ?

Antwoord gehoorde:

Dit document is opgevraagd omdat op het aanvraagformulier is aangegeven dat er sprake is van twee werkgevers waarvan [bedrijf 2] er één is. De salarisstrook werd opgevraagd om te kunnen verifiëren of het salaris zoals opgenomen in de aanvraag en op de werkgeversverklaring juist is.
Dossierpagina 100020

Vraag verbalisanten

Wij tonen u een werkgeversverklaring gedateerd 20 november 2015 getekend door [verdachte] uit naam van [bedrijf 1] Dit document is afkomstig uit het hypotheekdossier dat door [bank 2] aan de FIOD is geleverd. Dit document is door ons in het procesdossier opgenomen onder nummer DOC-010. Op dit document is te lezen dat de heer [medeverdachte 1] een dienstverband heeft bij [bedrijf 1] welke op 1 januari 2016 is aangevangen en welke zal eindigen per 30 juni 2018. Het salaris vernoemd in de werkgeversverklaring zou € 60.000 exclusief € 4.800 vakantiegeld per jaar bedragen. Met welke reden is dit document door jullie opgevraagd bij de heer [medeverdachte 1] ? Welke invloed heeft het inkomen op de beoordeling voor de toekenning van de hoogte van de hypotheek?

Antwoord gehoorde:

Dit document is opgevraagd omdat op het aanvraagformulier is aangegeven dat er sprake is van twee werkgevers waarvan [bedrijf 1] er één is. Deze verklaring is nodig om de hoogte van de financieringsmogelijkheid te kunnen bepalen.

Vraag verbalisanten:

Wij tonen u een loonstrook over de maand januari 2016 op naam van de heer [medeverdachte 1] met betrekking tot zijn werkzaamheden in die maand voor [bedrijf 1] Dit document is afkomstig uit het hypotheekdossier dat door [bank 2] aan de FIOD is geleverd. Dit document is door ons in het procesdossier opgenomen onder nummer DOC-011. Op dit document is te lezen dat de heer [medeverdachte 1] over de maand januari 2016 een bruto salaris heeft gekregen van € 5.000. Met welke reden is dit document door jullie opgevraagd bij de heer [medeverdachte 1] ? Welke invloed heeft het inkomen op de beoordeling voor de toekenning van de hoogte van de hypotheek?

Antwoord gehoorde:

Dit document is opgevraagd omdat op het aanvraagformulier is aangegeven dat er sprake is van twee werkgevers waarvan [bedrijf 1] er één is. De salarisstrook werd opgevraagd om te kunnen verifiëren of het salaris zoals opgenomen in de aanvraag en op de werkgeversverklaring juist is.
Dossierpagina 100021 en 100022

Vraag verbalisanten:

Wij tonen u een verkoopovereenkomst van een woning gelegen aan [adres 4] . Dit document is afkomstig uit het hypotheekdossier dat door [bank 2] naar aanleiding van een vordering aan de FIOD is geleverd. Dit document is door ons in het procesdossier opgenomen onder nummer DOC-017. Dit document betreft, volgens het voorblad, kennelijk een koopovereenkomst tussen [medeverdachte 1] (verkoper) en [bedrijf 1] , vertegenwoordigd door [verdachte] (koper). Met welke reden is dit document door jullie opgevraagd bij de heer [medeverdachte 1] ? Was de verkoop van de woning aan [adres 4] een voorwaarde voor het verstrekken van de hypotheek?

Antwoord gehoorde:

Dit zal opgevraagd zijn ter vervanging van de huurovereenkomst, uit de aan u aangeleverde aantekeningen zie ik bij de eerder besproken aantekening van 26 januari 2016 dat de verhuur van de woning in [adres 4] niet doorgaat maar dat er een verkoop plaats zal vinden aan de werkgever, in dat kader zal de koopovereenkomst opgevraagd en aangeleverd zijn. Indien de woning in [adres 4] niet verhuurd of verkocht zou zijn, hadden we [medeverdachte 1] nooit een hypotheek van € 800.000 kunnen verstrekken. De verhuur- of de verkoopovereenkomst was een voorwaarde voor het verstrekken van de hypotheek van € 800.000. Hoe hoog zou het maximale hypotheekbedrag zijn geweest indien [medeverdachte 1] een bruto maandsalaris van € 12.000 had voorgelegd, er nog geen verkoopovereenkomst van de woning gelegen aan [adres 4] was op moment van toekenning van de hypotheek en het spaarsaldo van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] ongeveer € 3.000 bedroeg in plaats
van de gepresenteerde (ca) € 103.000?

Antwoord gehoorde:

Ervan uitgaande dat [medeverdachte 1] een maximum inkomen had van bruto € 12.000 per maand, zou ik bij benadering grof geschat op een maximale hypotheek van 4,5 maal € 150.000 dus een kleine € 700.000 aan hypotheek komen. Indien [medeverdachte 1] dan toch een financieringsbehoefte van € 814.500 zou hebben, had hij aan moeten tonen dat hij over € 114.500 aan eigen middelen zou beschikken. U stelt dat het door [medeverdachte 1] aan [bank 2] overlegde [bank 1] afschrift met een spaarsaldo van ongeveer € 103.000 geen werkelijk beeld geeft van de bij [medeverdachte 1] en zijn echtgenote [medeverdachte 3] in bezit zijnde eigen middelen. Het spreekt voor zich dat wanneer [medeverdachte 1] ons geen bewijs van eigen middelen van € 114.500 kon geven, wij de hypotheek niet konden verstrekken. Daarnaast heeft de aanwezigheid van schulden, in dit geval de hypotheek verstrekt door [bank 5] ter financiering van de woning in [adres 4] , invloed op de hoogte van de toekenning van de hypotheek. Indien deze woning niet verkocht of verhuurd zou zijn op datum van passeren van de hypotheekakte, zou ook dit een nadelig effect hebben op de hoogte van de door ons maximum toe te kennen hypotheek. Het spreekt voor zich dat er dan minder hypotheek verstrekt zou zijn aan [medeverdachte 1] en diens echtgenote [medeverdachte 3] .

Vraag verbalisanten:

In de offerte van 28 januari 2016 door ons aangeduid met documentcode DOC-018 19128 zien wij onder andere staan dat de gegevens en informatie die aangeleverd en ingevuld zijn juist en volledig zijn en dat indien er wijzigingen zijn in deze gegevens of informatie [bank 2] hier onmiddellijk dan wel uiterlijk voor of op datum van passeren van de hypotheekakte op de hoogte gesteld moet worden. Heeft [medeverdachte 1] en of diens echtgenote [medeverdachte 3] voor of op datum van passeren van de akte wijzigingen doorgegeven omtrent de hoogte van het inkomen bij [bedrijf 2] , het beëindigen van zijn dienstverband bij [bedrijf 1] en het niet doorgaan van de koop van de woning aan [adres 4] aan [bedrijf 1] ?

Antwoord gehoorde:

Nee, dan had ik dat in de aantekeningen van het dossier moeten zien staan.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bij zijn beslissing gaat het hof uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden zoals die uit de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting zijn gebleken.
Medio oktober 2015 vonden de salarisonderhandelingen plaats voor het technische directeurschap van voetbalclub [bedrijf 2] te [plaatsnaam 3] (
hof: hiervoor en hierna ook genoemd: [bedrijf 2]). Namens [bedrijf 2] namen aan die onderhandelingen deel [medeverdachte 4] (
hof: hiervoor en hierna ook genoemd [medeverdachte 4] of [medeverdachte 4]) en de verdachte. [medeverdachte 4] was de financieel directeur van [bedrijf 2] en de verdachte was lid van de raad van commissarissen van [bedrijf 2] . Tevens was de verdachte directeur/bestuurder van [bedrijf 1] (
hiervoor en hierna ook: [bedrijf 1] / [bedrijf 1]), waar toentertijd naast de verdachte onder meer werkzaam waren zijn neefje [medeverdachte 5] als projectleider en [getuige 1] (
hof: hiervoor en hierna ook [getuige 1] / [getuige 1]) als office manager. Daarnaast was de verdachte ook nog bestuurder van [stichting] (
hof: hiervoor en hierna ook genoemd: [stichting]). De beoogd technisch directeur van [bedrijf 2] was [medeverdachte 1] (
hof: hiervoor en hierna ook genoemd: [medeverdachte 1]). Tijdens deze onderhandelingen legde [medeverdachte 1] een salariseis neer van € 12.000,- bruto per maand. [medeverdachte 4] heeft tijdens de onderhandelingen namens [bedrijf 2] te kennen gegeven dat een salaris van € 12.000,- voor [bedrijf 2] niet haalbaar was en dat [bedrijf 2] maximaal € 7.000,- aan maandsalaris kon bieden. Teneinde [medeverdachte 1] voor verdachtes favoriete voetbalclub binnen te halen, heeft de verdachte aangeboden om het maandsalaris dat [bedrijf 2] kon bieden, aan te vullen tot het door [medeverdachte 1] gewenste brutosalaris van € 12.000,-. Tussen [bedrijf 2] en [medeverdachte 1] is vervolgens op 16 oktober 2015 een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen met een bruto maandsalaris van € 7.000,- en de verdachte verplichtte zich tot genoemde maandelijkse aanvulling. [medeverdachte 1] was vanaf 1 januari 2016 technisch directeur bij [bedrijf 2] .
Door [bank 2] is op 30 juni 2016 aan [medeverdachte 1] en diens vrouw [medeverdachte 3] een hypotheek verstrekt ter hoogte van € 800.000,- voor de aankoop en verbouwing van de woning aan [adres 2] . De hypotheek was op 18 januari 2016 aangevraagd door tussenkomst van [betrokkene 1] van [betrokkene 1] Financiële diensten. In het bij de bank opgevraagde hypotheekdossier van [medeverdachte 1] zijn een aantal geschriften aangetroffen die aan de bank zijn verstrekt ter verkrijging van de hypotheek. Dit betroffen onder meer een werkgeversverklaring van [bedrijf 1] met een jaarinkomen van bruto € 60.000,- op naam van [medeverdachte 1] , onderbouwd met een salarisstrook van [bedrijf 1] over januari 2016 met een brutoloon van € 5.000,- op naam van [medeverdachte 1] , een overzicht van de spaarrekening van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] met het spaarsaldo per 17 december 2015 ten bedrage van € 100.406,-.
Teneinde te komen tot de bewezenverklaring van de afzonderlijke delicten, dient het hof de vraag te beantwoorden of op basis van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden geconcludeerd dat de verdachte strafrechtelijk verwijtbaar heeft bijgedragen aan de onderbouwing van de hypotheekaanvraag van [medeverdachte 1] en zijn vrouw.
II.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is – in de kern weergegeven, op de gronden zoals nader in de pleitnota omschreven – het navolgende aangevoerd.
[medeverdachte 1] heeft de verdachte gevraagd of hij hem kon helpen bij de financiering van zijn nieuwe woning, waarop de verdachte [medeverdachte 5] opdracht heeft gegeven om dit te regelen, zonder verder overleg met verdachte. De verdachte had dan ook geen enkele betrokkenheid bij hypotheekaanvraag van [medeverdachte 1] . De verdachte en [medeverdachte 1] hadden daadwerkelijk de intentie dat [medeverdachte 1] in dienst zou treden bij [bedrijf 1] . De daartoe opgestelde arbeidsovereenkomst en werkgeversverklaring zijn mitsdien niet valselijk opgemaakt. De salarisspecificatie is gemaakt om een bruto-netto berekening te maken, teneinde de loonkosten inzichtelijk te maken. Deze pro forma strook was niet bedoeld om tot bewijs van enig feit te dienen. Bovendien geldt dat de werkgeversverklaring en de salarisspecificatie zonder wetenschap van de verdachte door [medeverdachte 5] zijn verstrekt, zodat de verdachte geen opzet op het gebruik van die stukken kan worden verweten. De overboeking van het geldbedrag van € 100.000,- van de bankrekening van [stichting] van de verdachte naar de bankrekening van [medeverdachte 1] is eveneens zonder medeweten van de verdachte door [medeverdachte 5] gedaan. Bovendien kan niet gesteld worden dat het saldo-overzicht valselijk is opgemaakt, nu deze een feitelijke weergave vormde van het alstoen aanwezige saldo. Omdat de verdachte voorts geen wetenschap had van het feit dat de werkgeversverklaring en de salarisspecificatie gebruikt zouden worden voor een hypotheekaanvraag bij de [bank 2] , schiet het bewijs voor de tenlastegelegde oplichting van [bank 2] tekort, in welk verband de raadsman voorts nog heeft aangevoerd dat de desbetreffende drie-dagen-transactie dateert van voor de hypotheekaanvraag bij de [bank 2] , zodat het saldo-overzicht niet kan strekken tot het bewijs van dat feit.
Voorts heeft de raadsman betwist dat er sprake was van medeplegen, bij gebrek aan een nauwe en bewuste samenwerking, en dat hooguit, mocht het hof al komen tot enige bewezenverklaring, sprake zou kunnen zijn van medeplichtigheid als subsidiair onder feit 3 tenlastegelegd.
III.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat hij bij de onderhandelingen met [bedrijf 2] een bruto maandsalariseis van € 12.000,- neerlegde in verband met de financiering van de aankoop van een huis in Nederland. Dit betrof de woning in [adres 2] . Uit de verklaring van [medeverdachte 4] volgt dat de verdachte bij de onderhandelingen voor de functie van technisch directeur bij [bedrijf 2] voorstelde om het maandsalaris van € 7.000,- dat [bedrijf 2] bood, aan te vullen met een maandelijkse handgift uit verdachtes privévermogen van € 5.000,- tot het door [medeverdachte 1] gewenste bruto salaris van € 12.000,-. Tussen [bedrijf 2] en [medeverdachte 1] is vervolgens een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen met een bruto maandsalaris van € 7.000,-.
Het was volgens de verdachte ergens voor oktober 2015, in ieder geval voor na te melden mailtjes van [medeverdachte 5] aan [betrokkene 1] , dat [medeverdachte 1] de verdachte vroeg om hem te helpen met het verkrijgen van een hypotheek, waarop de verdachte [medeverdachte 1] hielp bij de financiering. Het was immers de verdachte die [medeverdachte 5] vroeg om te onderzoeken of [bedrijf 1] en/of de verdachte zou(den) kunnen helpen om de financiering van de woning in [adres 2] rond te krijgen. Daartoe heeft [medeverdachte 5] onder meer op 16 oktober 2015 een e-mailbericht gestuurd aan [betrokkene 1] met de inhoud dat een goede kennis van [verdachte] (
het hof begrijpt hier, hiervoor en hierna dat met ‘ [verdachte] ’ telkens wordt bedoeld: de verdachte) bezig was met de aankoop van een nieuwe woning in [adres 2] . In zijn e-mailbericht schreef [medeverdachte 5] dat een andere bank [medeverdachte 1] reeds zou hebben toegezegd de woning te willen financieren, maar dat het de bedoeling was om geen eigen geld in te brengen. In het e-mailbericht heeft [medeverdachte 5] [betrokkene 1] gevraagd of dit mogelijk zou zijn door middel van een borgstelling van de verdachte. Daarbij wilde [medeverdachte 5] ook vooral weten wat de kans was dat hij, althans [medeverdachte 1] zo begrijpt het hof, binnen twee maanden een financiering zou ontvangen.
Vijf dagen later, op 21 oktober 2015, heeft [medeverdachte 5] nogmaals een e-mailbericht verstuurd aan [betrokkene 1] . Daarin schreef [medeverdachte 5] over een woning in [adres 2] , die gekocht zou worden voor een bedrag van € 675.000,- door [medeverdachte 1] (
het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) de nieuwe technisch directeur bij [bedrijf 2] . De woning zou voor een bedrag van ongeveer € 100.000,- worden verbouwd en om die reden zou een financiering gewenst zijn van € 800.000,-. Verder gaf [medeverdachte 5] de informatie dat [medeverdachte 1] aanvankelijk
€ 144.000,- per jaar zou gaan verdienen, maar dat dit door omstandigheden € 84.000,- per jaar was geworden. [medeverdachte 5] schreef verder dat [verdachte] [medeverdachte 1] een bedrag zou schenken van in totaal € 108.000,-, door drie jaar lang maandelijks vanuit België een bedrag te schenken van € 3.000,-. [medeverdachte 5] sloot het mailbericht af met de vragen of bij die stand van zaken gesteld kon worden dat [medeverdachte 1] nu maandelijks (“ 3000 netto = “) € 5.000,- bruto en dus € 12.000,- bruto per maand zou verdienen en wat deze schenking zou betekenen voor het totaal van de aankoop en wat [medeverdachte 1] daarmee zou kunnen financieren.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte vóór medio oktober 2015 en in ieder geval ten tijde van de salarisonderhandelingen tussen [bedrijf 2] en [medeverdachte 1] bekend was met de financieringsbehoefte van [medeverdachte 1] voor een woning. Waar zelfs een eventuele borgstelling door verdachte voor die financiering de revue passeerde, was het uiteindelijk bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 2] en [medeverdachte 1] evident de intentie van verdachte om de maandelijks aan [medeverdachte 1] toegezegde bijdrage vorm te geven door middel van een maandelijkse handgift/schenking van € 5.000,-. Dat verklaart niet alleen [medeverdachte 4] , maar dat is precies hetgeen waarmee ook [medeverdachte 5] dan op zoek gaat naar de financiering.
De door [medeverdachte 5] ingeschakelde hypotheekadviseur van [medeverdachte 1] , te weten [betrokkene 1] , heeft bij gelegenheid van zijn verhoor bij de FIOD verklaard dat hij naar aanleiding van de e-mailberichten van [medeverdachte 5] telefonisch contact heeft opgenomen met [medeverdachte 5] en hem heeft verteld dat schenkingen niet meegenomen konden worden voor de berekening van de hypotheek van [medeverdachte 1] en dat hij uitsluitend rekening kon houden met inkomsten uit dienstverband. Blijkens de bewijsmiddelen heeft [medeverdachte 5] dit vervolgens teruggekoppeld aan de verdachte.
Het hof concludeert dat de verdachte eerst daarop heeft besloten dat er dan maar een arbeidsovereenkomst opgesteld moest worden tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 1] . Deze was immers nodig om een financiering te verkrijgen. Vervolgens heeft de verdachte office manager [getuige 1] (
hof: [getuige 1]) opdracht gegeven om een arbeidsovereenkomst op te stellen.
In het procesdossier bevindt zich een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] , vertegenwoordigd door verdachte, en [medeverdachte 1] , door beiden ondertekend op 20 november 2015. In deze overeenkomst staat opgetekend dat [medeverdachte 1] per 1 januari 2016 in dienst zal treden van [bedrijf 1] in de functie van [functie] . Blijkens de arbeidsovereenkomst zou [medeverdachte 1] een bruto maandsalaris gaan verdienen van
€ 5.000,- bij een arbeidsduur van gemiddeld 40 uren per week en zou het dienstverband duren tot 30 juni 2018. Vaststaat dat deze overeenkomst nimmer in werking is getreden (zie hierna).
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep met betrekking tot de – op basis van vorenbedoelde arbeidsovereenkomst – verstrekte werkgeversverklaring geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] (
lees: de verdachte)
nietde intentie hadden om eerder genoemde arbeidsovereenkomst per 1 januari 2016 in te laten gaan. Bijgevolg heeft de rechtbank de verdachte partieel vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde, te weten van het eerste gedachtestreepje – kort gezegd – het valselijk opstellen van een werkgeversverklaring. Zoals hiervoor reeds overwogen, beschouwt het hof deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak en zal het hof de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in diens hoger beroep. Dit laat evenwel onverlet dat het hof, anders dan de rechtbank, op grond van de bewijsmiddelen, en hetgeen hierna nader zal worden overwogen, van oordeel is dat de verdachte ( [bedrijf 1] ) en [medeverdachte 1] nimmer de intentie hebben gehad dat [medeverdachte 1] daadwerkelijk in dienst zou treden van [bedrijf 1] en daartoe overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt in de eerste plaats vast, zoals hiervoor reeds is geconcludeerd, dat tot het opmaken van een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 1] pas opdracht is gegeven nadat, via [medeverdachte 5] en [betrokkene 1] , aan de verdachte kenbaar was geworden dat een maandelijkse handgift/schenking van € 5.000,- van de verdachte aan [medeverdachte 1] niet meegenomen kon worden in de financieringsaanvraag voor de hypotheek van [medeverdachte 1] .
Het hof overweegt voorts dat bovendien niet ter discussie staat dat die arbeidsovereenkomst nimmer in werking is getreden. Omtrent de reden daarvoor is door zowel de verdachte als [medeverdachte 1] wisselend alsook tegenstrijdig verklaard. Zonder uitputtend te zijn, wijst het hof op het volgende. De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor bij de FIOD verklaard dat zijn relatie met [medeverdachte 1] in de periode voorafgaande aan de inwerkingtreding van de arbeidsovereenkomst is verslechterd. Daarbij zou een arbeidscontract met [medeverdachte 1] ten koste gaan van de winst van [bedrijf 1] en bovendien is hij zich gaan afvragen wat het eigenlijk zou toevoegen aan [bedrijf 1] . Eerst op dat moment zou de verdachte zijn gaan overwegen of hij de betaling aan [medeverdachte 1] niet in privé moest doen. De verdachte heeft vervolgens rond de kerst in december 2015 met [medeverdachte 1] afgesproken dat het niet via [bedrijf 1] zou gaan lopen, maar dat hij hem in privé een schenking zou geven. [medeverdachte 1] heeft daarentegen verklaard dat hij zich niet herkent in een verslechterde relatie en dat hij pas in februari/maart 2016 tegen de verdachte heeft gezegd dat de werkzaamheden voor [bedrijf 2] en [bedrijf 1] samen hem erg veel werden. Bovendien heeft hij betwist dat de verdachte tegen hem zou hebben gezegd dat de arbeidsovereenkomst niet door zou gaan. Niet alleen hebben de verdachte en [medeverdachte 1] anders verklaard over het al dan niet in werking zijn getreden van de arbeidsovereenkomst en vervolgens over de reden dat de arbeidsovereenkomst niet (langer) is doorgezet, maar uit de bewijsmiddelen blijkt bovendien dat [medeverdachte 5] al in oktober 2015 bij [betrokkene 1] is gaan informeren naar de mogelijkheid van een schenking door de verdachte aan [medeverdachte 1] , waarbij concreet werd gesproken over het schenken van € 3.000,- netto per maand en of je dan zou kunnen stellen dat € 3.000,- netto overeenstemt met € 5.000,- bruto. Dit laat zich niet rijmen met de door de verdachte genoemde datum/periode van december/kerst 2015 dat hij pas overwoog op het schenken over te gaan.
Voorts springen bij die arbeidsovereenkomst nog een aantal bijzonderheden in het oog. Zo zou het een fulltimedienstverband gaan betreffen bij [bedrijf 1] , terwijl [medeverdachte 1] reeds fulltime in dienst zou treden van [bedrijf 2] . Dat [medeverdachte 1] fulltime in dienst zou treden bij [bedrijf 1] , was niet bij [bedrijf 2] bekend en de arbeidsovereenkomst met [bedrijf 2] stond geen nevenwerkzaamheden toe. Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] , als office manager onder meer verantwoordelijk voor de salarisverwerking, het opstellen van arbeidscontracten en overige personeelsaangelegenheden, volgt dat zij de arbeidsovereenkomst met [medeverdachte 1] weliswaar op instructie van de verdachte heeft opgemaakt, doch dat zij daarvan nooit een ondertekend exemplaar heeft gezien. Het ondertekende exemplaar heeft de getuige bij haar verhoor bij de FIOD pas voor het eerst gezien. De getuige heeft van de verdachte verder nooit bericht gehad om met betrekking tot [medeverdachte 1] iets door te geven aan de loonadministratie, noch andere stukken of formulieren ten behoeve van diens dienstverband op hoeven maken. De arbeidsovereenkomst is nimmer aan de administratie aangeboden ter verdere verwerking, waarbij de in de arbeidsovereenkomst genoemde functie van ‘ [functie] ’ haar overigens niet bekend was. Volgens de getuige is ook nooit salaris aan [medeverdachte 1] uitbetaald, hetgeen haar bekend had moeten zijn als [medeverdachte 1] daadwerkelijk bij [bedrijf 1] in dienst zou zijn getreden. De salarisspecificatie op naam van [medeverdachte 1] is de getuige evenmin bekend. Zij heeft nimmer opdracht gekregen om het salaris van [medeverdachte 1] te laten verwerken bij [bedrijf 4] , het loonadministratiebedrijf van [bedrijf 1] . Evenmin heeft de getuige de salarisstrook op naam van [medeverdachte 1] gezien in de salarisadministratie van [bedrijf 1] .
Getuige [getuige 2] , werkzaam bij [bedrijf 4] , heeft in dit verband verklaard dat de desbetreffende loonstrook niet voorkomt in hun systeem. Het bedrijf heeft nooit enige loonverwerking uitgevoerd op naam van [medeverdachte 1] . Sterker nog, de naam van [medeverdachte 1] komt in het geheel niet voor in hun bedrijfssysteem.
In navolging van het oordeel dat de verdachte en [medeverdachte 1] nimmer de intentie hebben gehad om [medeverdachte 1] op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst te laten treden van [bedrijf 1] , stelt het hof op grond het voorgaande en hetgeen hierna zal worden overwogen voorts vast dat de in de bewezenverklaring vermelde, opgemaakte werkgeversverklaring en salarisspecificatie, die ten behoeve van de hypotheekaanvraag van [medeverdachte 1] en zijn vrouw bij de [bank 2] zijn ingediend, valselijk zijn opgemaakt en aldus falsificaties betreffen.
De verdediging heeft – naar het hof begrijpt – in dit verband aangevoerd dat de werkgeversverklaring niet valselijk is opgemaakt omdat de verdachte en [medeverdachte 1] aanvankelijk de intentie hadden dat [medeverdachte 1] in dienst zou treden bij [bedrijf 1] . Op grond van hetgeen hiervoor reeds is overwogen verwerpt het hof dit verweer. In aanvulling daarop overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de werkgeversverklaring op 28 januari 2016 door [medeverdachte 5] is verzonden aan [betrokkene 1] . De arbeidsovereenkomst zou evenwel per 1 januari 2016 in werking treden. De door de verdachte ondertekende werkgeversverklaring, die op verzoek van de verdachte door [medeverdachte 5] conform de arbeidsovereenkomst van [medeverdachte 1] is opgemaakt, dateert echter van 20 november 2015. Reeds deze antidatering brengt met zich mee dat sprake is van een valselijk opgemaakt stuk. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [medeverdachte 5] ter terechtzitting in hoger beroep als getuige heeft verklaard dat hij de werkgeversverklaring heeft ingevuld aan de hand van informatie die hij had verkregen van [getuige 1] . Echter, zoals hiervoor reeds overwogen was zij niet bekend met de werkgeversverklaring, noch heeft zij in dat verband nog iets vernomen van de arbeidsovereenkomst die zij voor de verdachte had opgesteld.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat ook de salarisspecificatie niet valselijk is opgemaakt, dat dit louter een pro forma loonstrook betrof die ertoe diende om een bruto-netto berekening te maken, teneinde de loonkosten voor de verdachte inzichtelijk te maken. Het hof verwerpt dit verweer op de gronden als ook verwoord in het requisitoir van de advocaat-generaal. In navolging daarop overweegt het hof dat de verdachte bij de FIOD heeft verklaard dat hij de desbetreffende salarisspecificatie herkent als zijnde een salarisspecificatie zoals andere medewerkers van [bedrijf 1] die ontvingen, doch dat hij de inhoud van die specifieke salarisspecificatie niet kent. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 8 mei 2023 heeft de verdachte anders verklaard, namelijk dat hij [getuige 1] opdracht heeft gegeven om de desbetreffende salarisstrook te maken, zulks om erachter te komen hoeveel hij netto moest betalen. Dit verklaart volgens de verdachte waarom een salarisstrook als format is gebruikt. De verdachte wist wel ongeveer hoeveel hij moest betalen, maar hij wilde dit zeker weten. Door dit via het format uit te laten rekenen, wist hij precies wat hij netto kwijt zou zijn. Het hof acht die verklaring ongeloofwaardig. [getuige 1] heeft als getuige [getuige 1] verklaard dat zij deze salarisspecificatie in het geheel niet kent, nooit opdracht tot het opmaken hiervan heeft gekregen en zij hierover vragen zou hebben gesteld als deze salarisstrook in de administratie zou zijn opgenomen. Daarbij komt dat het format van de salarisspecificatie niet strookt met de andere salarisspecificaties voor wat betreft de bedrijfsnaam: [bedrijf 1] in plaats van [bedrijf 1] . Voorstelbaar is nog dat voor een pro forma berekening een willekeurige loonstrook als format zou kunnen dienen. Een dergelijke berekening dient een cijfermatig doel en vergt louter het invullen van getallen zoals het inkomen, de arbeidsduur en de leeftijd. Het doel van het wijzigen van de naam van de werknemer en die van de werkgever ontgaat het hof evenwel volledig. Het hof acht het met de advocaat-generaal dan ook volstrekt ongeloofwaardig dat voor louter het pro forma berekenen van een bruto-netto verschil andere personalia in het format zijn ingevuld en dat ook de bedrijfsnaam van [bedrijf 1] opnieuw en bovendien fout gespeld is ingevuld.
Al hetgeen door de verdachte en de getuige [medeverdachte 5] ten overstaan van het hof is verklaard ter onderbouwing van hun lezing van de feiten dan wel ter staving van hun beider stelling dat de arbeidsovereenkomst, de werkgeversverklaring en de salarisspecificatie wel degelijk zijn opgemaakt omdat er sprake was van een dienstverband tussen [bedrijf 1] en [medeverdachte 1] , althans dat daartoe in ieder geval de intentie heeft bestaan ten tijde van het opstellen van die geschriften en deze geschriften de werkelijk weerspiegelden, schuift het hof – in het bijzonder in aanmerking genomen dat een en ander in strijd is met hun eerdere verklaringen alsook de inhoud van de overige bewijsmiddelen – als ongeloofwaardig terzijde en verwijst het hof naar het rijk der fabelen.
Het hof komt op grond van de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep tot het oordeel dat de vurige wens van de verdachte om [medeverdachte 1] bij [bedrijf 2] te betrekken enerzijds en de wens van [medeverdachte 1] om een totaal salaris te ontvangen van € 12.000,- ter verkrijging van een hypotheek van € 800.000,- ten behoeve van de aankoop van zijn droomhuis anderzijds, ertoe heeft geleid dat de verdachte bereid was door middel van een handgift/schenking het verschil van € 5.000,- tussen het salaris van [bedrijf 2] van € 7.000,- en de gewenste € 12.000,- maandelijks te overbruggen. Echter, toen eenmaal bleek dat die maandelijkse handgift/schenking van € 5.000,- door de verdachte niet kon worden meegenomen in de financieringsaanvraag voor die hypotheek, doch uitsluitend inkomsten uit dienstverband, is door de verdachte samen met [medeverdachte 1] gekozen voor een fictief dienstverband met [bedrijf 1] . Op basis van dat fictieve dienstverband zijn vervolgens evenzo valselijk een werkgeversverklaring en salarisspecificatie opgemaakt, beide nodig voor de financieringsaanvraag. Het kan niet anders dan dat [medeverdachte 5] van dit alles op de hoogte was, want hij werd nauw bij deze activiteiten door de verdachte betrokken en voerde diens opdrachten uit. [medeverdachte 5] moest het ten slotte regelen. Illustratief in dat verband acht het hof verdachtes eigen verklaring, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 8 mei 2023: “Mijn enige belang was dat [medeverdachte 1] technisch directeur werd bij [bedrijf 2] ”.
Dat het [medeverdachte 1] en – in het verlengde daarvan – de verdachte steeds te doen was om de financiering van de hypotheek voor de woning van [medeverdachte 1] in [adres 2] te realiseren, volgt voorts uit het feit dat, naast het opmaken en het gebruik maken van de valse/vervalste stukken, ook aan de andere door de [bank 2] gestelde vereisten voor het verkrijgen van een hypotheek door [medeverdachte 1] werd voldaan. Immers volgt uit de bewijsmiddelen dat voor de hypotheekaanvraag van [medeverdachte 1] de [bank 2] over een koopovereenkomst diende beschikken ter zake van de verkoop van de vorige koopwoning van [medeverdachte 1] aan [adres 4] , omdat anders de hypotheek – gelet op dubbele lasten – nooit verstrekt had kunnen worden. De verdachte heeft ook dit probleem voor [medeverdachte 1] opgelost door samen met [medeverdachte 1] een koopovereenkomst te tekenen voor de aankoop van de desbetreffende woning voor een bedrag van € 217.000,-, zijnde precies het benodigde bedrag om de resterende op de woning rustende hypotheek af te lossen. De levering van de woning aan de verdachte zou plaatsvinden op 1 september 2016, maar niet alleen is de levering zonder tegenover de verdachte het boetebeding in te roepen uitgebleven, ook is de woning nadien aan een derde verkocht voor een lager bedrag, te weten € 199.000,-. De aankoop van die woning betrof een zodanige gang van zaken die zelfs [medeverdachte 5] niet kon verklaren. Naar het oordeel van het hof een fictieve aankoop wederom als onderdeel van de door de verdachte en [medeverdachte 1] bedachte constructie om de hypotheek voor [medeverdachte 1] te realiseren.
Tevens blijkt uit de bewijsmiddelen dat op 17 december 2015 een bedrag van € 100.000,- vanaf de rekening van [stichting] is gestort op de [bank 1] -rekening van [medeverdachte 1] en zijn vrouw. Hierbij was vermeld de omschrijving "conf.afspraak [verdachte] ". [medeverdachte 1] heeft toen een saldo overzicht aangemaakt van zijn betaal- en daaraan gekoppelde spaarrekening met daarop een vermogen van ruim € 100.000,- (€ 100.406,37). Diezelfde dag nog en de volgende dag werd in totaal € 99.900,- afgeschreven naar [stichting] en enkele dagen later nogmaals een bedrag van € 100,-. De verdachte was ervan op de hoogte dat [medeverdachte 1] een saldo overzicht nodig had om aan de voorwaarden voor zijn hypotheekaanvraag te voldoen. Aldus hebben [medeverdachte 1] en de verdachte, wederom met het oog op het verkrijgen van de hypotheek door [medeverdachte 1] , de [bank 2] willen (doen) voorspiegelen dat [medeverdachte 1] over voldoende eigen vermogen beschikte, hetgeen eveneens een van de door de [bank 2] gestelde voorwaarden/eisen was voor het verkrijgen van een hypotheek.
Het hof gaat er in weerwil van het ter zake gevoerde verweer vanuit dat de storting van € 100.000,- in ieder geval op instructie van dan wel door de verdachte zelf heeft plaatsgevonden. De verdachte had hier wel degelijk weet van. Dat de verdachte hier geen weet van zou hebben gehad, dan wel dat [medeverdachte 5] zulks uit eigener beweging zou hebben gedaan, wordt in de eerste plaats weersproken door de inhoud van de bewijsmiddelen, meer in het bijzonder door de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] . [medeverdachte 1] heeft immers gedetailleerd verklaard dat hij dit met de verdachte heeft besproken en dat de verdachte bereid was om een bedrag van € 100.000,- naar zijn rekening over te maken, zodat hij op die manier een saldo van ongeveer € 100.000,- kon aantonen aan de bank. Met de verdachte heeft [medeverdachte 1] afgesproken om het bedrag binnen een aantal dagen terug te storten, hetgeen ook is gebeurd. [medeverdachte 5] heeft bij de FIOD verklaard dat voor zover hij het zich kan herinneren, hij het echt niet heeft gedaan. Verder sloot [medeverdachte 5] zijn FIOD-verhoor af met de mededeling dat hij het van belang vond om te zeggen dat hij alles in opdracht van de verdachte heeft gedaan. Ter zitting in hoger beroep verklaarde de inmiddels onherroepelijk vrijgesproken [medeverdachte 5] als getuige dat hij het wel had gedaan; hij had die € 100.000,- overgemaakt naar [medeverdachte 1] , maar had de verdachte niet om diens toestemming gevraagd. Wat daarvan ook zij, volgens de verdachte konden maar een beperkt aantal medewerkers van [bedrijf 1] , te weten [medeverdachte 5] , [betrokkene 2] , [getuige 1] en de verdachte zelf, geld van [stichting] overmaken, maar niet zonder een paraaf van de verdachte. Het ligt aldus voor de hand dat het óf de verdachte of [medeverdachte 5] is geweest, nu voor een van de anderen geen enkel aanknopingspunt in het dossier wordt gegeven. Indien het niet de verdachte maar [medeverdachte 5] is geweest, kan naar het oordeel van het hof de omschrijving bij de overschrijving evenwel niet anders worden geïnterpreteerd dan dat deze plaatsvond conform de afspraak met verdachte en daarmee in opdracht van de verdachte. Precies zoals [medeverdachte 5] altijd handelde, zoals hij herhaalde malen expliciet bij de FIOD heeft verklaard. Een en ander is bovendien volledig in lijn met het helpen van [medeverdachte 1] door de verdachte bij het regelen van de financiering voor de hypotheek van diens woning in [adres 2] . Ook daarbij was [medeverdachte 5] vanaf het begin door de verdachte betrokken. Het hof merkt ten slotte in dit verband nog op dat het hof het buitengewoon ongeloofwaardig acht dat [medeverdachte 5] een dergelijk groot bedrag zonder opdracht, laat staan zonder instemming en medeweten van de verdachte, eigener beweging en daartoe overreed door [medeverdachte 1] , op rekening van [medeverdachte 1] zou overboeken. Dat [medeverdachte 5] zulks heeft verklaard onder ede, maakt zijn verklaring niet minder ongeloofwaardig, nu het er alle schijn van heeft dat hiermee een uiterste poging lijkt te zijn gedaan om de verdachte uit de wind te houden. Die poging is niet geslaagd. Het was de verdachte die [medeverdachte 1] had toegezegd hem te voorzien van een bewijs van eigen middelen en of de verdachte zelf het geld heeft overgeboekt of dat de verdachte dat heeft laten doen door neef [medeverdachte 5] , maakt voor het verwijt aan verdachtes adres geen verschil. De vlieger van ik wist nergens van, gaat gelet op al het hiervoor overwogene niet op.
In dit verband is door de verdediging overigens aangevoerd dat het saldo-overzicht van de bankrekening van [medeverdachte 1] niet valselijk is opgemaakt omdat het saldo-overzicht een feitelijke weergave was van het saldo op de bankrekening van [medeverdachte 1] op dat moment.
Ter beoordeling van het verweer stelt het hof het volgende voorop.
Hoewel de raadsman terecht opmerkt dat het saldo op het overzicht overeenstemde met het werkelijke saldo op de rekening, gaat hij daarmee eraan voorbij dat het valselijk opmaken van een geschrift kan worden onderscheiden in twee soorten valsheid, te weten intellectuele en materiële valsheid. Onder intellectuele valsheid verstaat het hof het opmaken van een geschrift dat (inhoudelijk) niet de waarheid bevat. Met materiële valsheid wordt gedoeld op het onbevoegd opmaken van een geschrift, hetgeen vooral geschiedt middels het zetten van een valse handtekening. Met de raadsman concludeert het hof dat van een materiële valsheid hier geen sprake is. Anders oordeelt het hof evenwel ter zake van de intellectuele valsheid.
Van een intellectuele valsheid is sprake indien in de inhoud van het geschrift vermeldingen worden opgenomen of nagelaten (omissie), waardoor de inhoud van het geschrift niet meer met de waarheid strookt. De lezer van het geschrift krijgt verkeerde informatie over de werkelijkheid, wat ertoe leidt dat het vertrouwen in de waarachtigheid van het geschrift wordt geschonden. De waarheid wordt als het ware vermomd en het hof dient in dit verband na te gaan of de waarheidsvermomming, hier een nadeel kon veroorzaken dan wel een voordeel dat men niet zou hebben verkregen zonder de valsheid.
In het licht van bovenstaande vooropstelling overweegt het hof als volgt.
Met het tijdelijk overschrijven van het geldbedrag van € 100.000,- was het de bedoeling van [medeverdachte 1] om na de overschrijving, blijkens het saldo-overzicht, een eigen vermogen voor te wenden van € 100.000,-. Aldus is sprake van het valselijk opmaken van het saldo-overzicht, meer specifiek van intellectuele valsheid. [medeverdachte 1] heeft hiermee immers door overlegging aan de [bank 2] het willen doen voorkomen alsof hij eigen vermogen had van meer dan € 100.000,-, terwijl dit geldbedrag € 100.000,- in feite toebehoorde aan [stichting] en louter ter ‘misleiding’ voor korte tijd aan [medeverdachte 1] ter beschikking was gesteld. Naar het oordeel van het hof hebben zowel [medeverdachte 1] als de verdachte opzet gehad op het valselijk opmaken van het saldo-overzicht, nu [medeverdachte 1] aan de verdachte heeft gevraagd om het geldbedrag van € 100.000,- op diens rekening te storten, zodat [medeverdachte 1] een saldo-overzicht kon verkrijgen, met daarop een vermogen van meer dan € 100.000,-, welk overzicht hij nodig had om aan de voorwaarden te voldoen voor de financiering van diens woning in [adres 2] . Derhalve heeft [medeverdachte 1] diens financiële status valselijk opgemaakt dan wel op laten maken. Hierbij had [medeverdachte 1] bovendien het oogmerk op het gebruik van het vervalste geschrift, nu hij dit saldo-overzicht wilde gebruiken voor het bewijs van eigen vermogen van meer dan € 100.000,-, waarbij het hof opmerkt dat dit stuk daartoe ook feitelijk is aangewend.
Dat het saldo-overzicht dateert van 17 december 2015 en aanvankelijk door [medeverdachte 1] is aangemaakt om te worden verstrekt in het kader van een andere (eerdere) hypotheekaanvraag bij de [bank 3] , doet aan het voorgaande niet af. Uit de bewijsmiddelen en het bovenstaande volgt immers dat de verdachte met het (laten) overboeken van € 100.000,- van de rekening van [stichting] naar de bankrekening van [medeverdachte 1] het opzet had om [medeverdachte 1] behulpzaam te zijn bij het rondkrijgen van een hypotheek voor [medeverdachte 1] voor de aanschaf van de woning en het daarmee voldoen aan de vereisten van de bank. Dat de [bank 2] uiteindelijk niet financieel is benadeeld, zoals nog ten verwere is aangevoerd, doet evenmin af aan het vorenstaande, nu een mogelijk of eventueel nadeel ten gevolge van de valsheid volstaat en bovendien [medeverdachte 1] het voordeel van hypotheekverstrekking heeft genoten, wat hij mogelijk zonder dit vermogen niet zou hebben genoten.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich telkens als medepleger schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – valsheid in geschrifte, door het opmaken van valse/vervalste stukken (feit 1), het gebruik maken van die stukken, door het indienen daarvan bij de [bank 2] (feit 2) en oplichting van de [bank 2] , doordat die hierdoor is bewogen tot het verstrekken van een hypotheek aan [medeverdachte 1] (feit 3 primair). Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat bij alle bewezenverklaarde feiten telkens sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer medeverdachte(n). Verdachtes bijdrage was bovendien van voldoende gewicht om te kunnen spreken van het telkens medeplegen. De verdachte was van het meet af aan op de hoogte van en betrokken bij de hypotheekaanvraag van [medeverdachte 1] en hij wist van diens wens om de woning in [adres 2] te kopen, en het lag in verdachtes hand om [medeverdachte 1] hierbij behulpzaam te zijn. Het is de verdachte geweest die aanvankelijk de constructie van een schenking heeft bedacht, om vervolgens, toen bleek dat die constructie niet mogelijk bleek, uit te komen bij een fictief dienstverband. In dat verband is op instructie van de verdachte een arbeidsovereenkomst voor [medeverdachte 1] bij verdachtes bedrijf opgesteld, waarvan moet worden vastgesteld dat die nimmer de werkelijkheid heeft weerspiegeld, op grond waarvan nadien een valse werkgeversverklaring en een valse salarisspecificatie zijn opgesteld. Het was voorts van meet af aan zonneklaar dat deze constructie en deze stukken dienden voor de onderbouwing van een hypotheekaanvraag en dat deze stukken door [medeverdachte 1] via [betrokkene 1] Financiële Diensten zouden worden aangeboden aan de [bank 2] , zulks ter verkrijging van de hypotheek. Het verkrijgen van die hypotheek was het uiteindelijke doel dat door [medeverdachte 1] en de verdachte in gezamenlijkheid is nagestreefd en het daartoe aanbieden van al die stukken vormde dan ook het sluitstuk van de door de verdachte en [medeverdachte 1] bedachte constructie. Derhalve acht het hof medeplegen ter zake van feit 3 primair bewezen.
Al hetgeen hiervoor is overwogen bezien in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof tot de conclusie dat de verdachte aldus strafrechtelijk verwijtbaar heeft bijgedragen aan de onderbouwing van de hypotheekaanvraag van [medeverdachte 1] en zijn vrouw door zich schuldig te maken aan de drie bewezenverklaarde delicten.
De verweren falen in al hun onderdelen.
Voorwaardelijk verzoek horen [medeverdachte 1] als getuige
De verdediging heeft het voorwaardelijke verzoek gedaan om [medeverdachte 1] als getuige te horen indien het hof – kort gezegd – twijfelt aan de door de verdediging geschetste gang van zaken omtrent het overboeken van de € 100.000,- op de bankrekening van [medeverdachte 1] . De verdediging beroept zich daarbij op de verklaring van de verdachte bij de FIOD, de onder ede ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van getuige [medeverdachte 5] en de schriftelijke verklaring van [medeverdachte 1] , die via diens advocaat, ter terechtzitting van het hof d.d. 8 mei 2023 door de verdediging aan het hof is overgelegd. Die verklaring komt er in de kern op neer dat de verdachte geen inhoudelijk contact heeft gehad met [medeverdachte 1] over diens hypotheekaanvraag. De verdachte had daarin geen bemoeienis. Het contact daaromtrent liep via [medeverdachte 5] en ook het gesprek over de € 100.000,- heeft met [medeverdachte 5] plaatsgevonden.
Zoals hiervoor reeds overwogen heeft het hof, op grond van de bewijsmiddelen, omtrent de betrokkenheid van de verdachte bij de hypotheekaanvraag onder meer vastgesteld dat de verdachte opdracht heeft gegeven tot het opstellen van een arbeidsovereenkomst, de werkgeversverklaring van [medeverdachte 1] heeft ondertekend, een koopovereenkomst ter zake van de aankoop van de vorige woning van [medeverdachte 1] heeft ondertekend en minst genomen opdracht heeft gegeven om het geldbedrag van € 100.000,- van verdachtes Stichting over te boeken naar de bankrekening van [medeverdachte 1] en zijn vrouw. Hieruit volgt niet alleen dat het hof de verklaring van de verdachte en getuige [medeverdachte 5] niet gelooft maar evenzeer dat het hof de schriftelijke verklaring van [medeverdachte 1] niet volgt en ongeloofwaardig acht. Die schriftelijke verklaring is niet louter in strijd met [medeverdachte 1] eerdere gedetailleerde verklaringen, maar ook met de overige bewijsmiddelen. Het hof gaat uit van de eerdere verklaringen van [medeverdachte 1] , voor zover die tot het bewijs zijn gebezigd en schuift de schriftelijke verklaring van [medeverdachte 1] daarmee terzijde. Dit betekent dat er bij het hof geen twijfel bestaat omtrent de werkelijke gang van zaken als hiervoor uiteengezet en bij die stand van zaken ontbreekt de noodzaak tot het verzochte verhoor, zodat het voorwaardelijke verzoek wordt afgewezen. Overigens heeft het hof hierbij in aanmerking genomen dat de verdachte belastende verklaringen van [medeverdachte 1] naar het oordeel van het hof in voldoende mate steun vinden in de overige gebezigde bewijsmiddelen. Aldus is het hof van oordeel dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [medeverdachte 1] niet kunnen worden aangemerkt als ‘sole or decisive’ verklaringen in de betekenis die het EHRM daaraan toekent.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst,
meermalen gepleegd.
Het onder feit 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

medeplegen van oplichting.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan verdachte zal opleggen een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met hetgeen de verdachte omtrent zijn persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht en de door de rechtbank benoemde strafmatigende omstandigheden, alsmede de omstandigheid dat de redelijke termijn zowel in de fase van eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – hypotheekfraude, bestaande uit valsheid in geschrifte, het gebruik maken van die geschriften en oplichting. Met volle wetenschap en medewerking van de verdachte is een fictieve arbeidsovereenkomst tussen [medeverdachte 1] en verdachtes bedrijf opgesteld en zijn op naam van het bedrijf van de verdachte een valse werkgeversverklaring en een valse, zelfs vervalste, loonstrook opgemaakt. Ook is er een bedrag van € 100.000,- in een paar dagen tijd heen en weer geschoven tussen de rekening van [stichting] van de verdachte en die van [medeverdachte 1] zodat laatstgenoemde daarmee kon bewijzen dat hij de voor die hypotheek vereiste eigen middelen beschikte. Een afschrift van [medeverdachte 1] bankrekening, terwijl het geld die dag op zijn rekening was geparkeerd en het spaarsaldo daarmee leek toegenomen, was daarvoor voldoende. Ten behoeve van [medeverdachte 1] zijn deze stukken vervolgens aangeboden aan de [bank 2] en is deze mede op basis van die stukken ertoe bewogen een hypothecaire lening te verstrekken aan [medeverdachte 1] en zijn vrouw. De door het bedrijf van verdachte opgestelde werkgeversverklaring, de loonstrook en het bewijs van eigen middelen hebben in deze strafzaak een cruciale rol gespeeld en waren onmisbaar voor het verkrijgen van de hypotheek. Door dergelijk strafbaar handelen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast. Geldleningen spelen een belangrijke rol in het economisch verkeer. Voor de beoordeling van de kredietwaardigheid van de aanvragen zijn hypotheekverstrekkers afhankelijk van de juistheid van de overgelegde stukken, zoals werkgeversverklaringen en loongegevens. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met een bewijsbestemming alsook van het vertrouwen van de hypotheekverstrekker die ervan uit moet kunnen gaan dat overgelegde documenten naar waarheid zijn opgemaakt. Dat niet is gebleken dat voor de [bank 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte financieel nadeel is ontstaan, doet naar het oordeel van het hof niets af aan de laakbaarheid van verdachtes handelen. Dit wordt hem door het hof aangerekend, te meer nu de verdachte tegen beter weten in volhardt in zijn ontkenning en daarmee te kennen geeft het laakbare niet in te willen zien.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 augustus 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder hier te lande onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan gedurende het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In dit verband heeft de verdachte ten overstaan van het hof naar voren gebracht dat deze strafzaak grote en ingrijpende (financiële) gevolgen heeft gehad voor de verdachte en diens bedrijf.
Alles afwegende acht het hof, evenals de rechtbank en met de advocaat-generaal, in beginsel oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, passend en geboden. Voor het daarnaast opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf ziet het hof in het ruime tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde thans onvoldoende termen aanwezig.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep evenwel nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld, alsmede dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden. De redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 14 mei 2019, te weten de dag waarop de verdachte voor de eerste keer bij de FIOD is verhoord. De rechtbank heeft op 17 januari 2022 vonnis gewezen. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg van 8 maanden. Namens de verdachte is op 26 januari 2022 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden – op 30 oktober 2024 – en derhalve niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met 9 maanden overschreden. Hoewel er in deze zaak ter terechtzitting van het hof van 8 mei 2023 een door de verdediging meegebrachte getuige is gehoord, waardoor het onderzoek ter terechtzitting toen zodanig uitliep dat het moest worden geschorst, is het hof van oordeel dat die omstandigheid niet het gehele tijdsverloop kan en mag verklaren. Van andere bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop rechtvaardigen, is het hof niet gebleken. Het hof zal de totale overschrijding ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen taakstraf zal matigen met 10 uren.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 110 uren subsidiair 55 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak ter zake van het onder feit 1, eerste gedachtestreepje, aan hem ten laste is gelegd, te weten – samengevat – het medeplegen van valsheid in geschrifte met betrekking tot een werkgeversverklaring van [bedrijf 1] ten aanzien van [medeverdachte 1] (DOC 010);
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder de feiten 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder de feiten 1, 2 en 3 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
110 (honderdtien) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
55 (vijfenvijftig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.S. Vos, griffier,
en op 30 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.