Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Federatie Nederlandse Vakbeweging,
CNV Vakmensen.nl,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak 9468124/CV EXPL 21-5923)
2.Het geding in hoger beroep
- de memorie van grieven van de bonden, tevens houdende een voorwaardelijke eiswijziging;
- de memorie van antwoord van ASML;
- de mondelinge behandeling, waar:
- op grond van de cao’s 2018/2020 aan bepaalde vakbondsleden een- of tweemaal vakbondscontributie moet vergoeden;
- wegens een op grond van de cao’s 2020/2022 na de voorgeschreven datum betaalde eenmalige uitkering aan werknemers ook een wettelijke verhoging en wettelijke rente daarover moet betalen.
3.De beoordeling
“Inkomen”onder
Vergoeding vakbondscontributie 2019
“Aanvullende
“Vakbondscontributie”. Artikel 6.5 HP-cao 2018/2020 verwijst naar
2,3% per 1 juli 2021
3,0% per 1 februari 2022
De werkgever betaalt op 1 oktober 2021 een eenmalige uitkering van 2,3% over 7 maal het feitelijke salaris van (de maand) juni 2021 inclusief de ploegentoeslag, of de toeslag voor consignatiediensten.
De uitkering wordt berekend over het feitelijke salaris tot een maximum van
De eenmalige uitkering wordt toegekend aan de werknemer die op 1 december 2020 in dienst was en op 1 oktober nog steeds in dienst is van dezelfde werkgever.”(hierna: bepaling C).
- bij de toepassing van de cao-norm geen betekenis kan worden toegekend aan de andere stukken dan de tekst van de cao en de eventueel daarbij behorende toelichting, zodat aan de door partijen overgelegde stukken van de vakbonden en FME geen betekenis toekomt bij de uitleg van een cao-bepaling (rov. 4.4);
- de cao’s 2018/2020 twee bepalingen bevatten met betrekking tot de vakbondsbijdrage: de algemene bepaling B (generalis) en de speciale bepaling A (specialis, rov. 4.5);
- de algemene bepaling B ook voor kwam in eerdere cao's, terwijl de speciale bepaling A nieuw is, maar de cao’s 2018/2020 niet duidelijk maken wat de achterliggende reden is geweest voor het opnemen van de specifieke bepaling A voor de werknemers die op 1 januari 2019 lid waren van een vakbond (rov. 4.6);
- uit de cao-bepalingen niet kan worden afgeleid dat de werknemers die op 1 januari 2019 lid waren van een vakbond en in dienst waren van ASML
- de bonden niet kunnen worden gevolgd in hun stellingname dat FME-lid Stertil B.V. bepaling A en bepaling B cumulatief heeft toegepast bij de werknemers die op 1 januari 2019 in dienst waren en lid waren van een vakbond, omdat de bedoelde tweede betaling in december 2019 als eindejaarsbonus aan ieder personeelslid (dus zowel aan vakbondsleden als aan ongeorganiseerden) is gedaan, nog daargelaten dat aan de gang van zaken bij Stertil B.V. geen (doorslaggevende) betekenis kan worden toegekend voor dit geschil (rov. 4.8);
- de tussentijdse slotsom is dat vordering I kan worden toegewezen, maar de vorderingen II, III en IV niet toewijsbaar zijn (rov. 4.9);
- de bonden vordering V primair baseren op het tussen de bonden en FME gesloten Principeakkoord 2021, maar individuele werkgevers en werknemers zijn daar (nog) niet aan gebonden. Een principeakkoord heeft niet de rechtskracht van een cao. Verder is artikel 4 WLV niet achterhaald en is overeenkomstig lid 3 van dat artikel pas na aanmelding bij de Minister SZW sprake van een in werking getreden cao, maar ten tijde van de betaling van de eenmalige uitkering door ASML op 25 oktober 2021 was van een dergelijke aanmelding (nog) geen sprake (rov. 4.11);
- de bonden onvoldoende hebben toegelicht (hun bewering) dat de aanmeldplicht van artikel 4 WLV in strijd is met het Europees Sociaal Handvest (hierna: ESH) en met artikel 4 van het ILO-Verdrag betreffende het recht zich te organiseren en collectief te onderhandelen (nr. 98, hierna: ILO-Verdrag), terwijl deze beide verdragen bovendien -behoudens artikel 6 ESH (stakingsrecht)- geen rechtstreekse werking hebben (rov. 4.12);
- ASML op 1 oktober 2021 (nog) niet verplicht was tot uitbetaling van de eenmalige uitkering, zodat van verzuim geen sprake was en ook vordering V wordt afgewezen (rov. 4.13).
- (op vordering I) verklaard voor recht dat bepaling B de werkgever niet dwingt tot toepassing van het cafetariamodel;
- ASML uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld in de proces- en nakosten, met wettelijke rente over de nakosten.
II, III, IVen
Vvan de bonden alsnog zal toewijzen en
vorderingen II tot verplichte toepassing van beide regelingen, III tot uitvoering van beide cao-regelingen, IV tot betaling van schadevergoeding ex artikel 16 Wet CAO, grieven 1 tot en met 6
- de niet bij de totstandkoming van een cao betrokken derden -waaronder individuele werknemers en werkgevers- voor wie de bedoelingen van de cao-sluitende partijen alleen kenbaar zijn uit de in een cao opgenomen bepalingen of bijbehorende schriftelijke toelichting, te beschermen tegen niet kenbare bedoelingen van de cao-sluitende partijen;
- te waarborgen dat cao-bepalingen voor alle gebonden partijen eenvormig worden uitgelegd.
Vergoeding vakbondscontributie 2019
“Inkomen”onder de paragraaf
“Toeslagen en vergoedingen”en de daarin vermelde vergoedingen strekken tot vergoeding van daadwerkelijk gemaakte kosten, bevestigt die strekking nog eens. De plaatsing van bepaling B in het hoofdstuk
“Aanvullende bepalingen”onder de paragraaf
“Vakbondscontributie”wijst niet objectief kenbaar op iets anders.
vordering V tot betaling van wettelijke verhoging en wettelijke rente over de eenmalige uitkering, grieven 7 tot en met 9
- griffierecht € 783,--
- salaris gemachtigde € 2.428,-- (2 punten x tarief II)
- nakosten