ECLI:NL:GHSHE:2024:3367

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
20-002151-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. dr. M.J.M.A. van der Put
  • mr. G.J. Schiffers
  • mr. R. Lonterman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van € 20.000,- met criminele herkomst

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was eerder veroordeeld voor witwassen van een geldbedrag van € 20.000,-. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 weken en verbeurdverklaring van het geldbedrag. De verdachte had hoger beroep ingesteld, waarbij hij integrale vrijspraak en teruggave van het geldbedrag bepleitte. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen, omdat hij op 29 mei 2020 te Bergen op Zoom een groot contant geldbedrag voorhanden had, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. Het hof overwoog dat de verdachte onvoldoende concrete en verifieerbare verklaringen had gegeven over de herkomst van het geld. De verdachte had verklaard dat het geld afkomstig was uit zijn bedrijf en privégelden, maar het hof oordeelde dat deze verklaringen niet aannemelijk waren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 weken, met aftrek van voorarrest, en het in beslag genomen geldbedrag werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002151-23
Uitspraak : 16 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 juli 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-143628-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘witwassen’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 weken met aftrek van het voorarrest. Voorts is een geldbedrag van € 20.000,- verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter integraal zal bevestigen.
Namens de verdachte is integrale vrijspraak alsmede de teruggave van het in beslaggenomen geldbedrag bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 mei 2020 te Bergen op Zoom, althans in Nederland, zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen, immers heeft hij, verdachte, van een groot contant geldbedrag van (ongeveer) 20.000 euro (in kleine coupures), althans van enig(e) contant(e) geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of enig(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze contante geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig en/of eigen misdrijf.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 29 mei 2020 te Bergen op Zoom zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte, een groot contant geldbedrag van 20.000 euro (in kleine coupures) voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dit contante geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen worden genoemd, verwijzen – tenzij anders vermeld – naar pagina’s van het eindproces-verbaal van het onderzoek van de politie met registratienummer PL2000-2020136533 van de eenheid Zeeland-West-Brabant, district de Markiezaten, flexteam de Markiezaten, gesloten 13 juli 2020 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 47).
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2020 (pagina 11), voor zover -zakelijk weergegeven – inhoudende het relaas van [verbalisant 1] ;
Ik, verbalisant, hoorde via portofoon dat er een mogelijke criminele ontmoeting plaatsvond op de Wouwsetol Zuid te Bergen op Zoom. Aanrijdend naar Wouwse Tol hoorde ik dat het voertuig een Porsche Panamera met het Zwitserse [kenteken 1] met twee man erin geparkeerd had ter hoogte van LA PLACE aldaar. Dit voertuig was kort hiervoor door een collega gezien op Wouwse Tol Noord. Aangekomen op de Wouwse Tol Zuid zag ik het voertuig staan. Ik parkeerde mijn onopvallende politievoertuig schuin achter de Panamera in een parkeervak naast een witte Volkswagen Caddy met het [kenteken 2] .
Ik stapte uit, stak een sigaret aan en liep naar de achterzijde van mijn auto om uit het zicht van de inzittenden van [de] Panamera te blijven. Ik zag even later dat [het] bijrijdersportier van [de] Panamera open ging en dat een man met kaal hoofd en wit overhemd uitstapte. Deze man bleef in de portieropening staan en was nog in gesprek met de bestuurder van de Panamera. Vanuit mijn positie kon ik het hoofd en [een] gedeelte van het bovenlichaam van [de] bijrijder zien.
Ik hoorde dat de mannen in het Nederlands tegen elkaar aan het praten waren. Op een gegeven moment hoorde ik [de] kale man in het witte overhemd tegen de bestuurder roepen: "Tot [de] volgende keer". Hij gooide het bijrijdersportier dicht en liep via de achterzijde van [de] Panamera in mijn richting.
Ik kon de man nu volledig zien. Ik zag dat de man een zwarte plastic tas in zijn handen had. Ik zag dat de man met de tas in zijn handen naar de witte Volkswagen Caddy liep welke naast mij geparkeerd stond.
Hij opende de Caddy en stapte achter het stuur in. Ik zag dat hij de plastic tas, welke hij vast had, in de Caddy zette en vervolgens ging rijden. Nadat hij richting de uitgang van [de] parkeerplaats was gereden gaf ik dit door aan overige eenheden van het flexteam welke op de Wouwse Tol gepositioneerd stonden.
Ik zag tevens dat, kort nadat [de] Volkswagen Caddy vertrokken was, ook de Panamera richting de uitgang van de Wouwsetol ging rijden.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2020 (pagina’s 6 – 8), voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende het relaas van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ;
(pagina 6)
Omstreeks 19.30 uur hoorden wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , via de portofoon dat collega [verbalisant 4] op de verzorgingsplaats Wouwse Tol (Noordzijde) nabij de A58, te Bergen op Zoom een voertuig, Porsche Panamera met het Zwitserse [kenteken 1] , zag staan. Ik hoorde van collega [verbalisant 4] dat er in dit voertuig 2 personen zaten.
De verzorgingsplaatsen gelegen aan de A58 te Bergen op Zoom, ook wel Wouwse Tol Noordzijde en Zuidzijde genaamd, zijn bij ons bekend als criminele ontmoetingsplaatsen. Hier worden regelmatig personen en voertuigen gecontroleerd waarbij criminele activiteiten worden waargenomen.
Wij hoorden via de portofoon dat collega [verbalisant 4] zag dat het voertuig met de 2 personen was weggereden van de verzorgingsplaats en de autosnelweg A58 was opgereden richting Bergen op Zoom. Wij hoorden dat het voertuig via de afrit Bergen op Zoom Oost de autosnelweg verliet en direct weer de autosnelweg A58 richting Roosendaal opreed. Direct daarop hoorden wij dat collega [verbalisant 1] bij de waarneming was aangesloten.
Naar aanleiding van deze waarneming rees bij ons het vermoeden dat er mogelijk sprake was geweest van een criminele ontmoeting. Hierop hebben wij het voertuig, de witte Volkswagen Caddy voorzien van het [kenteken 2] , gevolgd teneinde een controle te
(pagina 7)doen op de inzittende.
Op de autosnelweg A17 ter hoogte van Roosendaal heb ik, [verbalisant 3] , met mijn stoptransparant dit voertuig een volgteken gegeven met de tekst "VOLG POLITIE". Nadat wij de afrit Borchwerf II hadden genomen, hebben wij dit voertuig laten stilhouden aan de Blauwhekken te Oud-Gastel.
Ik zag via mijn binnenspiegel dat de bestuurder tijdens het volgen van mijn dienstvoertuig druk doende was met zaken in de auto. Ik zag dat de bestuurder bij het middenconsole aan het "rommelen" was. Ik zag dat de bestuurder op dat moment niet op de weg lette.
Ik zag dat in het voertuig alleen een bestuurder zat. Ik heb hierop van de bestuurder een rijbewijs gevorderd. Ik kreeg hierop van de bestuurder, die mij in de Nederlandse taal aansprak, een Zwitsers rijbewijs.
Dit rijbewijs staat op naam van:
Naam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum]
Ik heb aan bestuurder [verdachte] gevraagd of er in zijn voertuig nog wapens, geld of drugs lagen. Ik hoorde dat [verdachte] mij verklaarde dat er tussen de stoelen in de auto een tas met geld lag van ongeveer 20.000 euro.
Ik, [verbalisant 2] , hoorde van [verbalisant 3] dat wij toestemming hadden om het voertuig
te doorzoeken.
Tussen de bestuurders- en bijrijdersstoel zag ik dat er een zwarte plastic tas lag. Ik heb deze tas geopend en zag dat daar 2 grote stapels met geld in zaten. Ik zag dat dit allemaal geldcoupures waren van 20 euro. Ik zag dat deze geldcoupures waren gebonden met elastieken.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van zijn geld. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad is het volgens de verdediging niet aan de verdachte om aannemelijk te maken dat het geld niet van een misdrijf afkomstig is. Het Openbaar Ministerie moet aannemelijk maken dat het niet anders kan zijn dan dat het geld afkomstig is uit (een) misdrij(f)ven, dan wel is het aan het Openbaar Ministerie om de door de verdachte gegeven verklaring te verifiëren. Nu het Openbaar Ministier dit onvoldoende heeft gedaan, is de verdediging van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem is tenlastegelegd.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachte heeft ontkend dat er sprake is van witwassen en heeft verklaard dat het aangetroffen geldbedrag deels afkomstig is uit de inkomsten van zijn bedrijf, genaamd [winkel], en deels afkomstig is uit privégelden.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van witwassen vanwege het ontbreken van een redengevende verklaring betreffende de herkomst van het geldbedrag. Voorts is de door de verdachte gegeven verklaring volgens de advocaat-generaal onvoldoende concreet en verifieerbaar.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van witwassen is vereist dat voldoende komt vast te staan dat het desbetreffende voorwerp – in dit geval een geldbedrag van € 20.000,- – afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen de herkomst van het geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat dit bedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het Openbaar Ministerie om daarvan bewijs aan te dragen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Als de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag in beginsel van de verdachte worden verlangd dat hij een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
Het hof ziet zich aldus in de eerste plaats voor de vraag gesteld of voornoemd geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Een vraag die in dat kader beantwoord moet worden is of er sprake is van een specifiek gronddelict waaruit de gelden afkomstig zouden kunnen zijn. Het hof beantwoordt deze vraag, met de advocaat-generaal en de raadsman, ontkennend.
Er zijn naar het oordeel van het hof evenwel voldoende aanwijzingen die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Hierbij heeft het hof in acht genomen dat de verdachte met zijn toenmalige businesspartner heeft afgesproken op de verzorgingsplaats de Wouwse Tol, een plek die bij de politie bekend staat als criminele ontmoetingsplaats. Deze ontmoeting vond plaats in de avonduren waarbij de auto waarin de verdachte de afspraak had, te weten de Panamera, van de Wouwse Tol Noord via de snelweg naar de Wouwse Tol Zuid reed. De verdachte stapte uit de auto met in zijn hand een plastic tas, waarin – naar later blijkt – een totaalbedrag van € 20.000,- zat. Dit bedrag bestond uit twee identieke bundeltjes van ieder € 10.000,-, elk bestaande uit biljetten van € 20,-.
Gezien deze omstandigheden mag van de verdachte een verklaring worden verlangd over de herkomst van het geldbedrag. De verdachte heeft bij een eerste gelegenheid verklaard dat hij de omzet van de afgelopen weken van verschillende bedrijven in Nederland, België en Zwitserland bij zich had. Bij gelegenheid van zijn verhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard dat het inbeslaggenomen geld een gedeelte kasgeld van de fietsenwinkel en een gedeelte van hemzelf is. Het gedeelte van de fietsenwinkel kon volgens de verdachte in België niet gestort worden omdat de manager van de fietsenwinkel zijn pincode kwijt was om het geld af te storten. In totaal was volgens de verdachte een bedrag van € 8.000,- / € 9.000,- van de zaak en een bedrag van € 11.000,- van de verdachte zelf. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij op donderdag 28 mei 2020 vanuit Zwitserland naar Nederland is gekomen en dat hij het bedrag van € 20.000,- op donderdag in zijn auto had liggen. Volgens de verdachte had hij het geld van de winkel op 17 mei 2020 en 24 mei 2020 opgehaald bij de manager van de winkel [winkel] . Vanuit Zwitserland had de verdachte ongeveer - naar eigen zeggen - € 5.000,- /€ 6.000,- meegenomen en de rest van het geldbedrag lag bij zijn vriendin. Ter onderbouwing van zijn verhaal heeft de verdachte op zijn telefoon op zijn bankapp twee pintransacties in Zwitserland laten zien. In hoger beroep is namens de verdachte ter onderbouwing van zijn verklaring voorts een viertal overzichten van de weekomzetten per kwartaal overgelegd.
Gedurende het politieonderzoek heeft de politie [getuige] , de storemanager van de fietsenwinkel [winkel] , gehoord. Hij heeft bij die gelegenheid verklaard dat hij zijn pincode kwijt was, waardoor hij geen geld kon afstorten. De verdachte heeft hierdoor twee keer het geld van de fietsenwinkel bij hem thuis opgehaald. Dit was op 17 mei 2020 en 24 mei 2020. [getuige] heeft verklaard dat op 17 mei 2020 een bedrag van ongeveer € 4.000,- en op 24 mei 2020 een bedrag van ongeveer € 2.400,- is opgehaald door de verdachte. Dit bedrag bestond hoofdzakelijk uit biljetten van 50 en 20 euro. Ter onderbouwing heeft [getuige] een weekoverzicht aan de politie gegeven, die overigens niet in het dossier is terug te vinden. [1]
[getuige] is op verzoek van de verdediging in hoger beroep nogmaals gehoord. Bij gelegenheid van dat verhoor kon [getuige] zich weinig meer herinneren van hetgeen in 2020 was voorgevallen omtrent het kasgeld van de fietsenwinkel.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte een concrete verklaring heeft afgelegd met betrekking tot in ieder geval een gedeelte van het aangetroffen bedrag in contanten. De politie heeft getracht deze verklaring te verifiëren. Zo klopt het gegeven dat de verdachte op 17 en 24 mei 2020 geldbedragen heeft opgehaald bij [getuige] . [getuige] heeft hierover verklaard dat dit in totaal een bedrag van ongeveer € 6.400,- is geweest bestaande uit verschillende coupures. De verklaring van [getuige] wordt naar het oordeel van het hof ondersteund door de namens de verdachte ter terechtzitting overgelegde weekoverzichten inhoudende dat in week 20 (17 mei 2020) een bedrag van € 3.971,43 en in week 21 (24 mei 2020) een bedrag van € 2.423,65 in de kas zat, hetgeen uitkomt op een totaalbedrag van € 6.395,08.
Dit bedrag komt echter niet overeen met de verklaring van de verdachte, te weten dat een bedrag van € 8.000,- tot € 9.000,- van de € 20.000,- afkomstig is uit de kas van de fietsenwinkel. Voorts komen de coupures van het aangetroffen geldbedrag (allemaal briefjes van 20 euro) niet overeen met de coupures die door [getuige] aan de verdachte zouden zijn gegeven (verschillende coupures). De verdachte heeft over deze coupures wisselende verklaringen afgelegd. In hoger beroep heeft de verdachte voor het eerst verklaard dat hij de biljetten uit zijn eigen geld omwisselde naar biljetten van 20 euro, hetgeen op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt. Daar komt nog bij dat de verdachte pas in hoger beroep met stukken is gekomen, terwijl hij van de politie een ‘witwasbrief’ heeft meegekregen (pagina 45 tot en met 47 van het politiedossier) waarin staat dat de verdachte die dag (31 mei 2020) is heengezonden om hem, de verdachte, in de gelegenheid te stellen zijn verklaring te onderbouwen met bescheiden, opdat de politie zijn verklaring kon verifiëren. De verdachte heeft van die gelegenheid al die tijd geen gebruik gemaakt. Tot slot vermag het hof niet in te zien waarom de verdachte de weekomzetten van de fietsenwinkel heeft opgehaald bij de storemanager thuis, nu deze ze niet kon afstorten, en hij deze bedragen vervolgens in plaats van af te storten meeneemt naar Zwitserland om ze vervolgens weer mee naar Nederland te nemen.
Met betrekking tot het door de verdachte opgegeven bedrag uit privégelden heeft de verdachte bij de politie zijn bankapp getoond. De verbalisanten hebben gerelateerd dat op de bankapp van de verdachte enkel een tweetal geldopnames waren te herleiden van elk 1.000 Zwitserse franken, te weten op 21 februari 2020 (pagina 32 van het politiedossier) respectievelijk 5 maart 2020 (pagina 31 van het politiedossier). De verdachte toonde nog andere betalingen, maar hierbij was het voor de verbalisanten niet duidelijk of het om pintransacties ging of iets anders. Het is niet aannemelijk geworden dat deze opgenomen Zwitserse franken vervolgens zijn omgewisseld in euro’s en dat die euro’s onderdeel uitmaakten van het geldbedrag dat de verdachte bij zich heeft gehad op 29 mei 2020, ruim drie maanden later.
Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte er niet in is geslaagd een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven over de herkomst van het geldbedrag van € 20.000,-. Dit leidt het hof tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 20.000,-. De verdachte had dit geldbedrag in een plastic tas bij zich nadat hij uit een andere auto uitstapte op een voor de politie bekende criminele ontmoetingsplaats. Met het witwassen van criminele gelden tracht men dat illegaal verkregen geld in het legale circuit te brengen. Dat vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 augustus 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte nog niet eerder voor soortgelijke straffen is veroordeeld. Uit dit uittreksel komt naar voren dat de verdachte in 2013 in Duitsland is veroordeeld tot 5 jaren gevangenisstraf ter zake van de invoer dan wel uitvoer van verdovende middelen (zowel hard- als softdrugs).
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De verdachte heeft verklaard dat hij momenteel in Nederland woonachtig is, geen inkomen heeft, maar voorbereidende werkzaamheden doet voor het bedrijf [bedrijf] . De verdachte woont bij zijn partner en leeft op kosten van zijn partner.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken passend en geboden.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De aanvang van de termijn in eerste aanleg stelt het hof vast op de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld, te weten 30 mei 2020. Het einde van de termijn stelt het hof op 24 juli 2023, de datum waarop de rechtbank vonnis heeft gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg, die voor deze fase doorgaans op twee jaren wordt gesteld, overschreden met bijna 14 maanden.
In hoger beroep is er geen sprake van schending van de redelijke termijn.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 7 weken met aftrek van voorarrest.
Beslag
Het hierna in het dictum te noemen geldbedrag ter hoogte van € 20.000,-, bestaande uit coupures van 20 euro, is onder de verdachte in beslag genomen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen met dat met betrekking tot dit geldbedrag het bewezenverklaarde witwasfeit is begaan.
Het hof is derhalve van oordeel dat het inbeslaggenomen geldbedrag vatbaar is voor verbeurdverklaring. Mitsdien zal het hof daartoe overgaan. Bij die beslissing heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 20.000,- (G2199478).
Aldus gewezen door:
mr. dr. M.J.M.A. van der Put, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 16 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van verhoor [getuige] d.d. 31 mei 2020 (pagina 39 van het politiedossier).