ECLI:NL:GHSHE:2024:3357

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
20-002150-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van pogingen tot zware mishandeling en mishandeling door een beveiliger in een uitgaansgelegenheid

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, die als beveiliger in een café werkte, is beschuldigd van twee pogingen tot zware mishandeling en een mishandeling. Tijdens een uitgaansavond heeft de verdachte, na zelf te zijn mishandeld door een bezoeker, met geweld gereageerd op drie personen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaring van de feiten, maar heeft de poging tot doodslag vrijgesproken. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is vastgesteld voor de slachtoffers. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een lagere onvoorwaardelijke straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002150-23
Uitspraak : 28 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 juli 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-126021-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de te dier zake opgelegde schadevergoedingsmaatregel en - in zoverre opnieuw rechtdoende - de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 15.150,00, met daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht het vonnis waarvan beroep te bevestigen doch met uitzondering van de straf en heeft dienaangaande een straftoemetingsverweer gevoerd.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering ingesteld strekkende tot vergoeding van de door hem gestelde immateriële schade ter hoogte van € 10.000,00. De rechtbank heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.250,00 en heeft de vordering met betrekking tot de meer gevorderde immateriële schade afgewezen.
Door noch namens de benadeelde partij is te kennen gegeven dat de vordering in hoger beroep in zijn volle omvang wordt gehandhaafd. Het hof heeft derhalve te beslissen op de vordering voor zover deze strekt tot de vergoeding van de gestelde immateriële schade ad € 1.250,00.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primairhij op of omstreeks 15 augustus 2020 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- met een gebalde vuist (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en/of (vervolgens),
- met een barkruk en/of (vervolgens),
- met een ploertendoder, althans een voorwerp,
op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiairhij op of omstreeks 15 augustus 2020 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, (met kracht),
- met een gebalde vuist (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en/of (vervolgens),
- met een barkruk en/of (vervolgens),
- met een ploertendoder, althans een voorwerp,
op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primairhij op of omstreeks 15 augustus 2020 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
-met een gebalde vuist en/of (vervolgens),
- met een barkruk, althans een voorwerp,
op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiairhij of op omstreeks 15 augustus 2020 in de gemeente Kerkrade in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met dat opzet, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, (met kracht),
- met een gebalde vuist en/of (vervolgens),
- met een barkruk, althans een voorwerp,
op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 2] te slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het aan de verdachte als feit 1 primair tenlastegelegde (poging tot doodslag)
Aan de verdachte is als feit 1 primair de poging tot doodslag ten aanzien van [slachtoffer 1] tenlastegelegd. De rechtbank heeft dat tenlastegelegde bij vonnis waarvan beroep bewezenverklaard. De advocaat-generaal en de raadsman hebben verzocht deze bewezenverklaring te bevestigen.
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van poging tot doodslag onder meer opzet op de dood vereist is. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte geen ‘vol opzet’ op de dood van [slachtoffer 1] gehad. Een bewezenverklaring van poging tot doodslag kan niettemin volgen indien er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het betreffende gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip “aanmerkelijke kans” afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit het procesdossier volgt dat de verdachte slachtoffer [slachtoffer 1] op verschillende momenten eerst met een vuist, vervolgens met een barkruk en ten slotte een aantal maal met een ploertendoder met kracht op het hoofd heeft geslagen. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of deze gedragingen een aanmerkelijke kans op de dood in het leven roepen. Het hof heeft zich bij de beantwoording van die vraag onder meer gebaseerd op de omstandigheden van het geval, waaruit blijkt dat het slachtoffer telkens in staat was zich uit de voeten te maken en op het medisch rapport van [arts 1] en [arts 2] , waaruit volgt dat de ‘
Injury Severity Score’ op 6 is gesteld, welke score inhoudt dat er voor slachtoffers jonger dan 50 jaar (zijnde het slachtoffer [slachtoffer 1] ) geen kans op mortaliteit is.
Anders dan de rechtbank en de procespartijen is er naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake (geweest) van een aanmerkelijke kans op de dood, zodat het hof de verdachte zal vrijspreken van de aan hem tenlastegelegde poging tot doodslag.
Partiële vrijspraak van het aan de verdachte als feit 2 primair tenlastegelegde (poging tot zware mishandeling ten aanzien van [slachtoffer 3] )
Aan de verdachte is als feit 2 primair de poging tot zware mishandeling ten aanzien van [slachtoffer 3] tenlastegelegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het aan de verdachte primair tenlastegelegde met betrekking tot [slachtoffer 3] (poging zwaar) en bewezenverklaard het hem subsidiair tenlastegelegde (mishandeling). De advocaat-generaal en de raadsman hebben verzocht deze bewezenverklaring te bevestigen.
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling onder meer opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel vereist is. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte - gelet op de uit het procesdossier blijkende gedragingen richting [slachtoffer 3] , inhoudende het eenmaal slaan met een barkruk tegen het lichaam en het eenmaal slaan met een vuist tegen het hoofd - geen ‘vol opzet’ gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling kan niettemin volgen indien er sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Onder aanhaling van het reeds uiteengezette kader met betrekking tot voorwaardelijk opzet overweegt het hof dat de genoemde uit het procesdossier blijkende gedragingen van de verdachte niet zonder meer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich brengen, gelet op de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Het hof zal de verdachte dan ook partieel vrijspreken van hetgeen aan hem als feit 2 primair tenlastegelegd is met betrekking tot [slachtoffer 3] .
Partiële vrijspraak medeplegen feit 1 primair en feit 2 primair en subsidiair
Het hof zal de verdachte eveneens vrijspreken van het aan hem tenlastegelegde medeplegen in feit 1 en feit 2 primair en subsidiair.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiairhij op 15 augustus 2020 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, meermalen met kracht met een gebalde vuist (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en vervolgens met een barkruk en vervolgens met een ploertendoder op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair (ten aanzien van [slachtoffer 2] )hij op 15 augustus 2020 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht, met een gebalde vuist en met een barkruk op het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair (ten aanzien van [slachtoffer 3] )hij op 15 augustus 2020 in de gemeente Kerkrade [slachtoffer 3] heeft mishandeld door met kracht met een gebalde vuist tegen het hoofd en met kracht met een barkruk tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad-Limburg, in het onderzoek ‘Eiland’, registratienummer LB2R020079-29, gesloten d.d. 7 maart 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , inspecteur van politie (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 252). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Nu de verdachte alle de aan hem tenlastegelegde feiten uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en door noch namens hem een verweer strekkende tot vrijspraak is gevoerd, zal het hof volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen ex artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
-
Feit 1 subsidiair (poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] )

1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 15 april 2021 (dossierpagina’s 16 en 17), voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .

2. Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 18 augustus 2021 (dossierpagina’s 19 tot en met 22), voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .

3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 augustus 2020 (dossierpagina’s 38 tot en met 59), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] .

4. Een bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 14 oktober 2024.

-
Feit 2 primair (poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] )

1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 augustus 2020 (dossierpagina’s 228 tot en met 230), voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .

2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 augustus 2020 (dossierpagina’s 38 tot en met 59), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] .

3. Een bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 14 oktober 2024.

-
Feit 2 subsidiair (mishandeling van [slachtoffer 3] )

1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 augustus 2020 (dossierpagina’s 233 en 234), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] .

2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 augustus 2020 (dossierpagina’s 38 tot en met 59), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] .

3. Een bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 14 oktober 2024.

Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Feit 2 primair (poging tot zware mishandeling [slachtoffer 2] )
Aan de verdachte is als feit 2 primair onder meer tenlastegelegde dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling ten aanzien van [slachtoffer 2] .
Het hof overweegt - onder aanhaling van het eerder vooropgestelde juridische kader omtrent zware mishandeling en voorwaardelijk opzet - dat het slaan met een barkruk op het hoofd van een persoon een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven roept, aangezien het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is. Naar het oordeel van het hof is de gedraging van de verdachte, voor zover inhoudende het slaan van [slachtoffer 2] met een barkruk op het hoofd, naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op de voltooiing van het misdrijf dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard.
Mitsdien acht het hof de aan de verdachte tenlastegelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:

poging tot zware mishandeling.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als volgt:

poging tot zware mishandeling

en

mishandeling

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal pogingen tot zware mishandeling en een mishandeling. De verdachte heeft tijdens een uitgaansavond opgetreden als beveiliger bij een café, alwaar hij op enig moment onverhoeds van een bezoeker zonder zichtbare reden een forse stoot met de vuist onder zijn kin heeft gekregen en hij hierdoor letsel heeft opgelopen onder zijn kin. De verdachte heeft daarop, zij het de nodige tijd later en jegens anderen dan degene die hem onverhoeds een forse stoot had uitgedeeld, met een explosie van geweld gereageerd en heeft drie personen mishandeld.
Geweldsfeiten zijn ernstige feiten en maken veel indruk op de slachtoffers ervan, waardoor zij mogelijk in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd. Slachtoffer [slachtoffer 1] heeft blijkens hetgeen zijn advocaat ter terechtzitting naar voren heeft gebracht nog altijd te kampen met fysieke beperkingen en een vorm van PTSS.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij dergelijk excessief geweld heeft gebruikt. Op geen enkele wijze rechtvaardigt hetgeen verdachte zelf in een schermutseling is overkomen het bewezenverklaarde excessieve geweld. Voorts neemt het hof de verdachte bijzonder kwalijk dat hij in plaats van het als beveiliger zorgdragen voor de veiligheid in een uitgaansgelegenheid, zelf tot het plegen van forse gewelddadigheden is overgegaan.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verbaal en non-verbaal zijn spijt betuigd. Naar het oordeel van het hof is de verdachte terdege doordrongen van gevoelens van spijt en schaamte voor zijn daden. Het hof neemt dit getoonde inzicht in de kwalijkheid van het gedrag mee in de strafmaat. De raadsman van de verdachte heeft verzocht een straf op te leggen die niet resulteert in een lange vrijheidsbeneming.
Het hof heeft kennisgenomen van de door de raadsman op 8 oktober 2024 gestuurde stukken betreffende de verdachte, waaronder de handgeschreven brief van de verdachte waarin hij zijn levenspad beschrijft. Uit de medische stukken die door de verdediging zijn overgelegd volgt het beeld van een man die lijdt aan meerdere ernstige medische aandoeningen,
waaronder een hersentumor en hartproblemen en daarnaast kampt met PTSS.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen aangaande de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd, is in beginsel zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden. Het hof heeft echter ook oog voor het geweld dat aanvankelijk uit het niets op verdachte is uitgeoefend, alsmede voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. In deze omstandigheden ziet het hof aanleiding om aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf op te leggen,
Redelijke termijn
Het hof is - anders dan de rechtbank - van oordeel dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. De omstandigheid dat de zaak op verzoek van de verdediging is aangehouden doordat er een tolk in de verkeerde taal is verschenen, maakt naar het oordeel van het hof niet zonder meer dat de redelijke termijn niet (meer) is overschreden, aangezien bijstand van een tolk een fundamenteel recht is in het strafproces.
De verdachte is op grond van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) op 9 april 2021 in Duitsland aangehouden, waarmee de redelijke termijn een aanvang heeft genomen. Op 12 juli 2023 heeft de rechtbank het vonnis gewezen, zodat de totale duur van de procedure 2 jaar en 3 maanden heeft bedragen. De in deze zaak toepasselijke redelijke termijn van 24 maanden is hiermee met 3 maanden overschreden.
De overschrijding van de redelijke termijn zal door het hof als volgt vertaald worden in de strafmaat. Zonder de schending van de redelijke termijn achtte het hof een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk passend en geboden. Het hof zal echter door de schending een gevangenisstraf opleggen van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, welke straf hij passend en geboden acht.
Het hof bepaalt daarbij dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht - overleveringsdetentie incluis - van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf afgetrokken zal worden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 50.900,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.650,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Door noch namens de verdachte is de vordering van de benadeelde partij betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot een naar de maatstaven van billijkheid geschat bedrag van € 7.650,00, bestaande uit immateriële schade ad € 7.500,00 en materiële schade ad € 150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof zal de vordering voor het overige afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 7.650,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.000,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.250,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Door noch namens de verdachte is de vordering van de benadeelde partij betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot een naar de maatstaven van billijkheid geschat bedrag van € 1.250,00 bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 1.250,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
9 (negen) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht,
inclusief de ondergane overlevingsdetentie, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.650,00 (zevenduizend zeshonderdvijftig euro) bestaande uit € 150,00 (honderdvijftig euro) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2020 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.650,00 (zevenduizend zeshonderdvijftig euro) bestaande uit € 150,00 (honderdvijftig euro) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2020 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 73 (drieënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.250,00 (twaalfhonderdvijftig euro) bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.250,00 (twaalfhonderdvijftig euro) bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2020 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. H.A.T.G. Koning en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. van den Akker, griffier,
en op 28 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.