ECLI:NL:GHSHE:2024:3356

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
20-002904-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De politierechter had als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de verdachte gedurende de proeftijd geen contact mocht opnemen met het slachtoffer, geboren in 1964. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen tot een gevangenisstraf van vier maanden, met een contactverbod. De verdediging pleitte voor partiële vrijspraak en een lichtere straf, maar het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de bedreiging. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde de verdachte een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en een contactverbod met het slachtoffer. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 300,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de bedreiging.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002904-23
Uitspraak : 11 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 september 2023, in de strafzaak met parketnummer 03-118909-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1992,
ingeschreven BRP te [adres 1] ,
verblijvende op het adres: [adres 2] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan de proeftijd is als bijzondere voorwaarde verbonden dat de verdachte gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben – in welke vorm dan ook, ook niet via derden – met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1964. Voorts heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en de benadeelde partij veroordeeld in de proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangeefster [slachtoffer] . Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 300,00 ter vergoeding van materiële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal de gevangenneming van de verdachte gevorderd waarop bij arrest van heden kan worden beslist.
Door de raadsman is partiële vrijspraak bepleit voor zover het gaat om het onderdeel ‘of een vuurwapen’. Voorts heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft hij bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Ten slotte heeft de raadsman verzocht de vordering tot gevangenneming af te wijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 mei 2023 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend, op korte afstand, aan die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp of een vuurwapen te tonen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 mei 2023 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door dreigend, op korte afstand, aan die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp of een vuurwapen te tonen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, basisteam Westelijke Mijnstreek, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] , agent van politie, registratienummer PL2300-2023068500, gesloten d.d. 10 mei 2023, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 94. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal aangifte d.d. 5 mei 2023, dossierpagina’s 8 tot en met 10, voor zover inhoudende de aangifte van [slachtoffer] :
Plaats delict: [adres 3] , binnen de gemeente Sittard-Geleen
Ik doe aangifte van bedreiging.
Op 5 mei 2023, omstreeks 17.15 uur, kwam ik uit de kelder van mijn flat gelopen. Ik kom dan uit bij de hoofdingang van mijn flatgebouw. Ik zag toen de buurvrouw en een man bij de ingang van de flat staan. Ik herkende de man als zijnde de ex van mijn buurvrouw. De man is ook de vader van [betrokkene] .
Ik liep de lift in. Ik zag toen de buurvrouw en de man achter mij aan lopen, de lift in. Ik drukte op de knop om naar de negende etage te gaan. De man zei toen dat ik [betrokkene] met rust moest laten. Hij zei dat [betrokkene] bang voor mij was.
Ik zag toen dat de man uit zijn schoudertasje een witte doek haalde. Ik zag dat de man een voorwerp gelijkend op een vuurwapen gedeeltelijk uit de witte doek haalde. Ik zag een gedeelte van een zwart pistool. Ik zag een zwarte kolf van het vuurwapen en ik zag een stukje van de loop. Ik hoorde de man zeggen: ‘dit is een 9mm’. Ik hoorde de buurvrouw zeggen: ‘pas op een camera’. Ik zag dat de man toen weer het vuurwapen wegstopte in zijn schoudertasje.
Op de negende etage stapten wij uit de lift. Ik zag dat de man toen het vuurwapen weer uit zijn schoudertasje haalde. Ik zag dat de man het vuurwapen voor zich hield. Ik zag dat de man het vuurwapen in zijn linkerhand vasthield. Ik zag dat de man met zijn rechterhand de slede naar achteren haalde. Ik hoorde toen een metaalachtig geluid. Ik hoorde hem zeggen: ‘dit is een 9mm’. Ik hoorde hem ook zeggen: ‘Ik wil deze de volgende keer liever niet gebruiken’. Ik voelde mij toen enorm bedreigd. Ik was enorm bang dat hij mij zou vermoorden.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 mei 2023, dossierpagina’s 20 en 21, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
In het onderzoek naar de verdachte [verdachte] zijn er camerabeelden beschikbaar. Deze beelden worden in dit proces-verbaal van bevindingen door mij beschreven.
De camera is bevestigd in het plafond van de lift van flatgebouw [flatgebouw] , gelegen aan [adres 3] . Op 5 mei starten de beelden om 17.13.02 uur en stoppen ze op dezelfde dag om 17.14.30 uur.
Op het filmpje zie ik om 17.13 uur een lege lift met een schuifdeur aan de ingang en een spiegel aan de achterkant van de lift. Wanneer de schuifdeuren van de lift openen zie ik een vrouw met donkergekleurde haren, gekleed in een zwart T-shirt met een witte opdruk en een lichtgekleurde broek
(het hof begrijpt: aangeefster [slachtoffer] )de lift binnenstappen.
Ik zie op datzelfde moment dat een man gekleed in een donker shirt en een jeansbroek de lift binnenstapt. De man draagt een donkere hoed en een donker gekleurde zonnebril. De man draagt een donkergekleurd schoudertasje en een horloge om zijn linker pols en heeft lichtgekleurde oordopjes uit de hals van zijn shirt hangen.
Ik zie dat er een vrouw met lichtgekleurde haren in de hal staat en richting de lift stapt met de geopende deuren.
Ik zie dat de man met de hoed met zijn linker been de lift van de deur tegenhoudt. Hierdoor kan de vrouw met de lichtgekleurde haren in de lift stappen.
De vrouw met de donkergekleurde haren staat dicht bij de achterzijde van de lift, de man met de hoed en de vrouw met de lichtgekleurde haren staan tegenover elkaar aan de ingang van de lift bij de schuifdeur.
Ik zie dat de schuifdeur van de lift om 17.13 uur dichtschuift. De vrouw met de donkergekleurde haren zie ik een stap naar voren maken en ik zie dat ze met haar linkerhand de reling van de lift vast heeft en dat ze met haar rechterhand haar wijsvinger en middelvinger naast elkaar in de lucht heeft en bewegingen mee maakt. Ik vermoed dat ze in gesprek is met de meneer met de hoed want zijn gezicht is richting de vrouw met de donkere haren gericht. De vrouw met de lichtgekleurde haren kijkt recht voor zich uit naar de man met de hoed. Ik zie dat de man met de hoed met zijn rechterhand zijn schoudertasje opzij trekt naar rechts. Daarna zie ik dat de man met zijn rechterhand in zijn schoudertasje een voorwerp vastpakt met zijn duim aan de linkerzijde van het voorwerp en de rest van zijn vingers aan de rechterkant van het voorwerp. Vervolgens zie ik dat de man met de hoed het voorwerp voor een gedeelte uit zijn schoudertasje haalt. Het is een donkergekleurd voorwerp wat voor mij, als politieambtenaar, sterk lijkt op de achterzijde van een vuurwapen. Gezien de positie van de rechterhand en de grote van het voorwerp vermoed ik dat het een vuurwapen betreft. Ik zie dat zijn gezicht richting de vrouw met de donker gekleurde haren gericht is. Hij laat op dat moment zijn voorwerp los. Het voorwerp verdwijnt terug in zijn schoudertas.
3.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 mei 2023, dossierpagina’s 61 tot en met 64, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:
M: Op de camerabeelden vanuit de lift is te zien dat je een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp uit je zwarte schoudertasje wilt pakken, maar deze snel weer weg
stopt.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
(…)
A: Ik heb het ding niet uit mijn tas gehaald. In de lift kon zij ook niet zien dat deze nep was.
(…) Dat was een balletjes pistool.
4.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 27 september 2024, voor zover inhoudende:
Zij
(het hof begrijpt aangeefster [slachtoffer] )liet mijn dochter schrikken, ik wilde haar ook bang maken.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde onderdeel ‘of een vuurwapen’ partieel vrijgesproken dient te worden, nu op basis van het dossier en op grond van de eigen verklaring van de verdachte niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ‘echt’ vuurwapen en niet, zoals door de verdediging aangevoerd, van een balletjespistool dan wel een plastic speelgoedwapen. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan de bewezenverklaring door het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Het verweer van de raadsman dat uit het dossier niet kan volgen dat de verdachte een vuurwapen heeft getoond, vindt zijn weerlegging in de – als bewijsmiddel opgenomen – verklaring van aangeefster [slachtoffer] . Zij heeft immers verklaard dat zij zag dat de verdachte de slede naar achteren haalde en dat zij een metaalachtig geluid hoorde. Het hof is van oordeel dat dergelijke waarnemingen sterke aanwijzingen zijn dat het om een ‘echt’ vuurwapen ging en niet om een (plastic) namaakvuurwapen. Dat aan de hand van de voorliggende bewijsmiddelen echter niet is vastgesteld dat het een vuurwapen was dat verdachte aan aangeefster heeft getoond, maakt dat het hof ter zake van de bewezenverklaring zich baseert op ‘een op een vuurwapen gelijkend voorwerp of een vuurwapen te tonen’, hetgeen aan de bewezenverklaring van de bedreiging niet af doet, te meer nu aangeefster – blijkens de verklaring van de verdachte – weliswaar visueel niet kon waarnemen of het vuurwapen echt of nep was, maar wel het gebruik van een slede en daarbij een metaalachtig geluid heeft waargenomen. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in zoverre.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat aan de verdachte niet een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, maar dat het hof dient te volstaan met het opleggen van een taakstraf en, indien het hof van oordeel is dat daarmee niet kan worden volstaan, een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. Daartoe is – kort samengevat – aangevoerd dat de verdachte een nare periode achter de rug heeft waarin hij verkeerde dingen heeft gedaan, maar dat hij nu op de goede weg is. Zo is de verdachte gestopt met het gebruiken van harddrugs, heeft de verdachte huisvesting en ontvangt hij een Wajong-uitkering. De verdachte is gemotiveerd om te veranderen. Daarbij heeft de raadsman ook nog gewezen op het door hem ter terechtzitting overgelegde reclasseringsrapport d.d. 3 juli 2024. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte doorkruisen, en daar zijn zowel de verdachte als de maatschappij niet bij gebaat, aldus de raadsman.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met de dood van [slachtoffer] met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Aldus heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Het behoeft geen betoog dat bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gepleegd met een vuurwapen of een daarop lijkend voorwerp voor een slachtoffer een buitengewoon heftige ervaring moet zijn geweest, waarbij het een feit van algemene bekendheid is dat slachtoffers van dergelijke traumatische gebeurtenissen nog langdurig angstgevoelens en psychische klachten kunnen ondervinden. Daarnaast veroorzaakt dergelijk handelen gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Ten slotte wijst het hof er nog op dat de bedreiging heeft plaatsgevonden in het flatgebouw waar aangeefster [slachtoffer] woonde, en dus op een plek waar zij zich bij uitstek veilig had moeten kunnen voelen. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat de verdachte heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 augustus 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder meermaals met politie en justitie in aanraking is gekomen en ook onherroepelijk is veroordeeld. Voor soortgelijke strafbare feiten geldt dit laatste met name ten aanzien van een veroordeling in 2016 ter zake van een poging tot doodslag tot een deels voorwaardelijke (aanzienlijke) gevangenisstraf waaraan bijzondere voorwaarden waren gekoppeld met een behandelverplichting voor zijn verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek. Ten aanzien van het voorwaardelijke gedeelte van die gevangenisstraf is in 2019 de tenuitvoerlegging gelast. Het hiervoor vermelde uittreksel kleurt voor een niet onbelangrijk deel de levenswandel tot op heden van de verdachte. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ten slotte heeft het hof gelet op het door de raadsman van de verdachte overgelegde reclasseringsrapport d.d. 3 juli 2024 waaruit volgt dat de verdachte een aantal leefgebieden op orde heeft, er een intrinsieke motivatie is om abstinent te worden en te blijven van harddrugs, dat de verdachte een wens heeft tot hulp en gedragsverandering en dat sprake is van huisvesting en een stabiel inkomen middels een Wajong-uitkering. De reclassering ziet problemen op het gebied van middelengebruik, relatie- en gezinsproblemen en psychosociaal functioneren en is tevens sprake van forse mentale problematieken als psychotische episodes, een angststoornis en PTSS. De reclassering heeft ingeschat dat er een hoog algemeen risico en een hoog risico op geweld is bij de verdachte.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Voorts acht het hof het, gelet op de ontwikkelingen in het leven van de verdachte, aangewezen om een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Het hof zal aan dit voorwaardelijk opgelegde deel de bijzondere voorwaarde van een contactverbod verbinden zoals de advocaat-generaal heeft gevorderd.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Daarnaast ziet het hof aanleiding om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een contactverbod met aangeefster als bijzondere voorwaarde te verbinden.
Bevel gevangenneming
Het hof, met de advocaat-generaal, ziet aanleiding om de onmiddellijke gevangenneming van de verdachte te bevelen en wijst de vordering tot gevangenneming toe. Het bevel wordt afzonderlijk geminuteerd en gemotiveerd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het verzoek tot schadevergoeding volgt dat de benadeelde partij sinds het vooral alert is, niet meer zonder angst op straat loopt en weinig naar buiten gaat. Voorts komt zij de verdachte nog regelmatig tegen op de galerij en heeft zij constant het idee dat zij zich moet verantwoorden tegenover andere bewoners omdat zij bang is niet geloofd te worden. Dit zorgt bij de benadeelde partij voor veel stress en onrust. Door de stress slaapt de benadeelde partij slecht. Voorts wordt zij niet uitgerust wakker, nu zij meerdere malen per week dromen heeft waarbij zij het vuurwapen weer voor zich ziet. Ten slotte is bij de benadeelde partij in het verleden PTSS vastgesteld, waarvoor zij destijds is behandeld. Door het onderhavige feit heeft de benadeelde partij opnieuw klachten ontwikkeld en heeft de huisarts wederom PTSS bij haar vastgesteld.
Gelet op de indringendheid, de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen van het bewezenverklaarde voor de benadeelde partij en gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die [slachtoffer] rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 300,00. Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd geen reden om tot een ander oordeel te komen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 300,00. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2023, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 300,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
3 (drie) jarenten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1964;

vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 mei 2023;
beveelt de gevangenneming van de verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. J.M. Ghrib, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.F.G. Truijen, griffier,
en op 11 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.