ECLI:NL:GHSHE:2024:335

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
20-002079-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling wegens rijden zonder geldig rijbewijs en de geldigheid van een Belgisch rijbewijs na onherroepelijke veroordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 1 september 2022 was vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het hoger beroep zich beperkt tot de vrijspraak van het eerste feit. De verdachte, geboren in 1971 en thans verblijvende in P.I. Vught, werd beschuldigd van het rijden zonder geldig rijbewijs op 7 juni 2021 te Eindhoven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 juli 2018 onherroepelijk was veroordeeld voor een overtreding van de Wegenverkeerswet, waardoor zijn Belgische rijbewijs van rechtswege ongeldig werd op het moment dat hij in Nederland woonde. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en het vonnis van de politierechter vernietigd, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het rijden zonder geldig rijbewijs, wat in strijd is met artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 123b en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002079-22
Uitspraak : 2 februari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 1 september 2022, in de strafzaak met parketnummer 96-278595-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Vught, Gevangenis te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bewezen zal verklaren hetgeen onder 1 ten laste is gelegd en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens verdachte is vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof, anders dan de politierechter, tot een bewezenverklaring komt van het onder 1 tenlastegelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog van belang, onder 1 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te Eindhoven, op de weg, de Luipaardstraat, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto), van categorie B heeft bestuurd, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs zijn geldigheid had verloren en dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 123b, derde lid, gestelde voorwaarden, en aan hem geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 juni 2021 te Eindhoven, op de weg, de Luipaardstraat, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto), van categorie B heeft bestuurd, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs zijn geldigheid had verloren en dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 123b, derde lid, gestelde voorwaarden, en aan hem geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bespreking verweer
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het Belgische rijbewijs van de verdachte is niet ongeldig omdat de verdachte in 2017, derhalve ten tijde van het weigeren van de bloedproef waarvoor hij op 5 juli 2018 voor de politierechter te ’s-Hertogenbosch is gedagvaard, niet in Nederland woonachtig was. Voor de toepasselijkheid van artikel 123b, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), inhoudende dat een in het buitenland afgegeven rijbewijs zijn geldigheid verliest indien de houder in Nederland woonachtig is, is volgens de raadsman van de verdachte bepalend de datum van het plegen van het strafbare feit op grond waarvan het rijbewijs ongeldig zou zijn geworden, in casu 21 juli 2017. Nu verdachte op dat moment in België woonachtig was heeft het Belgische rijbewijs van de verdachte zijn geldigheid niet verloren en dient de verdachte te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde rijden zonder geldig rijbewijs op 7 juni 2021. Een andere uitleg zou volgens de raadsman betekenen dat op grond van het legaliteitsbeginsel er sprake zou zijn van strijd met het zekerheidsbeginsel en het verbod van willekeur. Immers, het Openbaar Ministerie zou anders met zijn vervolgingsbeslissing invloed kunnen uitoefenen op de vraag wanneer er sprake is van een onherroepelijk vonnis voor de tweede overtreding en of het bepaalde van lid 5 van toepassing is. Een verdachte verkeert in deze situatie in onzekerheid, hetgeen anders is indien wordt uitgegaan van de pleegdatum van het tweede overtreding.
Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 november 2023 is de verdachte op 14 april 2015 onherroepelijk veroordeeld ter zake een overtreding van artikel 8 WVW tot een geldboete. Op 10 augustus 2016 heeft de verdachte zijn Nederlandse rijbewijs omgewisseld voor een Belgisch rijbewijs.
Op 21 juli 2017 heeft de verdachte geweigerd mee te werken aan een op grond van de Wegenverkeerswet bevolen bloedonderzoek. Voor deze overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet is de verdachte op 5 juli 2018 veroordeeld door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, welk vonnis op 20 juli 2018 onherroepelijk is geworden. De mededeling dat het rijbewijs van de verdachte van rechtswege ongeldig is, is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 16 augustus 2018. In de mededeling staat vermeld dat het rijbewijs ongeldig is geworden op de datum dat het vonnis onherroepelijk is
geworden.
Op 7 juni 2021 wordt de verdachte in Eindhoven aangehouden wegens rijden zonder geldig rijbewijs. De tenlastelegging is toegesneden op artikel 9 lid 2, eerste en tweede volzin WVW.
Blijkens de Informatiestaat SKDB d.d. 15 november 2023 staat de verdachte vanaf 28 maart 2018 ingeschreven op het BRP adres [adres] .
Artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994, voor zover van toepassing in de onderhavige zaak, luidde op 7 juni 2021:
Lid 1: Onverminderd de artikelen 123, eerste lid, en 123averliest een rijbewijs zijn geldigheidvoor alle categorieën waarvoor het is afgegeven en voor de resterende duur van de geldigheid, indien de houder bij onherroepelijke rechterlijke uitspraakals bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, is veroordeeld wegens overtreding van:
(…)
e. artikel 163, tweede,zesdeof zevende lid,
een en ander voor zover ten tijde van het begaan van het strafbare feit nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de houder als bestuurder van een motorrijtuig onherroepelijk is veroordeeldwegens overtreding van (onderstreping, het hof)
(…)
3°. artikel 163, tweede, zesde of zevende lid.
Lid 5: Voor de toepassing van dit artikel wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 9, tweede lid, WVW luidde op 7 juni 2021:
Het is degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard, indien aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën is afgegeven, verboden op de weg een motorrijtuig van die categorie of categorieën dan wel gedurende dat gedeelte van de geldigheidsduur te besturen of als bestuurder te doen besturen.Hetzelfde verbod geldt voor degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs zijn geldigheid heeft verlorenen dat hij bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs moet voldoen aan de bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 123b, derde lid, gestelde voorwaarden, tenzij aan hem, nadat hij aan deze voorwaarden heeft voldaan, een ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën is afgegeven. (onderstreping, het hof).
De vraag waar het hof zich in de onderhavige zaak voor ziet gesteld is of het Belgische rijbewijs van de verdachte op grond van artikel 123b, eerste lid in combinatie met het vijfde lid, WVW zijn geldigheid heeft verloren en zo ja, vanaf welke datum het rijbewijs dan ongeldig is en of de verdachte van de ongeldigheid op de hoogte was.
De recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten, zoals die met ingang van 1 juni 2011 in werking is getreden, houdt in dat indien een rijbewijshouder binnen vijf jaar na een vorige onherroepelijke veroordeling wegens bijvoorbeeld een alcoholdelict (het eerste punt) wordt betrapt op bijvoorbeeld een nieuw alcoholdelict (het tweede punt) en daarvoor onherroepelijk wordt veroordeeld, het rijbewijs van rechtswege ongeldig wordt. De recidiveregeling is opgenomen in artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel betreffende deze recidiveregeling leidt het hof af dat het moment waarop de recidiveperiode begint te lopen het moment is waarop de veroordeling onherroepelijk wordt.
Het hof stelt aldus vast dat voor de vraag wanneer de recidivetermijn begint alleen bepalend is dat een onherroepelijke strafrechtelijke afdoening is voorafgegaan. Het hof sluit hierbij aan voor de uitleg van de wettekst van artikel 123b, eerste lid, WVW en is derhalve van oordeel dat het rijbewijs van rechtswege ongeldig wordt nadat de veroordeling voor het tweede feit eveneens onherroepelijk is geworden. Het hof merkt daarbij op dat het vijfde lid van artikel 123b WVW naar het oordeel van het hof enkel uitleg biedt wat onder “rijbewijs” moet worden verstaan, bij de toepassing van het eerste lid van artikel 123b WVW.
Het houdt niet in een regeling of een bepaling voor de aanvangstermijn van de ongeldigheid van het rijbewijs. Van belang is, dat op het moment waarop het vonnis onherroepelijk werd, op 20 juli 2018, verdachte, die in het bezit was van een Belgisch rijbewijs, in Nederland woonde, waardoor het rijbewijs op die datum van rechtswege ongeldig werd.
Het verweer wordt verworpen.
Aangezien de verdachte op 20 juli 2018 woonachtig was in Nederland is het Belgisch rijbewijs van de verdachte op die datum van rechtswege ongeldig geworden. Voorts is de mededeling dat het rijbewijs van de verdachte van rechtswege ongeldig is geworden per datum onherroepelijkheid van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 5 juli 2018, aan de verdachte in persoon uitgereikt op 16 augustus 2018. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte op 7 juni 2021 wist dat hij een auto bestuurde terwijl zijn rijbewijs zijn geldigheid had verloren, zoals ten laste is gelegd. Het hof komt aldus tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, met een proeftijd van 2 jaren.
Zijdens de verdachte is geen inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van een strafoplegging.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het rijden zonder geldig rijbewijs. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 november 2023, waaruit blijkt dat verdachte voorafgaand aan het bewezen verklaarde eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake verkeersovertredingen.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft voor het bepalen van de op te leggen straf acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Voor het besturen van een motorvoertuig ingeval van een (gedeeltelijk) ongeldig verklaard rijbewijs wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken passend geacht.
Echter, gezien het tijdsverloop en de omstandigheid dat de verdachte na 2021 niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is geweest ter zake verkeersovertredingen, is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf in het onderhavige geval passend en geboden is.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 123b en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. A.E.J. Satink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 2 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.E.J. Satink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.