In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 1 september 2022 was vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het hoger beroep zich beperkt tot de vrijspraak van het eerste feit. De verdachte, geboren in 1971 en thans verblijvende in P.I. Vught, werd beschuldigd van het rijden zonder geldig rijbewijs op 7 juni 2021 te Eindhoven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 juli 2018 onherroepelijk was veroordeeld voor een overtreding van de Wegenverkeerswet, waardoor zijn Belgische rijbewijs van rechtswege ongeldig werd op het moment dat hij in Nederland woonde. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en het vonnis van de politierechter vernietigd, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het rijden zonder geldig rijbewijs, wat in strijd is met artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 123b en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.