ECLI:NL:GHSHE:2024:3347

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
20-003443-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met niet-ontvankelijkheid vorderingen benadeelde partijen in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1992, was eerder schuldig bevonden aan mishandeling, maar er was geen straf opgelegd. De politierechter had vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, maar het hof heeft deze vorderingen in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het hof oordeelde dat de benadeelde partijen hun schadevergoeding enkel bij de burgerlijke rechter kunnen indienen. Dit besluit is genomen na een zorgvuldige afweging van de complexe problematiek van de verdachte, die in een zorginstelling verbleef en te maken had met een verstandelijke stoornis en autismespectrumstoornis. Het hof concludeerde dat er te veel onduidelijkheden waren over de aansprakelijkheid van de verdachte voor de schade die de benadeelde partijen hadden geleden. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. De raadsvrouw van de verdachte had primair bepleit dat de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard moesten worden, en subsidiair dat de vorderingen tot schadevergoeding gematigd moesten worden. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003443-23
Uitspraak : 18 oktober 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 19 december 2023, in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-235860-23 en 02-267674-23, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het onder parketnummer 02-235860-23 feit 1 en feit 2 en onder parketnummer 02-267674-23 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat telkens gekwalificeerd als ‘mishandeling’, de verdachte deswege schuldig verklaard, maar aan haar geen straf opgelegd. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.350,33, bestaande uit € 350,33 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] volledig toegewezen tot een bedrag van € 600,00 bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] volledig toegewezen tot een bedrag van € 1.160,43, bestaande uit € 160,43 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de politierechter de verdachte ten aanzien van de benadeelde partijen veroordeeld in de proceskosten, tot aan het vonnis begroot op nihil.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair bepleit dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de vorderingen tot schadevergoeding te matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden ten aanzien van de bewijsmiddelen en met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen en doet in zoverre opnieuw recht.
Aanvulling en verbetering bewijsmiddelen
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, wordt de door het hof noodzakelijk geachte verbetering en aanvulling van gronden opgenomen in een aanvulling op dit arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (parketnummer 02-235860-23, feit 1)
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 4.911,33. Deze vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 195,43 aan medische kosten
€ 10,40 aan reiskosten
€ 2.462,00 aan huishoudelijke hulp
€ 89,99 aan schade aan spijkerbroek
€ 59,00 aan schade aan telefoon
€ 94,50 aan hondenpension
€ 2.000,00 aan immateriële schade
De vordering is bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.350,33, bestaande uit € 350,55 aan materiële schade
(post i., post ii., post vi. en deels post iv. (tot € 50,00))en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2023. Voor het overige is – zo begrijpt het hof uit de overwegingen van de politierechter – de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Namens de benadeelde partij is te kennen gegeven dat de vordering in hoger beroep wordt gehandhaafd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (parketnummer 02-235860-23, feit 2)
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 600,00 aan immateriële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen tot een bedrag van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2023.
Namens de benadeelde partij is te kennen gegeven dat de vordering in hoger beroep wordt gehandhaafd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] (parketnummer 02-267674-23)
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.160,43. Deze vordering valt uiteen in de volgende posten:
€ 160,43 aan reiskosten
€ 1.000,00 aan immateriële schade
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen tot een bedrag € 1.160,43, bestaande uit € 160,43 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2023.
Uit de vordering tot schadevergoeding volgt dat door de benadeelde partij tevens € 66,73 aan proceskosten, betreffende reiskosten van [benadeelde 3] naar Slachtofferhulp, is gevorderd. De politierechter heeft ter terechtzitting in eerste aanleg de proceskosten tot aan het vonnis begroot op nihil. Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de benadeelde partij te kennen gegeven dat de vordering wordt gehandhaafd met uitzondering van de eerder gevorderde proceskosten.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen te ingewikkeld zijn, daardoor een onevenredige belasting vormen voor het strafgeding en dat de vorderingen daarom niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair bepleit dat de vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, daar de vraag naar de mate van aansprakelijkheid van de werkgever en de verdachte voor het incident op 16 september 2023 te gecompliceerd is om te worden beantwoord in een strafrechtelijke procedure. In een civiele procedure kan daar nader onderzoek naar gedaan worden en kan een juiste afweging gemaakt worden. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de vorderingen van de benadeelde partijen te matigen.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat de verdachte al meerdere jaren verbleef in zorginstelling [zorginstelling] te [vestigingsplaats] . De verdachte verbleef daar door middel van een zorgmachtiging op basis van een Wlz-indicatie VG7 (Wet langdurige zorg). De VG7-indicatie wordt afgegeven voor cliënten waarbij sprake is van diverse, complexe en ingrijpende problematiek. Bij de verdachte is sprake van een verstandelijke stoornis, een autismespectrumstoornis en rigide denkpatronen. De complexe problematiek van de verdachte was bij de zorginstelling bekend. Ten tijde van het bewezenverklaarde was de verdachte recent overgeplaatst van de locatie van [zorginstelling] op [adres 2] naar de locatie van [zorginstelling] op [adres 3] . De verdachte heeft bij haar casemanager aangegeven dat zij het lastig vond dat er op de nieuwe locatie veel nieuwe personeelsleden bij haar langskwamen en dat het niet goed met haar ging.
Vaststaat dat de verdachte op 16 september 2023 op [adres 3] in totaal drie begeleiders van [zorginstelling] (hierna: de benadeelde partijen) op een en dezelfde dag op twee verschillende momenten heeft mishandeld als gevolg waarvan zij schade hebben geleden. De benadeelde partijen willen de geleden schade in het strafproces op de verdachte verhalen.
De complexe problematiek van de verdachte in combinatie met de veranderingen die gepaard gingen met haar overplaatsing en wijzigingen in medicatie maken naar het oordeel van het hof dat extra zorgvuldigheid was geboden bij het benaderen van de verdachte. Door de benadeelde partij [benadeelde 1] is ter terechtzitting in hoger beroep opgemerkt dat zij voorafgaand aan het bewezenverklaarde niet bekend was met de bijzondere problematiek van de verdachte en dat zij dus kennelijk zonder voorkennis de verdachte heeft benaderd, hetgeen bij het hof verbazing wekt.
Het is het hof onbekend welke protocollen de zorginstelling ten tijde van het bewezenverklaarde hanteerde voor de omgang met de verdachte (en cliënten met vergelijkbare complexe problematiek). Evenmin is duidelijk hoe en in hoeverre deze protocollen binnen de zorginstelling ten tijde van het bewezenverklaarde werden uitgedragen en in acht zijn genomen ten aanzien van de verdachte.
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de benadeelde partij [benadeelde 1] naar voren gebracht dat de verzekeraar van de werkgever (
het hof begrijpt: [zorginstelling]) inmiddels aansprakelijkheid heeft erkend, dat de benadeelde partij [benadeelde 1] een voorschot van € 1.500,00 heeft ontvangen en dat een definitieve vaststelling van de door de verzekeraar uit te keren schadevergoeding nog volgt.
Tegen de achtergrond van het voorgaande is het hof van oordeel dat – voor zover de verdachte gelet op art. 6:165 BW al aansprakelijk is voor de door haar toegebrachte schade en zonder te willen afdoen aan het leed dat de benadeelden is toegebracht – er op dit moment teveel onduidelijkheden zijn over de mate waarin de door de benadeelde partijen gevorderde schade aan haar kan worden toegerekend. Een nader onderzoek daarnaar levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal daarom bepalen dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk zijn en dat de benadeelde partijen deze bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Proceskostenveroordeling
Het hof zal de kosten van de procespartijen als bedoeld in artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering compenseren in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. R.G.A. Beaujean, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Benschop, griffier,
en op 18 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.J.D.J. Muijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.