In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie tussen een man en een vrouw, die samen een minderjarige hebben. De man, verzoeker in principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 september 2023 aangevochten, waarin de bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind, [minderjarige 1], was vastgesteld op € 149,- per maand. De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de bijdrage te verlagen naar € 25,- per maand. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor de kinderbijdrage opnieuw beoordeeld moest worden. De draagkracht van beide ouders is uitgebreid geanalyseerd, waarbij de man een beperkte draagkracht van € 25,- per maand had, terwijl de vrouw een draagkracht van € 528,- per maand kon aantonen. De heer [partner], de nieuwe partner van de vrouw, heeft ook invloed op de draagkrachtvergelijkingen, aangezien hij onderhoudsplichtig is voor zijn eigen kinderen uit een eerdere relatie. Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 704,- per kind per maand en heeft de draagkracht van de man, de vrouw en de heer [partner] vergeleken. Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de vrouw met ingang van 1 januari 2023 een bijdrage van € 178,- per maand moet betalen, oplopend naar € 512,- per maand vanaf 1 november 2023 en € 366,- per maand vanaf 1 januari 2024. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was.