ECLI:NL:GHSHE:2024:3334

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
200.343.790_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Limburg, die op 4 juni 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd tot 16 juni 2025. De moeder stelde dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was en dat er geen onrustige thuissituatie was die een thuisplaatsing in de weg stond. De GI en de vader, die als verweerster optraden, stelden echter dat de uithuisplaatsing in het belang van de minderjarige was, gezien de problematiek en de onrust in de thuissituatie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 27 september 2024 zijn de moeder, de GI en de vader gehoord. De minderjarige heeft ook haar mening kenbaar gemaakt via een brief. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige intensieve en gespecialiseerde behandeling nodig heeft, die niet kan worden geboden in de thuissituatie bij de moeder en stiefvader. Het hof oordeelde dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, gezien de zorgen over haar ontwikkeling en de problematiek in de thuissituatie.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de zorg voor de minderjarige en de noodzaak van een stabiele en veilige omgeving voor haar ontwikkeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 oktober 2024
Zaaknummer : 200.343.790/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/330238 / JE RK 24-670
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] . Hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.C.A. Diederen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 juli 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing zodat [minderjarige] weer bij de moeder woont totdat er een geschikte verblijfplek is gevonden, althans een dusdanige beslissing te nemen die het hof juist acht. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 augustus 2024, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen eventueel onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 augustus 2024, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
2.4.1.
De raad is hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 20 september 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • Het V8-formulier met bijlagen namens de moeder, ingekomen ter griffie op 21 augustus 2024;
  • Het V8-formulier met bijlagen namens de moeder, ingekomen ter griffie op 19 september 2024.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren. Beide ouders zijn met het ouderlijk gezag belast.
3.2
Bij beschikking van 30 juni 2021 is [minderjarige] met ingang van 16 juni 2021
onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij de bestreden beschikking voor de duur van een jaar tot 16 juni 2025.
3.3.
Daarnaast is bij beschikking van 1 maart 2022 een machtiging tot uithuisplaatsing van
[minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van
1 maart 2022 tot 16 juni 2022. Deze maatregel is verlengd tot 16 juni 2023.
3.4.
Bij beschikking van 4 oktober 2023 heeft de kinderrechter opnieuw een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. Deze machtiging heeft de GI niet ten uitvoer gelegd.
3.5.
Bij beschikking van 16 januari 2024 heeft de kinderrechter machtiging verleend
tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met
ingang van 16 januari 2024 voor de duur van de ondertoezichtstelling tot uiterlijk
16 juni 2024.
3.6. 3.2.
[minderjarige] verbleef sinds 15 februari 2024 bij leefhuis [leefhuis] van [instantie 1] in [plaats] . Sinds enkele weken verblijft [minderjarige] op de behandelgroep [behandelgroep] van [instantie 1] .
3.7.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de aan de GI verleende machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 16 juni 2025.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover dit ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Het hoger beroep ziet niet op de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.9.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De uithuisplaatsing is niet noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Een uithuisplaatsing is een ultimum remedium. Aan de zijde van de moeder is er geen sprake van een onrustige thuissituatie of langdurige ex-partnerstrijd waardoor [minderjarige] niet thuis zou kunnen wonen of zich niet goed zou kunnen ontwikkelen. Evenmin staat vast dat een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder en de stiefvader het contact tussen haar en de vader in de weg staat. De plaatsingen van [minderjarige] bij leefhuis [leefhuis] en later de behandelgroep [behandelgroep] zijn niet in haar belang. Het gaat bergafwaarts sinds de laatste uithuisplaatsing van [minderjarige] . Er zijn grote zorgen over het welzijn van [minderjarige] vanwege de gedragsveranderingen de afgelopen maanden en het feit dat het erg lang heeft geduurd voordat een behandeltraject is gestart. [minderjarige] gaat ook al lange tijd niet naar school. Leefhuis [leefhuis] alsook de huidige behandelplek [behandelgroep] voldoen niet aan de behoeften van [minderjarige] . Met spoed dient een andere, meer passende plek te worden gevonden of zelfs dient te worden gedacht aan een gesloten plaatsing. Tot die tijd dient [minderjarige] terug bij de moeder en stiefvader te worden geplaatst. Wanneer [minderjarige] bij de moeder woont kan [minderjarige] direct starten met een behandeling bij [instantie 2] en kan zij weer naar school.
3.10.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is op de juiste gronden verleend. [minderjarige] wordt in de thuissituatie bij de moeder en stiefvader ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Vóór de uithuisplaatsing heeft de moeder meermaals aangegeven overvraagd te worden in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , gezien haar heftige gedrag en kindeigen problematiek. Bovendien is er wel degelijk sprake van ex-partnerproblematiek wat voor veel onrust zorgt. Voor wat betreft de thuissituatie bij de moeder geldt dat de GI geen zicht hierop heeft. De jeugdbeschermers wordt sinds een jaar de toegang tot de woning van de moeder en de stiefvader ontzegd. Ook hebben de jeugdbeschermers geen toegang tot medische gegevens van de moeder en de stiefvader waardoor zij niet weten waar zij rekening mee moeten houden in de samenwerking en geen zicht hebben op de leerbaarheid met betrekking tot opvoedsituaties. Een thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder en stiefvader is niet in haar belang. [minderjarige] verblijft sinds medio februari 2024 bij leefhuis [leefhuis] . De gedragsproblematiek van [minderjarige] is sindsdien toegenomen, maar niet helder is dat dit komt door die plaatsing. Het is in de loop van de plaatsing duidelijk geworden dat leefhuis [leefhuis] haar niet de hulp kan geven die ze nodig heeft op het gebied van trauma. [minderjarige] heeft veel één-op-één begeleiding nodig, die de moeder en de stiefvader niet kunnen bieden. Om die reden is [minderjarige] in juni 2024 aangemeld bij het [instantie 3] , een samenwerkingsverband van vier zorgaanbieders voor specialistische jeugdhulp. Sinds enkele weken verblijft [minderjarige] op de behandelgroep [behandelgroep] . Deze plaatsing is gericht op langdurige behandeling en gedragsverandering. Voor nu is dit de juiste plek voor [minderjarige] . Voorkomen dient te worden dat [minderjarige] uiteindelijk gesloten dient te worden geplaatst. Daarbij is het van belang dat de samenwerking met de moeder tot stand komt zodat [minderjarige] de juiste behandeling kan krijgen en weer terug naar school kan gaan.
3.11.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
De vader acht de uithuisplaatsing in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Er is sprake van een forse ex-partnerstrijd. De uithuisplaatsing is echter anders dan de moeder stelt, niet alleen voortgekomen uit de ex-partnerstrijd, maar ook uit het onvermogen van de moeder en de stiefvader om op de juiste wijze aan te sluiten bij [minderjarige] gelet op haar problematiek. De moeder heeft op geen enkele wijze aangetoond dat de thuissituatie zodanig is verbeterd dat het verantwoord is dat [minderjarige] terug naar huis gaat en een uithuisplaatsing niet meer nodig is. Hoewel leefhuis [leefhuis] niet de meest geschikte plek was, was de vader van mening dat het nog altijd beter was dan een plaatsing van [minderjarige] bij de moeder en de stiefvader thuis. De vader vindt de huidige plaatsing op de behandelgroep [behandelgroep] een goede plek voor [minderjarige] . De vader ziet [minderjarige] regelmatig en dat gaat goed.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.12.2.
Het hof is van oordeel dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk was en nog steeds is. Het hof zal hieronder uitleggen waarom.
3.12.3.
Er zijn veel zorgen om [minderjarige] . Er is sprake van kindeigen problematiek in combinatie met trauma- en hechtingsgerelateerde problematiek en systemische problematiek. Er is sprake geweest van chronische stress en zich herhalende patronen van geweld in de relaties tussen de volwassenen en in de interactie met [minderjarige] . De combinatie van problematiek vormt een ernstige bedreiging voor zowel de cognitieve, didactische als sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] heeft intensieve en gespecialiseerde één-op-één behandeling in een trauma-sensitieve omgeving nodig. De moeder erkent dit ook. [minderjarige] vraagt veel van haar opvoeders. De moeder en de stiefvader zijn niet in staat gebleken de stabiele en rustige opvoedsituatie te bieden die [minderjarige] nodig heeft.
Bij leefhuis [leefhuis] ging het ook niet goed met [minderjarige] .
[minderjarige] is inmiddels overgeplaatst naar de behandelgroep [behandelgroep] binnen [instantie 1] . Dit betreft een langdurige behandelplek. Hoewel de moeder zorgen heeft over deze behandelgroep, die serieus moeten worden genomen, betekent dat niet dat [minderjarige] naar huis kan. Het is belangrijk dat [minderjarige] na een onzekere en onrustige periode de behandeling kan krijgen die zij nodig heeft. Het is daarbij eveneens van belang dat alle personen die belangrijk zijn voor [minderjarige] deze plaatsing ondersteunen en blijven ondersteunen nu dit helpend is voor [minderjarige] en zij zich kan gaan ontwikkelen.
3.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
3.14.
Gelet op de aard van de zaak zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 4 juni 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, S.P.A. Wensink-Vergunst en H.J. Witkamp en is op 24 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.