ECLI:NL:GHSHE:2024:3333

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
200.343.769_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de gezinsvoogdij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2024, waarin de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar was verlengd. De moeder voerde aan dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig was, omdat het omgangstraject met de vader inmiddels goed verliep zonder de bemoeienis van de gecertificeerde instelling (GI). De GI daarentegen stelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef, omdat de ouders nog onvoldoende vertrouwen in elkaar hadden en de omgang tussen de vader en [minderjarige] nog steeds onder begeleiding moest plaatsvinden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2024 zijn zowel de moeder als de GI gehoord, evenals de stiefvader. De vader en de Raad voor de Kinderbescherming waren niet verschenen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de ontwikkeling van [minderjarige] nog steeds ernstig bedreigd wordt. De moeder heeft in het verleden negatieve uitlatingen over de vader gedaan, wat invloed heeft op de emotionele ontwikkeling van [minderjarige]. Het hof oordeelde dat, ondanks positieve ontwikkelingen, de betrokkenheid van de GI nog steeds noodzakelijk is om de omgang tussen de vader en [minderjarige] te waarborgen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige] voorop stond. De beslissing benadrukt de noodzaak van toezicht en begeleiding in situaties waar de ontwikkeling van een minderjarige in het geding is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 oktober 2024
Zaaknummer : 200.343.769/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/402064 / JE RK 24-284
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.F.J. Martens,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Het hof merkt als belanghebbende aan:
[de stiefvader], wonende op een bij het hof bekend adres, hierna te noemen: de stiefvader;
Het hof merkt als informant aan:
[de vader], wonende op een bij het hof bekend adres, hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019 (hierna: [minderjarige] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 16 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 juli 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 augustus 2024, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 september 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Martens;
- M.A. Pater en D. Hoogervorst namens de GI;
- de stiefvader.
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen. De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, evenmin tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 2 april 2024;
  • V6-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 4 september 2024 met als bijlage de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juni 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren. Bij beschikking van 30 juni 2022 heeft de rechtbank de vader vervangende toestemming gegeven om [minderjarige] te erkennen. De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] woont bij de moeder, stiefvader en twee halfzusjes.
3.2.
Op 10 december 2021 heeft de rechtbank beslist dat er via het Uniform Hulpaanbod (UHA)-traject begeleide omgang zou zijn tussen [minderjarige] en de vader. Dit UHA-traject heeft niet kunnen starten omdat de moeder in januari 2022 haar medewerking daaraan heeft ingetrokken omdat ze onvoldoende vertrouwen had in [instantie 1] die de omgang zou gaan begeleiden.
3.3.
Bij beschikking van 30 juni 2022 heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - bepaald dat de vader
voorlopiggerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige] via BOR [instantie 2] . Verder heeft de rechtbank de definitieve beslissingen ten aanzien van de verzoeken van de vader over het gezag en de omgang aangehouden in afwachting van het raadsonderzoek. De raad heeft daarna het onderzoek uitgebreid naar een onderzoek naar een kinderbeschermingsmaatregel.
3.4.
Bij beschikking van 19 april 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, met ingang van 19 april 2023 tot 19 april 2024.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar verlengd, te weten tot 19 april 2025.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling ‑ zakelijk weergegeven - het volgende aan. Voor het omgangstraject tussen [minderjarige] en de vader is geen ondertoezichtstelling (meer) nodig. Het traject bij [instantie 3] is inmiddels gestart en dat verloopt prima en zonder begeleiding door de GI. De omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de vader verlopen goed. Een gezinsvoogd heeft geen enkele toegevoegde waarde.
Voor de ambulante hulpverlening van [instantie 4] is evenmin tussenkomst van de GI nodig. De moeder vindt het zelf ook belangrijk dat [instantie 4] betrokken blijft en zal daar dan ook zelf voor zorgen.
Verder is het contact met de vader inmiddels verbeterd. De GI heeft ook hier geen bemoeienis in.
De stiefvader vult nog aan dat hij en de moeder er alle vertrouwen in hebben dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] goed zal blijven verlopen zonder ondertoezichtstelling. Het is alleen de GI bij wie het vertrouwen ontbreekt dat het goed zal gaan.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling ‑ zakelijk weergegeven ‑ het volgende aan. Het is fijn dat de moeder op dit moment haar medewerking verleent aan de samenwerking aan het traject van [instantie 3] . De ouders zetten stapjes maar het is allemaal nog erg pril. Er is nog weinig vertrouwen tussen de ouders onderling.
De omgang tussen de vader en [minderjarige] heeft niet tot stand kunnen komen zonder de bemoeienis en sturing van de GI. Het traject heeft vertraging opgelopen door gezondheidsproblemen van de moeder en om die reden zijn er nog niet veel stappen gezet in de opbouw van de omgangsmomenten. Zowel de vader als de moeder hebben het zetje van de GI nodig.
Hoewel ook de hulpverlening vanuit [instantie 4] in eerste instantie vertraging heeft opgelopen door de gezondheidsproblemen van de moeder zijn de gesprekken nu wel op gang gekomen. Ook hierin heeft de GI sturing gegeven en regie gevoerd.
Dit geldt eveneens voor het opstarten van het contact tussen de ouders. De GI heeft er bij de ouders op aangedrongen voortaan via e-mail met elkaar te communiceren. De oudercommunicatie is een belangrijk onderwerp bij het traject bij [instantie 3] . De GI zal hier zelf in de toekomst een kleinere rol in gaan spelen. Mocht het zo zijn dat de ouders onenigheid gaan krijgen bij het bepalen van de vervolgstappen en de opbouw van de omgang dan zal er regie vanuit de GI nodig zijn.
De tussenkomst van de GI is dus van belang. De GI heeft er onvoldoende vertrouwen in dat hulpverlening binnen het vrijwillig kader op dit moment toereikend is.
De motivering van de beslissing
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.9.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.9.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW.
3.9.4.
Het hof voegt daaraan nog het volgende toe. [minderjarige] is een 5-jarig meisje dat opgroeit bij haar moeder, stiefvader en halfzusjes. Ze is door de moeder lange tijd bij haar vader weggehouden en heeft zich daardoor niet aan hem kunnen hechten. Voor de ontwikkeling van [minderjarige] is het belangrijk dat de vader een rol in haar leven heeft, maar voor de moeder is het moeilijk om [minderjarige] emotionele toestemming te geven voor contact met de vader. Nadat het omgangstraject in eerste instantie niet van de grond kwam, zijn de omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] door tussenkomst van de GI inmiddels op gang gekomen. De omgangsmomenten verlopen goed en zijn sinds kort uitgebreid naar anderhalf uur per twee weken, nog steeds nagenoeg geheel onder begeleiding. Ondanks dat de vader en de moeder stappen in de juiste richting hebben gezet, is de positieve ontwikkeling nog erg pril.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven nu in te zien dat de door haar geuite zorgen over de vader uit haar eigen verleden met vader komen. Dit neemt niet weg dat dat de vader en de moeder op dit moment nog onvoldoende vertrouwen in elkaar hebben. Zij communiceren alleen nog maar via e-mail met elkaar. Er moet vertrouwen worden opgebouwd dat het de vader lukt zich te houden aan afspraken en goed reageert op wat [minderjarige] nodig heeft en aankan, zonder haar te belasten vanuit zijn eigen problematiek. De moeder moet [minderjarige] niet langer belasten met negatieve uitlatingen over de vader. [minderjarige] doet zorgelijke uitspraken over de vader zoals ‘Mama zegt dat [de vader] niet lief is’ en zij noemt haar vader ook bij de voornaam in plaats van ‘papa’. Aan het einde van de omgang is [minderjarige] in zichzelf gekeerd. [minderjarige] zit dan ook klem tussen de ouders. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen de conclusie dat [minderjarige] ernstig in haar identiteits- en sociaal-emotionele ontwikkeling wordt bedreigd.
3.9.5.
Hoewel sprake is van positieve ontwikkelingen in die zin dat de ouders nu meewerken aan de omgangsregeling, moet tegelijkertijd ook geconstateerd worden dat de omgangsregeling door tussenkomst van de GI tot stand is gekomen en dat deze nog maar zeer recent en minimaal is uitgebreid. De tijd die al is verstreken sinds het omgangtraject is opgestart afgezet tegen het feit dat er nu pas net een uitbreiding met een half uurtje onbegeleide toegang is, maakt dat er nog veel stappen te zetten zijn.
In de afgelopen periode heeft de GI bemiddeld bij het tot stand brengen en duur van de omgang, het contact over de afspraak, het regelen van het vervoer en de plek waar de omgang plaatsvond, te weten op het kantoor bij de GI.
De moeder respecteert weliswaar nu de betrokkenheid van [instantie 4] en de oudercommunicatie is hierdoor verbeterd maar de betrokkenheid van [instantie 4] zou zonder bemoeienis en sturing door de GI niet tot stand zijn gekomen.
Gelet op vorenstaande en het feit dat de positieve ontwikkelingen nog erg pril zijn, heeft het hof er op dit moment onvoldoende vertrouwen in dat de moeder in een vrijwillig kader voldoende in staat is [minderjarige] alle ruimte te bieden om onbelast omgang met de vader te hebben. Zonder regie of sturing door de GI acht het hof de kans groot dat de omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] zullen stagneren of dat verdere uitbreiding van de omgang zal worden tegengehouden.
Dit betekent dat de noodzaak van een ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog steeds aanwezig is.
3.9.6.
De grieven van de moeder falen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2024;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, A.M. Bossink en E.M.D.M. van der Linden en is in het openbaar uitgesproken door mr. A.M. Bossink op 24 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.