ECLI:NL:GHSHE:2024:3332

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
200.339.979_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het gezag over een minderjarige op grond van onaanvaardbaar risico van klem raken tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van het gezag van de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het gezag over [minderjarige 1] uitsluitend aan de vader was toegewezen. De moeder voerde aan dat zij in staat was om voor [minderjarige 1] te zorgen en dat er geen onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De vader, verweerder in hoger beroep, stelde echter dat sinds hij alleen het gezag uitoefent, er rust is ontstaan en dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is. De gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming steunden de positie van de vader en wezen op de noodzaak van stabiliteit voor [minderjarige 1]. Het hof oordeelde dat er inderdaad een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige 1] klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat verbetering van de situatie niet te verwachten is. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag over [minderjarige 1] aan de vader was toegewezen, en wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 oktober 2024
Zaaknummer: 200.339.979/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02409588 / FA RK 23-2283
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser,
tegen
[de vader],
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof.
Deze zaak gaat over
[minderjarige 1](hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] . hierna te noemen de GI (de gecertificeerde instelling),
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats]
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over het gezag van de moeder over [minderjarige 1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 januari 2024 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 april 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover het betreft de wijziging van het gezag, en verzocht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad de bestreden beschikking deels te vernietigen en alsnog het inleidend verzoek van de vader betreffende het ouderlijk gezag af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 juni 2024, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 september 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI];
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad].
2.4.
Op 18 september 2024 heeft oma moederszijde een e-mail gestuurd naar het hof. Het hof heeft deze e-mail niet bij de beoordeling betrokken omdat oma (mz) niet als belanghebbende is aangemerkt en derhalve geen stukken mag indienen in deze procedure.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is [minderjarige 1] geboren.
3.2.
De moeder heeft een jongere dochter, [minderjarige 2], uit een latere relatie.
3.3.
De vader heeft [minderjarige 1] erkend. De ouders oefenden tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag over haar uit.
3.4.
Bij beschikking van 15 juli 2020 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 15 januari 2025.
3.5.
Bij beschikking van 21 december 2021 heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend bij de vader met gezag tot 21 maart 2022. Deze machtiging is daarna verlengd tot 15 september 2022.
3.6.
Bij beschikking van 14 september 2022 is het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader bepaald.
3.7.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] voortaan alleen aan de vader toekomt.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing niet vinden en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. Het gezag van de moeder over [minderjarige 1] dient in stand te blijven. De rechtbank heeft onterecht overwogen dat de moeder niet wil communiceren met de GI en de vader. De GI raadt rechtstreekse communicatie tussen de ouders af, waardoor de moeder nooit in de gelegenheid komt om de samenwerking met de vader aan te gaan. De moeder heeft van [instantie 1] het advies gekregen om te werken aan haar emotie-regulatie. Zij heeft in het verleden echter al behandeling gehad voor haar emoties. De moeder heeft veel verdriet over de situatie rondom [minderjarige 1] en kan daardoor verdrietig en emotioneel overkomen.
[minderjarige 1] zit niet klem tussen de ouders. De ouders hebben eerder een traject bij [instantie 1] doorlopen waarbij is ingezet op het voeren van eenzijdige communicatie waarbij de ouders niet met elkaar communiceren om de situatie tot rust te laten komen. Om die reden reageert de moeder niet op de informatie die de vader verstrekt.
Het is juist dat de vader een procedure bij de rechtbank is gestart voor vervangende toestemming voor verschillende beslissingen ten aanzien van [minderjarige 1] . De moeder wilde voor deze beslissingen geen toestemming geven, omdat zij dat niet in het belang van [minderjarige 1] achtte. Er is dan ook geen sprake van het bewust frustreren van beslissingen.
De moeder ervaart dat zij als niet gezaghebbende ouder buiten spel komt te staan en maakt zich zorgen over [minderjarige 1] . [minderjarige 1] is inmiddels, tegen de wens van de moeder in, gestart op een nieuwe school. Ook heeft [minderjarige 1] nog steeds last van hoofd- en buikpijn klachten en geeft zij aan de moeder te missen. De samenwerking tussen de vader en oma (mz) verloopt niet goed. Tussen hen is ook sprake van onderlinge strijd.
Ten slotte heeft de moeder een jongere dochter, [minderjarige 2], voor wie de moeder zorgt. De raad heeft in zijn beschermingsonderzoek over haar besloten om geen verzoek tot ondertoezichtstelling in te dienen omdat [minderjarige 2] niet ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder woont op dit moment samen met [minderjarige 2] op een camping. Eén keer in de twee weken op zaterdag ziet zij [minderjarige 1] . De moeder werkt aan zowel haar fysieke als mentale gezondheid. De moeder is in staat om ook voor [minderjarige 1] te zorgen en om haar belangen voorop te stellen.
3.10.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. Sinds de vader alleen het gezag over [minderjarige 1] uitoefent, is er rust en kunnen er beslissingen worden genomen. De vader sluit zich aan bij het advies dat de raad heeft gegeven in zijn onafhankelijke onderzoek en bij de visie van de GI. Aan de zijde van de moeder blijft het instabiel. De moeder gaat van camping naar camping en het is onduidelijk hoe zij leeft. De moeder erkent haar problematiek niet en is niet in staat haar emoties te reguleren. De GI acht het onwenselijk dat de vader en de moeder contact hebben met elkaar. De GI zet nog steeds in op contact met de grootouders moederszijde. Deze samenwerking verloopt goed en [minderjarige 1] gaat graag naar haar grootouders toe. Zij verblijft de ene week op maandag en de andere week op zaterdag en zondag bij haar grootouders. De moeder sluit op zaterdag aan en heeft dan contact met [minderjarige 1] .
Wanneer de beslissing om de vader alleen te belasten met het gezag wordt teruggedraaid, ontstaat er opnieuw een situatie waar [minderjarige 1] klem komt te zitten. Beslissingen kunnen niet meer worden genomen en er ontstaat weer onrust.
[minderjarige 1] gaat nu dichter bij het adres van de vader naar school. Deze beslissing is in samenspraak met hulpverlening en de GI genomen. [minderjarige 1] doet het goed op haar nieuwe school en zij ontwikkelt zich ook verder goed. Ook is zij ingeschreven voor de voor haar benodigde therapie. De vader stuurt wekelijkse mails naar de moeder met informatie over [minderjarige 1] .
3.11.
De GI voert - samengevat - het volgende aan. De vader dient alleen belast te blijven met het gezag over [minderjarige 1] . Sinds de vader alleen is belast met het gezag over [minderjarige 1] , is er rust ontstaan en is er minder spanning merkbaar bij haar. Dit is ook op school merkbaar. Vanuit de speltherapie is ook gebleken dat [minderjarige 1] meer rust ervaart hoewel nog niet alle klachten, zoals hoofd- en buikpijn en bedplassen, zijn verdwenen. Deze klachten zijn wel gestabiliseerd. Wanneer de moeder wordt hersteld in haar gezag, ontstaat voor [minderjarige 1] opnieuw een situatie waarin zij onduidelijkheid, onzekerheid en spanning zal ervaren. [minderjarige 1] is een belast meisje en gezamenlijk gezag zorgt voor nog meer belasting, hetgeen niet in haar belang is.
De communicatie tussen de ouders is dusdanig verstoord dat zij niet meer in staat kunnen worden geacht om gezamenlijk beslissingen over [minderjarige 1] te nemen. Sinds 2015 zijn diverse trajecten ingezet ter verbetering van de communicatie, waaronder [instantie 2], [instantie 3] en een traject bij [instantie 1]. Ondanks al deze inspanningen is geen vooruitgang geboekt en de GI heeft, samen met [instantie 1], geconcludeerd dat alle mogelijkheden zijn doorlopen. De communicatie tussen de ouders is beperkt tot wekelijkse e-mails van de vader aan de moeder.
De GI heeft de moeder herhaaldelijk verzocht hulpverlening te accepteren voor haar emotieregulatie. Zij heeft dat niet gedaan of verschaft hier in ieder geval geen inzicht in. Inmiddels is niet meer te verwachten dat de communicatie tussen de ouders, zelfs met inzet van hulpverlening, verbetert. Ook merkt de GI dat het de moeder nog altijd niet lukt om haar emoties te reguleren. Het is voor de GI volstrekt onduidelijk of en hoe zij aan haar persoonlijke problematiek werkt. Ook is onduidelijk of het de moeder in haar contact met [minderjarige 1] wel lukt om beschikbaar te zijn en haar emoties onder controle te houden. Om die redenen wordt nu ingezet op het verbeteren van de communicatie tussen de vader en oma (mz).
Op dit moment ziet [minderjarige 1] haar moeder volgens de vastgestelde voorlopige omgangsregeling op zaterdag één keer per twee weken. De overdracht is dan bij opa en oma. Een verdere uitbreiding hiervan is niet mogelijk. De moeder kan [minderjarige 1] geen stabiele plek bieden en bij [minderjarige 1] is nog steeds toenemende spanning merkbaar na een bezoek van de moeder.
3.12.
De raad adviseert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - als volgt. In het raadsrapport van 29 december 2023 heeft de raad geconcludeerd dat [minderjarige 1] klem en verloren zal raken tussen de ouders wanneer zij gezamenlijk het gezag blijven uitoefenen. Sindsdien is de situatie niet veranderd. De visie van de raad is ook niet veranderd.
3.13.
Het hof overweegt het volgende.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.13.2.
Het is niet in geschil dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, zodat het hof aan een inhoudelijke beoordeling toekomt.
3.13.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 1] klem of verloren zal raken tussen de ouders en dat verbetering niet te verwachten is. Aan het oordeel van de rechtbank voegt het hof nog het volgende toe.
3.13.4.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van de kinderen tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor de kinderen en hun veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval dat ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor de kinderen en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert.
3.13.5.
De vader is de hoofdopvoeder van [minderjarige 1] . Hij is verantwoordelijk voor haar dagelijkse verzorging en neemt praktische beslissingen over haar. Het is van belang dat de vader deze beslissingen, al dan niet in samenspraak met de GI of andere hulpverlening, met de nodige voortvarendheid kan nemen. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is gebleken dat het de ouders in het verleden niet is gelukt om samen beslissingen over [minderjarige 1] te nemen. Het hof heeft nog steeds zorgen over de samenwerking tussen de vader en de moeder. De vader en de moeder hebben nog steeds, op advies van de GI, geen contact. Gebleken is dat het de moeder niet lukt om samen te werken met de GI, [instantie 1] of de speltherapeut. Gelet op de vele hulpverlening die zonder succes is ingezet, heeft het hof niet de verwachting dat met behulp van nog meer hulpverlening wél verbetering komt in de samenwerking.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat zij om haar moverende redenen geen toestemming heeft gegeven voor bepaalde gezagsbeslissingen. Hoewel voorop staat dat de moeder als ouder het recht heeft om een mening te vormen en het invoelbaar is dat zij een andere zienswijze heeft op de inschrijving van [minderjarige 1] op een andere school, is er ook vervangende toestemming van de rechter nodig geweest voor onder andere een inschrijving bij de huisarts, de aanvraag van een paspoort en een vakantie. Voldoende duidelijk is dan ook dat er een continue strijd is tussen de ouders en dat gezagsbeslissingen niet voortvarend genomen kunnen worden. Dit is niet in het belang van [minderjarige 1] .
Sinds de vader uitsluitend is belast met het gezag over [minderjarige 1] zijn haar fysieke klachten zoals hoofd- en buikpijn en bedplassen gestabiliseerd. Zowel de speltherapeut van [minderjarige 1] als betrokkenen op school merken dat er meer rust is bij [minderjarige 1] . Het is noodzakelijk in het belang van [minderjarige 1] dat deze situatie van rust blijft bestaan en dat de vader daarom alleen met het gezag belast blijft.
Dat de raad heeft besloten om geen verzoek tot ondertoezichtstelling voor [minderjarige 2], de jongste dochter van de moeder, in te dienen, kan niet tot een andere beslissing leiden. Dat gaat immers over een ander kind in een andere situatie, waarbij geen vader in beeld is met wie samen gezagsbeslissingen genomen moeten worden. De grieven van de moeder falen derhalve.
3.14.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 januari 2024 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en F. Dunki Jacobs en is op 24 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.