ECLI:NL:GHSHE:2024:3330

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
200.338.751_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de vader betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van zijn twee minderjarige kinderen, geboren in 2014 en 2017. De vader, vertegenwoordigd door mr. I.G.M. van Gorkum, verzoekt de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen en te bepalen dat de kinderen bij hem komen wonen, met een zorgregeling voor de moeder. De moeder, bijgestaan door mr. K.C.M. Schreurs, verzet zich hiertegen en vraagt de bekrachtiging van de eerdere beschikking. De zaak is behandeld op 13 september 2024, waarbij ook de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen onder toezicht waren gesteld en dat hun hoofdverblijf bij de moeder zou blijven. De vader stelt dat de thuissituatie van de moeder onveilig is en dat hij beter voor de kinderen kan zorgen. De moeder betwist deze claims en stelt dat er geen onveilige situatie is en dat zij positieve stappen heeft gezet in haar opvoeding. De GI en de raad ondersteunen de positie van de moeder, waarbij zij benadrukken dat de huidige zorgregeling goed functioneert en stabiliteit biedt voor de kinderen.

Het hof oordeelt dat er geen nieuwe feiten zijn die een wijziging van de hoofdverblijfplaats rechtvaardigen. De huidige situatie bij de moeder is stabiel en de kinderen ervaren rust. De zorgregeling die door de rechtbank is vastgesteld, wordt in het belang van de kinderen geacht. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 oktober 2024
Zaaknummer: 200.338.751/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/308988 / FA RK 22-3320
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.C.M. Schreurs.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] . Hierna te noemen: [minderjarige 1] .
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] . Hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als informant wordt aangemerkt:
Bureau Jeugdzorg Limburg
gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 december 2023 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 maart 2024, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf bij de vader zullen hebben;
- te bepalen dat tussen de vrouw en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een zorgregeling wordt vastgesteld van een weekeinde per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag naar school, alsmede elke woensdag uit school tot donderdag naar school, althans een week op-week af regeling, althans een andere regeling die in het belang van de kinderen wordt geacht;
- kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 mei 2024, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 september 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van
29 september 2022 en 15 november 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. De vader heeft de kinderen erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 17 augustus 2022 van de rechtbank Limburg, locatie Roermond, zijn de kinderen onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling van de kinderen is laatstelijk verlengd voor de duur van een jaar tot 17 augustus 2025.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats afgewezen, de zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 maart 2021 gewijzigd en een zorgregeling vastgesteld zoals in de bestreden beschikking is weergegeven.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.5.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
Hoewel de zorgregeling al geruime tijd goed verloopt, de communicatie tussen de ouders beter is en de ouders gemaakte afspraken nakomen, blijft de vader van mening dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem dient te worden bepaald en dat een zorgregeling dient te worden vastgesteld tussen de moeder en de kinderen. De vader maakt zich zorgen over het gedrag van de kinderen dat steeds slechter is geworden. Ook school uit hierover zorgen. Voor [minderjarige 1] is er inmiddels hulpverlening opgestart. Verder heeft de vader zorgen over de thuissituatie van de moeder, waaronder de gewelddadige relatie van de moeder met haar (ex-)partner en over de opvoedvaardigheden van de moeder. De vader kan de zaken voor de kinderen regelen zowel waar het gaat om het inzetten van hulpverlening als ook in financieel opzicht. De vader kan voor meer rust en stabiliteit zorgen dan de moeder.
3.6.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Er is geen sprake van een onveilige situatie bij haar thuis. De moeder betwist dat zij tot november 2023 een relatie heeft gehad met haar ex-partner. Deze relatie is in januari 2023 geëindigd. Door de GI en de betrokken begeleiding vanuit [instantie] worden geen zorgen gezien bij de moeder thuis. Integendeel. De moeder heeft hard aan zichzelf gewerkt en positieve stappen gezet, welke stappen worden bevestigd door [instantie] . Ook verloopt de communicatie tussen de ouders beter. De betrokken hulpverlening is zelfs afgeschaald en de GI was eerder voornemens de ondertoezichtstelling niet te verlengen omdat er sprake is van een rustige thuissituatie waarin voor alle betrokkenen duidelijk heerst over de zorgregeling. Dit is veranderd vanwege het hoger beroep dat is ingesteld door de vader. Verder zijn er zorgen rondom [minderjarige 1] maar die staan los van de zorgregeling. Bij [minderjarige 1] is sprake van kindeigen problematiek en hij heeft het moeilijk op school. Inmiddels is hulpverlening opgestart voor [minderjarige 1] . Beide kinderen ervaren op dit moment rust en structuur door de huidige zorgregeling die al ruim twee jaar loopt. De huidige zorgregeling is dan ook in het belang van de kinderen.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangesloten bij het eerder gegeven advies. De raad is van mening dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder moet blijven en dat de huidige zorgregeling in stand dient te blijven. Er is thans rust en stabiliteit voor de kinderen en er is geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats en/of de zorgregeling te wijzigen.
3.8.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat ook zij vindt dat de huidige situatie ongewijzigd dient te blijven. De GI begrijpt dat wijziging van de hoofdverblijfplaats gevoelsmatig belangrijk is voor de vader, maar daarmee wordt de moeder gediskwalificeerd en voor de kinderen verandert er feitelijk niets. De huidige zorgregeling verloopt goed. Beide ouders hebben met behulp van hulpverlening positieve stappen gezet en de communicatie tussen de ouders is verbeterd. De ondersteuning van [instantie] is daarin helpend en ondersteunend, ook voor de kinderen. Wanneer - bijvoorbeeld - [minderjarige 2] eerder dan in de zorgregeling is bepaald terug wil naar een van de ouders, weten de ouders dit in onderling overleg op te lossen. Verder zijn de kinderen inmiddels aan de zorgregeling gewend. De huidige hoofdverblijfplaats en zorgregeling zijn dan ook in het belang van de kinderen.
De beoordeling
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
De verzoeken zijn gebaseerd op artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Dit artikel bepaalt dat de rechter een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van
het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten de beslissing bij welke ouder de kinderen
hun hoofdverblijfplaats hebben. Tevens kunnen aan ieder der ouders zorg- en
opvoedingstaken worden toegedeeld (hierna: de zorgregeling). De rechter kan een
zorgregeling bepalen die haar in het belang van het de kinderen wenselijk voorkomt.
Hoofdverblijfplaats
3.9.2.
Het hof is op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat geen grond voor de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bestaat.
3.9.3.
Het hof stelt op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling vast dat de vader in hoger beroep onvoldoende nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan het hof tot een ander oordeel dan de rechtbank moet of kan komen. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is sinds het feitelijk uiteengaan van de ouders bij de moeder. De opvoedsituatie bij de moeder is stabiel. Binnen de ondertoezichtstelling is oog voor de opvoedsituatie bij de moeder thuis en in dat kader accepteert de moeder hulpverlening en heeft zij positieve stappen gezet. Dit wordt ook bevestigd door de GI en de betrokken hulpverlening vanuit [instantie] . Het hof heeft geen aanleiding om, anders dan de vader betoogt, aan te nemen dat er sprake is van een onveilige thuissituatie bij de moeder en dat om die reden de hoofdverblijfplaats moet wijzigen. De kinderen brengen vrijwel evenveel tijd bij de vader als de moeder door waardoor het feitelijk alleen gaat om de inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministraties persoonsgegevens. Een wijziging van de hoofdverblijfplaats heeft dan ook geen meerwaarde voor de kinderen. Eventuele financiële voordelen die gepaard gaan met een wijziging van de hoofdverblijfplaats acht het hof niet van doorslaggevend belang.
Zorgregeling
3.9.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in het belang van de kinderen is.
3.9.5.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de zorgregeling al geruime tijd goed en naar tevredenheid van beide ouders verloopt. Ook de kinderen ervaren rust en stabiliteit. Zij weten waar ze aan toe zijn. De ouders kunnen bovendien steeds beter met elkaar communiceren en krijgen hierbij zo nodig hulp vanuit [instantie] . Het hof ziet ouders die beide leerbaar zijn en beide positieve ontwikkelingen doormaken. Het hof ziet dan ook geen enkele aanleiding om thans een wijziging in de zorgregeling aan te brengen.
Afsluitende conclusie
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Proceskosten
3.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 december 2023;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en L.M.H. Nelissen en is op 24 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.