ECLI:NL:GHSHE:2024:3329

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
200.337.226_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over ingangsdatum kinderalimentatie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een man en een vrouw over de ingangsdatum van de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft een beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 oktober 2023, waarin de rechtbank de ingangsdatum van de kinderalimentatie heeft vastgesteld op 16 juni 2023. De man is van mening dat deze datum onjuist is en verzoekt het hof om de ingangsdatum te wijzigen naar een latere datum, namelijk 26 september 2023, de datum waarop de vrouw haar verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie heeft ingediend.

De vrouw, verweerster in hoger beroep, voert verweer en stelt dat de rechtbank de ingangsdatum terecht heeft vastgesteld op 16 juni 2023. Zij betoogt dat de man al eerder op de hoogte was van zijn alimentatieverplichting en dat hij zijn financiële situatie had moeten delen. Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof oordeelt dat de man vanaf 26 september 2023 rekening heeft moeten houden met de aanspraak van de vrouw op kinderalimentatie, aangezien dit de datum is waarop de vrouw haar verzoek indiende. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de ingangsdatum en stelt deze vast op 26 september 2023.

De beslissing van het hof houdt in dat de man vanaf deze datum € 200,- per kind per maand moet betalen, met de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze beschikking is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.337.226/01
zaaknummer rechtbank : C/01/395039 / FA RK 23-2939
beschikking van de meervoudige kamer van 24 oktober 2024
inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Zonnenberg te Best,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.P.E. van Ekelen te Eindhoven.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 oktober 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 januari 2024;
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 12 maart 2024;
- een V-formulier met productie van de advocaat van de man, ingekomen op 19 augustus 2024.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 27 augustus 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en met elkaar samengewoond.
Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
hierna samen te noemen: de kinderen.
Partijen hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2.
Partijen zijn op 26 augustus 2019 een ouderschapsplan overeengekomen. Bij beschikking van 19 februari 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant beslist dat de getroffen regelingen in het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaken van die beschikking.
In het ouderschapsplan is, voor zover hier van belang, ten aanzien van de bijdrage voor de kinderen het volgende bepaald:
Bijdrage voor de kinderen
Verblijfsgebonden kosten
11.2
Partijen dragen ieder de eigen kosten van inwoning van de kinderen wanneer zij bij hen
zijn. (…)
Verblijfsoverstijgende kosten
De verblijfsoverstijgende kosten (= de kosten van het kind die losstaan van de plaats waar het kind verblijft) worden voor zover mogelijk 50% betaald door de vader en 50% door de moeder. (…)
Bijzondere kosten
Naast verblijfsgebonden en verblijfsoverstijgende kosten, kunnen er ook bijzondere kosten zijn. Dit zijn kosten die onvoorzien zijn en die niet vallen onder de gangbare verblijfsgebonden en verblijfsoverstijgende kosten (zie hierboven). (…) Indien beide ouders van mening zijn dat het om noodzakelijke kosten gaat, dan komen deze kosten bovenop de hierboven vermelde kosten, en worden deze naar rato van draagkracht door de ouders voldaan.
Kinderalimentatie
Partijen hebben met elkaar hun draagkracht vergeleken. Nadat vader de verblijfskosten van de kinderen heeft voldaan heeft hij thans geen draagkracht om een bedrag aan de vrouw voor de kosten van de kinderen te betalen.(…)”
3.3.
Partijen zijn op 25 juli 2022 een aanvullend ouderschapsplan overeengekomen, waarin afspraken over de zorgregeling zijn opgenomen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 27 oktober 2023 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de door man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 16 juni 2023 bepaald op een bedrag van € 200,- per kind per maand, voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2.
De man is met één grief in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking. Deze grief ziet op de ingangsdatum van de kinderalimentatie.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen enkel voor wat betreft de ingangsdatum en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie wordt gewijzigd per datum beschikking, danwel vanaf 16 juni 2023 met de uitdrukkelijke opdracht dat de reeds door de man betaalde kosten van de kinderen mogen worden verrekend met de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie over de periode na 16 juni 2023, danwel een ingangsdatum die het hof juist en redelijk acht.
4.3.
De vrouw voert verweer.
Zij verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel het verzoek van de man af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van (naar het hof begrijpt) de man in de kosten van de procedure in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend in geschil de ingangsdatum van de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie.
5.1.1.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte de ingangsdatum heeft bepaald op 16 juni 2023. Hij voert, samengevat, het volgende aan.
De man heeft er geen rekening mee kunnen houden dat hij vanaf 16 juni 2023 kinderalimentatie zou moeten betalen. Tijdens het viergesprek dat partijen met hun advocaten op 16 juni 2023 hebben gehouden, hebben zij geen overeenstemming bereikt over een gewijzigde zorgregeling en over een gewijzigde (wijze van) verdeling van de kosten van de kinderen. Na het viergesprek is de man de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen mede voor zijn rekening blijven nemen. Hij wijst daarbij op het door hem overgelegde overzicht onder productie 9, zoals gewijzigd bij productie 10, en de daarbij gevoegde bewijsstukken. De vrouw heeft pas op 26 september 2023 een zelfstandig verzoek ter zake van de kinderalimentatie ingediend. Voordien hoefde de man daar geen rekening mee te houden.
5.1.2.
De vrouw meent dat de rechtbank op juiste gronden de ingangsdatum heeft bepaald op 16 juni 2023. Zij voert, samengevat, het volgende aan.
De financiële situatie van de man is al langere tijd verbeterd, maar hij heeft nagelaten de vrouw daarvan op de hoogte te stellen. De vrouw heeft hierdoor afgelopen jaren alleen de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen voldaan, terwijl partijen in het ouderschapsplan hebben afgesproken dat zij ieder voor de helft in deze kosten zouden bijdragen. Bij brief van 8 februari 2023 heeft de vrouw al aan de man kenbaar gemaakt dat zij behoefte heeft aan een andere financiële regeling dan in het ouderschapsplan staat en vaststelling van kinderalimentatie wenst. Tijdens het viergesprek op 16 juni 2023 is ook over de kinderalimentatie gesproken, maar is het niet gelukt om tot overeenstemming te komen. De man heeft in ieder geval vanaf het viergesprek rekening kunnen houden met zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw.
De vrouw betwist dat de man na het viergesprek verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen voor zijn rekening heeft genomen, behoudens enkele posten die hij in zijn overgelegd overzicht noemt (waaronder de contributies voor de voetbalvereniging en het schoolgeld voor [minderjarige 1] ). Deze keuze van de man, om enkele kosten te voldoen terwijl hij wist van zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw, geeft geen aanleiding voor het bepalen van een latere ingangsdatum dan 16 juni 2023.
5.2.
Het hof overweegt als volgt.
5.2.1.
Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
5.2.2.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de man vanaf 26 september 2023 – zijnde de datum waarop de vrouw haar (zelfstandig) verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie bij de rechtbank heeft ingediend – rekening heeft kunnen en moeten houden met een aanspraak van de vrouw op kinderalimentatie.
Weliswaar hebben partijen met bijstand van hun advocaten op 16 juni 2023 gesproken over een wijziging van de in het verleden gemaakte afspraken over de zorgregeling én ieders bijdrage in de kosten van de kinderen, maar vaststaat dat dit niet tot overeenstemming heeft geleid. De man heeft ervan uit mogen gaan dat de regeling over de bijdrage voor de kinderen in het ouderschapsplan daarna nog doorliep, tot het moment dat de vrouw daadwerkelijk om vaststelling van kinderalimentatie heeft verzocht. De door de vrouw aangevoerde omstandigheden geven onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de man daarmee eerder rekening moest houden.
Het hof acht voldoende aangetoond dat de man in de periode van 16 juni 2023 tot de datum waarop de vrouw haar alimentatieverzoek heeft ingediend, verblijfsoverstijgende kosten voor de kinderen heeft voldaan. Ook in die omstandigheid ziet het hof geen reden om de ingangsdatum te bepalen op een datum die is gelegen voor 26 september 2023.
5.2.3.
Concluderend zal het hof als ingangsdatum voor de tussen partijen in eerste aanleg overeengekomen kinderalimentatie van € 200,- per kind per maand, 26 september 2023 hanteren. De grief van de man slaagt in zoverre.
5.3.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de ingangsdatum betreft en beslissen als hierna onder 6. vermeld.
5.4.
Het hof ziet, anders dan de vrouw heeft verzocht, geen aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep. Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 27 oktober 2023, voor zover het de ingangsdatum van de door de man te betalen kinderalimentatie betreft,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 26 september 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ,
een bedrag van € 200,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, G.M. Goes en M.L.F.J. Schyns en is op 24 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.