ECLI:NL:GHSHE:2024:3303

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
20-0704-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte was veroordeeld voor witwassen. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 7 maanden opgelegd, met verbeurdverklaring van in beslag genomen geldbedragen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd om het vonnis te bevestigen, terwijl de raadsman van de verdachte een partiële vrijspraak heeft bepleit voor een bedrag van circa € 70.000,- dat de verdachte van zijn ouders zou hebben ontvangen. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte voor een deel van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, maar dat een bedrag van € 48.810,- wel degelijk afkomstig is uit misdrijf. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen en een taakstraf van 180 uren. Tevens zijn de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaard. Het hof heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de verklaringen van de verdachte en de omstandigheden van de zaak, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet in staat is geweest om een voldoende concrete en verifieerbare verklaring te geven voor de herkomst van het resterende geldbedrag.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000704-23
Uitspraak : 22 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 1 maart 2023, in de strafzaak met parketnummer 01-308885-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de rechtbank ter zake van witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest. De in beslag genomen geldbedragen zijn door de rechtbank verbeurd verklaard.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met verbetering van de bewezenverklaring.
De raadsman van de verdachte heeft partiële vrijspraak bepleit, namelijk ten aanzien van een bedrag van circa € 70.000,- dat de verdachte van zijn ouders zou hebben ontvangen. Subsidiair is door de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 september 2021 te [adres 1] , althans in Nederland, een voorwerp, te weten een (groot) geldbedrag (te weten 120.600,- euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten en/of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
A.Verweer van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep partiële vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde, namelijk ten aanzien van een bedrag van circa € 70.000 dat de verdachte van zijn ouders zou hebben ontvangen. Aan dit standpunt is ten grondslag gelegd dat de verdachte constant heeft verklaard dat hij (een deel van) het in de geldkistjes aangetroffen geld van zijn ouders heeft ontvangen. Deze voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de verdachte vindt volgens de raadsman bevestiging in het feit dat de moeder van de verdachte in het verleden een aanzienlijke erfenis heeft ontvangen, het feit dat in het bruine geldkistje wikkels zijn aangetroffen waarop een datum staat die direct herleidbaar is tot de contante geldopname van € 50.000,- van de bankrekening van de ouders van de verdachte en het feit dat vanaf diezelfde bankrekening sedert in ieder geval 2013 periodieke contante opnames zijn gedaan, waarvan aannemelijk is dat een deel naar de verdachte is toegevloeid.
Op basis van het voorgaande concludeert de raadsman derhalve dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde ten aanzien van een bedrag van € 71.790,- (€ 50.000,- plus € 21.790,-), omdat deze bedragen afkomstig zijn van de ouders van de verdachte en een legale herkomst hebben.
B.Oordeel van het hof
Het hof volgt de raadsman in zijn conclusie om tot partiële vrijspraak te komen ten aanzien van het tenlastegelegde en overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een brief van [advocaat] d.d. 3 juni 1994 overgelegd waaruit volgt dat aan de moeder van de verdachte destijds een betaling toekwam van in totaal ƒ 126.424,70 (omgerekend € 57.369,03). Het hof stelt op basis van deze informatie vast dat de ouders van de verdachte over een aanzienlijk vermogen met een legale herkomst beschikten.
Bij de doorzoeking op 22 september 2021 van de woning aan de [adres 1] zijn twee geldkistjes aangetroffen waarin onder andere vijf pakketten met vijftig eurobiljetten voorzien van wikkels zaten. Op die wikkels stond ’09-02-18’ afgedrukt. De datum 9 februari 2018 komt overeen met de datum waarop € 50.000,- in contanten is opgenomen van de en/of-rekening van de ouders van de verdachte. Dat op 9 februari 2018 een contant geldbedrag van € 50.000,- is opgenomen van voornoemde en/of-rekening blijkt uit de bij het klaagschrift van 29 oktober 2021 gevoegde bankafschriften. Het hof acht het op basis van deze feiten en omstandigheden aannemelijk dat een deel van de in de geldkistjes aangetroffen contante geldbedragen, te weten een bedrag van € 50.000,-, afkomstig is van de ouders van de verdachte en een legale herkomst heeft.
Verder volgt uit de voornoemde bankafschriften dat tussen 30 september 2013 en 1 juli 2021, naast de contante opname van € 50.000,-, een totaalbedrag van € 43.580,- in contanten is opgenomen van de en/of-rekening van verdachtes ouders. Gelet op de verklaringen van de verdachte en zijn ouders, inhoudende dat de ouders van verdachte zeer zuinig leefden en zij de verdachte, zijnde enig kind, regelmatig contante bedragen toestopten, acht het hof het aannemelijk dat de helft van de contante opnames van in totaal € 43.580,-, zijnde een bedrag van € 21.790,-, naar de verdachte is toegevloeid, dat dit bedrag onderdeel uitmaakte van de in de geldkistjes aangetroffen geldbedragen en dat dit bedrag aldus een legale herkomst heeft.
Het voorgaande houdt in dat het verweer van de verdediging slaagt en dat de verdachte partieel zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, in die zin dat niet wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden dat de verdachte een geldbedrag van in totaal € 120.600,- heeft witwassen, maar € 120.600,- minus € 71.790,- is € 48.810,-.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 september 2021 in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag, te weten 48.810,- euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
In het geval tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
A.Verweer van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voor de overige aangetroffen geldbedragen vrijspraak bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat de verdachte van meet af aan een concrete en verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor die aangetroffen contante geldbedragen heeft gegeven. In zo’n geval ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring, aldus de raadsman. Aangezien dat onderzoek niet heeft plaatsgevonden, kan volgens de verdediging niet worden aangenomen dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geldbedrag van misdrijf afkomstig was.
B.Oordeel van het hof
De vraag waarvoor het hof zich gesteld ziet is of wettig en overtuigend bewezenverklaard kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van het na de partiële vrijspraak resterende geldbedrag van, in totaal, € 48.810,-. In dat verband overweegt het hof als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van witwassen is vereist dat voldoende komt vast te staan dat het desbetreffende voorwerp - in dit geval een geldbedrag van, in totaal, € 48.810,- - afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het aangetroffen geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat dit geld uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Tegen de achtergrond van dit kader overweegt het hof het volgende.
Uit het dossier komt naar het oordeel van het hof geen direct bewijs voor brondelicten naar voren. Daarom zal het hierboven omschreven toetsingskader gebruikt worden als uitgangspunt bij de beoordeling.
Vermoeden van witwassen
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
In de nacht van 21 september 2021 op 22 september 2021 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van de verdachte aan de [adres 2] . Voor de woning aan de [adres 2] werd een geparkeerde Audi voorzien van het kenteken [kenteken] aangetroffen. Bij de doorzoeking van de auto werd in het dashboardkastje een map met daarin 11 bankbiljetten van € 50,- (aldus in totaal € 550,-) aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat het in de Audi aangetroffen geldbedrag van hem is.
In de avond van 22 september 2021 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van de ex-partner van de zoon van de verdachte, [betrokkene 1] , aan de [adres 1] .
Bij die doorzoeking is in de meterkast een boodschappentas aangetroffen. In de boodschappentas zaten twee geldkistjes met daarin een contant geldbedrag van, in totaal, € 120.050,- in kleine coupures. De verdachte heeft verklaard dat het in de geldkistjes aangetroffen geldbedrag van hem is en dat hij de geldkistjes heeft meegenomen naar de [adres 1] .
Gelet op de plaats waar de geldbedragen lagen, de hoogte van die geldbedragen, de omstandigheid dat de verdachte destijds geen aantoonbaar (vast) inkomen had en het ontbreken van een verklaring over de herkomst van de geldbedragen ten tijde van het aantreffen daarvan, acht het hof het vermoeden gerechtvaardigd dat de aangetroffen geldbedragen uit (enig) misdrijf afkomstig zijn. Onder die omstandigheden mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de genoemde geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft op verschillende momenten een verklaring afgelegd omtrent de herkomst van de aangetroffen geldbedragen. Het hof stelt in dit kader voorop, zoals hierboven omschreven, dat het van oordeel is dat de verdachte ten aanzien van een bedrag van € 71.790,- een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven, inhoudende dat dit geld van zijn ouders afkomstig is. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de tenlastelegging voor zover dat ziet op dit geldbedrag.
Naast de verklaring dat de aangetroffen geldbedragen afkomstig zijn van zijn ouders, heeft de verdachte - zakelijk weergegeven - verklaard dat het aangetroffen geld afkomstig was van zijn overleden echtgenote. Het van zijn overleden echtgenote geërfde geldbedrag zou volgens de verdachte een “kleinigheidje” van een paar duizend gulden zijn geweest die wijlen zijn echtgenote had gekregen van haar ouders. Het ging volgens de verdachte om gespaard geld waarvan de verdachte het restant had gekregen. Het hof is van oordeel dat deze verklaring van de verdachte onvoldoende concreet en verifieerbaar is. De verdachte heeft zijn stelling niet met concrete details onderbouwd; om welke geldbedragen het gaat en hoe dat geld tientallen jaren later contant in de geldkistjes terecht is gekomen, is onduidelijk gebleven. Al met al is het hof van oordeel dat deze verklaring van de verdachte onvoldoende is om het vermoeden van witwassen te ontzenuwen.
Verder heeft de verdachte verklaard dat het aangetroffen geld afkomstig was uit geld dat hij gespaard heeft met de ‘zwarte’ handel in oud ijzer en dieren (honden, paarden, schapen en geiten). Ook ten aanzien van deze verklaring is het hof van oordeel dat deze onvoldoende concreet en verifieerbaar is. De verdachte heeft zijn stelling in het geheel niet met stukken onderbouwd. Een administratie heeft de verdachte niet bijgehouden. Bovendien heeft de verdachte wisselend verklaard over de opbrengsten van zijn handel. Zo heeft de verdachte met betrekking tot de verkoop van puppy’s ten overstaan van de rechtbank verklaard dat hij 1 à 2 nestjes met 5 à 6 puppy’s heeft verkocht, aldus maximaal 12 puppy’s. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte echter verklaard dat het zou gaan om 20 à 25 verkochte puppy’s. De verdachte heeft van deze beweerde inkomsten bovendien geen belastingaangifte gedaan. Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat deze verklaring van de verdachte onvoldoende is om het vermoeden van witwassen te ontzenuwen.
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat de verdachte er niet in is geslaagd om voor de herkomst van het resterende geldbedrag van, in totaal, € 48.810,- een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven. Het hof concludeert derhalve dat het niet anders zijn dan dat dit geldbedrag van, in totaal, € 48.810,- - onmiddellijk of middellijk - van (enig) misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals is vermeld in de bewezenverklaring.
Het door verdediging ter terechtzitting in hoger beroep herhaalde verzoek om [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [de moeder van de verdachte] als getuige te doen horen over, kort gezegd, de herkomst van het geld, wijst het hof af. De getuige [betrokkene 2] is reeds gehoord bij de rechter-commissaris. De verdediging heeft bovendien niet gemotiveerd onderbouwd dat deze getuige wetenschap zou hebben over herkomst van het (resterende) geldbedrag van € 48.810,-. De overige getuigen zouden kunnen verklaren over de erfenis die [oma] (de oma van de verdachte) zou hebben verkregen; het hof heeft reeds aangenomen dat gelden van [de moeder van de verdachte] , die zij kennelijk heeft verkregen uit de nalatenschap van haar moeder, naar de verdachte zijn gevloeid (onder het meer het op 9 februari 2018 van de en/of rekening van de ouders van de verdachte opgenomen bedrag van € 50.000,-). Voor zover het verzoek tot het horen van laatstgenoemde drie getuigen ziet op de herkomst van het restantbedrag van € 48.810,- is dit verzoek in het licht van het vorenstaande onvoldoende gemotiveerd. Van de verdediging had mogen worden verlangd dat zij ten aanzien van iedere van de door haar opgegeven getuigen had gemotiveerd waarom het horen van deze getuigen van belang is in het licht van de beschuldiging aan de verdachte (het witwassen van € 48.810,-), hetgeen zij heeft nagelaten.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. In het bijzonder is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van, in totaal, € 48.810,-. In het algemeen geldt dat het plegen van een dergelijk strafbaar feit resulteert in een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel in het bijzonder en schade aan de maatschappij in het algemeen. Daarnaast werkt het witwassen van crimineel geld het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 augustus 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit aan de verdachte een taakstraf is opgelegd en door hem is verricht, zodat het bepaalde in artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (het zogeheten taakstrafverbod) toepassing vindt. Verder volgt uit voornoemd Uittreksel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf in de onderhavige zaak op zijn plaats is. Bij dit oordeel heeft het hof acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van fraude. In verband met het taakstrafverbod kan evenwel niet worden volstaan met oplegging van enkel een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Om die reden zal het hof tevens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte opleggen, maar de duur daarvan gelijk stellen met de 3 dagen die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, in combinatie met een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, passend en geboden. Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Beslag
De hierna in het dictum te noemen geldbedragen ter hoogte van € 550,-, van € 20.000,- en van € 100.050,- zijn onder de verdachte in beslag genomen.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde voor zover het een bedrag van € 71.790,- betreft en er in zoverre geen strafvorderlijk belang meer is bij handhaving van het beslag, zal het hof de teruggave gelasten van voornoemd geldbedrag aan de verdachte, als zijnde de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.
Ter zake van het in de Audi aangetroffen geldbedrag van € 550,- en het restant van de in de geldkistjes aangetroffen geldbedragen van, in totaal, € 48.260,-, is uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat met betrekking tot deze geldbedragen het bewezenverklaarde witwasfeit is begaan. Het hof is derhalve van oordeel dat deze inbeslaggenomen geldbedragen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
63 (drieënzestig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis;
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een geldbedrag van € 550,- (G1852351);
  • een geldbedrag van € 20.000,- (G1849737);
  • een geldbedrag van € 28.260,- (G1849734);
gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van € 71.790,- (G1849734).
Dit arrest is gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. van Middelkoop, griffier,
en op 22 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.