ECLI:NL:GHSHE:2024:3276

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
18 oktober 2024
Zaaknummer
20-001088-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met vorderingen tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte was veroordeeld voor medeplegen van mishandeling. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld en had een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis, en de tenuitvoerlegging gelast van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis vorderde, maar met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf. De verdediging heeft vrijspraak bepleit en aangevoerd dat de verdachte de-escalerend heeft opgetreden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte opzettelijk de aangever heeft mishandeld door hem tegen het gezicht te slaan, en heeft de eerdere veroordeling vernietigd.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 week, rekening houdend met zijn strafblad en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Tevens heeft het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, terwijl de tenuitvoerlegging van een andere voorwaardelijke straf is gelast.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001088-23
Uitspraak : 8 oktober 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 april 2023, parketnummer 02-222016-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummers 02-018108-21 en
02-187687-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1994,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [PI] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘medeplegen van mishandeling’ veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, subsidiair 15 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van een in de zaak met parketnummer 02-018108-21 eerder opgelegde voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en tevens de tenuitvoerlegging gelast van een in de zaak met parketnummer 02-187687-20 eerder opgelegde voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-018108-21, en opnieuw rechtdoende, gevorderd dat het hof deze vordering zal afwijzen dan wel de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-018108-21, heeft de verdediging verzocht dat het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel de vordering zal afwijzen. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-187687-20, heeft de verdediging verzocht dat het hof deze vordering zal afwijzen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 september 2022 te Tilburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (meermalen) tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen en/of te stoten;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 september 2022 te Tilburg [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen het gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2022233510, gesloten d.d. 26 september 2022, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 44. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.

1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 2 september 2022, p. 5-6, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :

Hierbij doe ik doe aangifte van mishandeling. Ik was vandaag, 2 september 2022, uit geweest in het centrum van Tilburg. Wij vertrokken in de richting van de Spoorlaan te Tilburg. Dit was rond 05.15 uur. Vervolgens liepen wij over de Heuvelring en zag ik op het plein een aantal getinte personen staan. Ik weet niet waarom, maar een van die personen liep naar mij toe en zei dat ik niets moest doen. Ik deed helemaal niets dus vond ik het een vreemde opmerking. Voor dat ik er erg in had kreeg ik een klap op mijn gezicht. Dit deed pijn. Vervolgens kwam zijn vriend er aan en begon te sussen en trok zijn vriend van mij vandaan. Kort hierna kreeg ik ook een klap van die vriend van hem. Ook nu weer op mijn gezicht. Ook dit deed pijn. Deze vriend was getint, droeg een blauw shirt en had een baseball petje op. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

2. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 2 september 2022, p. 8, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :

Ik was vandaag, 2 september 2022, omstreeks 05.15 uur, op de Heuvel in Tilburg. Ik was samen met [slachtoffer] en [getuige 2] . Wij liepen in de richting van de Spoorlaan. Vervolgens liepen wij voorbij het plein en kwam er een getinte jongen met een bloemprint shirt naar ons toegelopen. Vervolgens zie ik dat die persoon, zonder aanleiding, een klap gaf op het gezicht van [slachtoffer] . Kort hierna kwam er nog een persoon naar ons toe gelopen. Ik dacht dat hij zijn vriend wilde terugtrekken, maar vervolgens zag ik dat ook hij een klap gaf op het gezicht van [slachtoffer] . Die tweede jongen had een blauw shirt aan de had een pet op. Ook deze jongen was getint.

3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 september 2022, p. 10, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :

Op 2 september 2022, omstreeks 05.20 uur, waren wij belast met de incidenten afhandeling in het teamgebied van Tilburg Centrum. Op bovengenoemde datum en tijd werden wij verzocht een arrestant op te halen aan de Heuvel Tilburg. Wij hoorden dat er een openlijke geweldpleging was geweest en dat er nog een verdachte werd gezocht. Wij zagen dat er camerabeelden van cameratoezicht beschikbaar waren. Wij zagen op de camerabeelden dat het signalement van de verdachte was: man, donkere huidskleur, zwarte pet en blauw T-shirt.
Wij reden over de Heuvel en hoorden dat collega [verbalisant 4] de verdachte vermoedelijk zag aan de Heuvelring ter hoogte van het Panhuijsenpad. Wij hoorden dat cameratoezicht de bevindingen bevestigden en riep dat het om de verdachte ging die wij zochten. Wij zijn direct naar de locatie gereden en herkenden de verdachte van de camerabeelden. Wij hielden de verdachte aan voor openlijke geweldpleging.
Verdachte:
Achternaam: [verdachte]
Geboren: [geboortedag 1] 1994
Geboorteplaats: [geboorteplaats 1] in Somalië.

4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 september 2022, p. 11-12, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :

Op 2 september 2022 bekeek ik camerabeelden in verband met een mishandeling gepleegd op de Heuvel in Tilburg.
Fragment: 007 Fietsenstalling Heuvel -2022-09-02_04h55min00s000ms.asf"
De camera staat gericht op de Heuvel in Tilburg. De camerabeelden zijn scherp en helder van kleur. Linksboven in beeld staat: Friday, 2 september 2022 04:55:00.
Om 04:55:00 zag ik dat de camera gericht staat op 4 personen. 1 van deze personen kan ik als volgt omschrijven:
- donkere huidskleur;
- blauw T-shirt;
- donkere broek;
- zwart petje.
Na onderzoek blijkt dit te gaan om verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1994 in [geboorteplaats 1] .
Om 04:55:34 zag ik dat de camera werd bewogen. Vervolgens wordt de camera in gezoemd op een andere man. (…). Na onderzoek blijkt dit te gaan om verdachte [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 1993 in [geboorteplaats 2] . Ik zag dat verdachte [medeverdachte] in de richting van aangever [slachtoffer] loopt. Om 04:55:45 zag ik dat verdachte [medeverdachte] met een vlakke rechterhand aangever [slachtoffer] in zijn gezicht slaat.
(…) Om 04:55:51 zag ik dat verdachte [verdachte] aan kwam rennen richting het incident. (…) Om 04:56:00 zag ik dat verdachte [verdachte] met een vlakke rechterhand aangever [slachtoffer] in zijn gezicht slaat.

5. De eigen waarneming van het gerechtshof van de tot het procesdossier behorende camerabeelden, zoals die zijn bekeken in raadkamer:

Het hof neemt op de camerabeelden die op 2 september 2022 zijn gemaakt van het incident bij op de Heuvel te Tilburg onder meer het navolgende waar:
Er komt een manspersoon met een donkere huidskleur, blauw T-shirt, donkere broek en zwart petje (
het hof: op basis van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] , zoals is opgenomen onder bewijsmiddel 4, constateert het hof dat dit verdachte betreft)in beeld gerend en voegt zich tussen het groepje personen in beeld. Onverhoeds slaat deze manspersoon een andere manspersoon (
het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]) gericht met de hand met snelheid in zijn gezicht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging vrijspraak bepleit nu het tenlastegelegde niet gekwalificeerd kan worden als mishandeling. Hiertoe heeft de raadsman van de verdachte – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte de-escalerend heeft opgetreden tussen [medeverdachte] en het slachtoffer. Hierbij heeft hij [medeverdachte] weggetrokken bij de aangever en heeft hij de aangever weg willen duwen, waarbij hij het gezicht van de aangever heeft geraakt, maar hem niet heeft geslagen. De verdachte heeft niet de intentie gehad om de aangever pijn of letsel toe te brengen en aldus ontbreekt het opzet bij de verdachte, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat de gedraging van de verdachte niet als de-escalerend kan worden gekwalificeerd. Op het moment dat de verdachte zich bij [medeverdachte] en de aangever voegt, staat de aangever bij de andere personen en verricht hij geen handelingen. Hierop slaat de verdachte de aangever gericht met snelheid en kennelijk zonder enige aanleiding in zijn gezicht. Aangever verklaarde dat de klap van de verdachte pijn deed. Dit handelen kan naar het oordeel van het hof niet als sussend worden gezien. Derhalve is het hof, met de politierechter, van oordeel dat deze gedraging van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm is gericht op het toebrengen van pijn en/of letsel en daarmee is er sprake van opzet op de mishandeling van de aangever.
Resumerend acht het hof, op grond van het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Mitsdien wordt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer tegen het gezicht te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij hem pijn veroorzaakt.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 29 juli 2024, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de eerder veroordeeld is voor (vermogens)delicten met een geweldscomponent.
Bij de straftoemeting heeft het hof tevens acht geslagen op de door de reclassering opgemaakte rapportage d.d. 2 september 2024. In deze rapportage beschrijft de reclassering dat de verdachte moeite lijkt te hebben met het reguleren van zijn agressie en het gevoel van krenking. Op het moment van het opstellen van de rapportage is er geen hulpverlening in beeld en gebruikt de verdachte geen medicatie. Wel is de verdachte in beeld bij het Zorg- en Veiligheidshuis. Uit het reclasseringsadvies en het overzicht aangeleverd door het Zorg- en Veiligheidshuis blijkt dat er zowel regulier als forensisch al veel is ingezet in het verleden en lijkt er sprake van meervoudige problematiek. De reclassering ziet op diverse leefgebieden instabiliteit dan wel problemen. Zo beschikt de verdachte niet over huisvesting, dagbesteding en/of inkomen en heeft hij enkele schulden. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. In het verleden werd meermaals ingezet op begeleiding van de reclassering middels schorsingstoezicht, maar deze werden steeds opgeheven wegens overtreding van de voorwaarden. Daarnaast is hij momenteel uit beeld en heeft hij eerder aangegeven zich niet te gaan houden aan bepaalde voorwaarden. Hierdoor acht de reclassering het inzetten van (reclasserings-)interventies niet mogelijk. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat zij geen mogelijkheden zien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. De reclassering acht een geldboete niet uitvoerbaar, nu de verdachte niet over een inkomen beschikt.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, welke tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. De raadsman van de verdachte heeft in dat kader naar voren gebracht dat de verdachte in voorlopige hechtenis zit en op 3 september 2024 is voorgeleid en op 11 september 2024 de raadkamer de voorlopige hechtenis heeft verlengd met 90 dagen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsmede de recidive is het hof van oordeel dat de oplegging van een geldboete, zoals opgelegd door de politierechter en door de advocaat-generaal gevorderd, niet passend is. In verband met de recente omstandigheid dat de verdachte in voorlopige hechtenis zit vanwege (volgens de raadsman) de verdenking van poging doodslag, dan wel poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling, is het hof van oordeel dat de oplegging van een taakstraf evenmin passend is. Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, niet worden volstaan met een voorwaardelijke straf en derhalve niet met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 week passend en geboden.
Vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 02-018108-21)
De officier van justitie te Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 28 januari 2021 onder parketnummer 02-018108-21. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 juli 2024 constateert het hof dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke straf reeds is gelast bij arrest van dit hof d.d. 5 maart 2024 (parketnummer 20-000358-23), welk arrest per 20 maart 2024 onherroepelijk is geworden en deze voorwaardelijke straf intussen ook ten uitvoer is gelegd (zie pagina 5 van dit uittreksel). Het hof is aldus van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde straf.
Vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 02-187687-20)
De officier van justitie te Zeeland-West-Brabant heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 22 juli 2020 onder parketnummer 02-187687-20. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-018108-21.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 22 juli 2020, parketnummer 02-187687-20, te weten van een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Aldus gewezen door:
mr. M. van der Horst, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. dr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Leijer, griffier,
en op 8 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.