ECLI:NL:GHSHE:2024:3262

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
200.342.075_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een vereffenaar in complexe nalatenschappen met tegenstrijdige belangen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een vereffenaar voor de nalatenschappen van de heer [erflater] en mevrouw [erflaatster], die op [datum] 2022 zijn overleden. De appellanten, bestaande uit meerdere partijen, hebben verzocht om mr. F.W. Linders te benoemen tot vereffenaar, omdat zij van mening zijn dat de huidige vereffenaars, [vereffenaar 1] en [vereffenaar 2], in ernstige mate tekortschieten in hun verplichtingen. De appellanten hebben verschillende gronden aangevoerd, waaronder nalatigheid in de afhandeling van de nalatenschappen, gebrek aan transparantie en belangenverstrengeling. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat de vereffenaars niet adequaat functioneren en dat er een groot wantrouwen bestaat tussen de appellanten en de vereffenaars. Het hof heeft geoordeeld dat de benoeming van een externe vereffenaar noodzakelijk is om de complexe nalatenschappen correct af te wikkelen. De bestreden beschikking van de rechtbank is vernietigd en het verzoek van de appellanten is toegewezen. Mr. F.W. Linders is benoemd tot vereffenaar, met de opdracht om de nalatenschappen van de erflater en erflaatster te beheren en af te wikkelen. Tevens zijn de vereffenaars hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 17 oktober 2024
Zaaknummer : 200.342.075/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/396426 / EX RK 23-124
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,

3. [appellant 3] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

4. [appellant 4] ,

wonende te [woonplaats] ,
5.de vennootschap onder firma
[appellant 5],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6. [appellant 6],
wonende te [woonplaats] ,
7. [appellant 7],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellant 1] c.s.,
advocaat: mr. M.A.A.M. van Brunschot-van der Sanden te Helmond,
tegen
1. [gevolmachtigde] ,handelend in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde van de vereffenaars van de nalatenschappen van [erflater] en [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
hierna te noemen: [gevolmachtigde] ,
2. [vereffenaar 1]handelend in zijn hoedanigheid van vereffenaar over de nalatenschappen van [erflater] en [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [vereffenaar 1] ;
3. [vereffenaar 2]handelend in zijn hoedanigheid van vereffenaar over de nalatenschappen van [erflater] en [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [vereffenaar 2] ,
hierna tezamen aan te duiden als de vereffenaars,
advocaat: mr. H.J.M. Goossens te Asten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 8 maart 2024.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 3 juni 2024;
  • een brief van [appellant 1] c.s. met producties, ingekomen ter griffie op 19 juni 2024;
  • een brief van de vereffenaars met een productie, ingekomen ter griffie op 20 juni 2024;
  • het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2024;
  • een brief van [appellant 1] c.s. met producties, ingekomen ter griffie op 10 september 2024;
  • een brief van de vereffenaars met een productie, ingekomen ter griffie op 16 september 2024;
  • een brief van [appellant 1] c.s. met een productie, ingekomen ter griffie op 16 september 2024;
  • de op 18 september 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:
- appellanten sub 1 en 2, de heer en mevrouw [vertegenwoordiger] namens appellante sub 5, bijgestaan door mr. Van Brunschot-van der Sanden;
- de vereffenaars, bijgestaan door mr. Goossens.
- de overige appellanten zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.2.
De brief (met producties) van de advocaat van de vereffenaars d.d. 18 september 2024 is ingekomen na de mondelinge behandeling. [appellant 1] c.s. hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat deze stukken ongevraagd na de mondelinge behandeling naar het hof en [appellant 1] c.s. zijn gestuurd acht het hof deze tardief en zullen deze stukken niet in de procedure worden toegelaten.
Het feit dat het hof tijdens de mondelinge behandeling, nadat aanvankelijk het bestaan van overzichten ter zake mee verkochte roerende zaken met de woning alsook ter zake de Swarovski collectie werd ontkend en vervolgens alsnog bevestigd, vereffenaars in overweging heeft gegeven in ieder geval dergelijke stukken alsnog aan [appellant 1] c.s. te doen toekomen, maakt het voorgaande niet anders. Het hof heeft immers gelijktijdig laten weten zelf dergelijke stukken niet meer te willen ontvangen omdat voldoende gelegenheid was geboden dergelijke stukken tijdig in te brengen in de procedure.
2.3.
Het hof heeft daarna een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken.

3.De beoordeling

Hoedanigheid [gevolmachtigde]
3.1.
is door [vereffenaar 2] en [vereffenaar 1] gevolmachtigd om de nalatenschappen van hun ouders te vereffenen. In hoger beroep is hij als procespartij (geïntimeerde) in deze procedure betrokken. In de gegeven volmacht is echter niet aangegeven dat hij namens [vereffenaar 2] en [vereffenaar 1] in rechte kan optreden. Het hof is dan ook van oordeel dat [gevolmachtigde] niet als formele procespartij aangemerkt kan worden. Gezien het feit dat hij in eerste aanleg als belanghebbende is aangemerkt en (ook) zijn handelen ter discussie staat, zal het hof [gevolmachtigde] ook in deze procedure aanmerken als belanghebbende.
Feiten
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Op [datum] 2022 zijn de heer [erflater] (hierna: erflater) en mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. Erflater en erflaatster waren ten tijde van hun overlijden gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, [vereffenaar 1] en [vereffenaar 2] .
b. Erflater en erflaatster hebben beiden bij testamenten van 30 juli 2018 over hun nalatenschap beschikt. Op grond van deze testamenten hebben zij hun twee kinderen als erfgenamen achtergelaten, ieder voor de helft.
c. Bij akten van respectievelijk 29 december 2022 en 2 januari 2023 zijn de beide nalatenschappen door [vereffenaar 2] en [vereffenaar 1] beneficiair aanvaard.
d. In de testamenten zijn [vereffenaar 2] en [vereffenaar 1] benoemd tot beheersexecuteur. Door de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschappen is de taak van de executeur in beide nalatenschappen geëindigd.
e. [vereffenaar 2] en [vereffenaar 1] hebben in beide nalatenschappen een algehele boedelvolmacht gegeven aan [gevolmachtigde] . Deze boedelvolmacht ziet ook op de vereffening van de nalatenschappen.
Procedure bij de rechtbank
3.3.1.
In de onderhavige procedure verzoeken [appellant 1] c.s. om op grond van artikel 4:203 lid 1 sub b BW mr. F.W. Linders, verbonden aan Keizers Advocaten te Eindhoven, te benoemen tot vereffenaar in de nalatenschappen van erflater en erflaatster.
3.3.2.
Aan dit verzoek hebben [appellant 1] c.s., kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant 1] c.s. zijn allen schuldeisers in de nalatenschappen. De vereffenaars zijn in ernstige mate in de vervulling van hun verplichtingen als vereffenaars tekort geschoten. Er is sprake van (i) nalatig handelen omdat zij onder andere gebrekkige boedelbeschrijvingen hebben opgesteld en het lang geduurd heeft voordat deze boedelbeschrijvingen opgesteld waren, (ii) het niet voldoende onderzoek doen naar de vermogenspositie van de nalatenschappen, (iii) onvoldoende transparantie en onvoldoende communiceren met belanghebbenden, (iv) belangenverstrengelingen tussen de vereffenaars en de nalatenschap omdat [vereffenaar 2] en [vereffenaar 1] zowel schuldeisers als erfgenamen zijn, en (v) onvoldoende deskundigheid van de vereffenaars ten aanzien van deze specifieke nalatenschappen.
[appellant 1] c.s. achten het in het belang van alle schuldeisers dat er een nieuwe professionele vereffenaar wordt benoemd.
3.3.3.
De vereffenaars hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.4.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank kort weergegeven geoordeeld dat onvoldoende vast is komen te staan dat de vereffenaars in ernstige mate tekortschieten in de uitoefening van hun taak als vereffenaars, dat geen sprake is van een tegenstrijdig belang en dat het gebrek aan vertrouwen niet gebaseerd is op feiten en daarmee geen grondslag vormt voor het benoemen van een andere vereffenaar. Het verzoek is dan ook afgewezen.
Procedure bij het gerechtshof
3.5.
[appellant 1] c.s. kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Zij voeren - kort samengevat - aan de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat onvoldoende vast is komen te staan dat de vereffenaars in ernstige mate tekortschieten in de uitoefening van hun taak als vereffenaar (grief I) en dat sprake is van een tegenstrijdig belang (grief II).
Op basis van artikel 203 lid 1 sub b BW had het verzoek tot het benoemen van een vereffenaar gehonoreerd moeten worden nu essentiële zaken in de boedelbeschrijving ontbreken, er foutieve juridische standpunten worden ingenomen, de vereffenaars zelf hebben aangegeven dat de afwikkeling van de verzekeringspolissen door een derde dient plaats te vinden (vanwege beperkte kennis en kunde van de vereffenaars), er geen enkele transparantie wordt betracht ten aanzien van de schuldeisers en onvoldoende inzage en informatie wordt gegeven ten aanzien van de omvang en de samenstelling van de nalatenschap. Zo is er onvoldoende onderzoek gedaan naar de vermogensbestanddelen, zoals de bitcoinportefeuille en zijn er geen activalijsten ten aanzien van de inboedel en de eenmanszaak overgelegd ondanks meerdere verzoeken daartoe. Nu het gaat om negatieve nalatenschappen moeten de vereffenaars extra transparantie betrachten, wat zij niet doen. Dit alles leidt ertoe dat er een groot wantrouwen is bij [appellant 1] c.s.
Over het tegenstrijdig belang stellen [appellant 1] c.s. dat dit met name is gelegen in de begunstiging van de levensverzekeringen die tezamen een waarde van circa € 650.000,- kennen. De vraag is of deze worden uitgekeerd aan de nalatenschap dan wel aan [vereffenaar 2] en [vereffenaar 1] . Volgens [appellant 1] c.s. zijn de vereffenaars daar niet transparant in waardoor geen controle mogelijk is.
Tot slot stellen [appellant 1] c.s. dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het blijvend aanwezige wantrouwen wordt gevoed door verhalen in het roddelcircuit (grief III). Zij voeren aan dat voldoende objectieve feiten en omstandigheden zijn gesteld waarop het ontstane wantrouwen is gebaseerd.
Gelet op het voorgaande stellen [appellant 1] c.s. dat zij voldoende hebben aangetoond dat de vertrouwensband tussen hen en de vereffenaars is verstoord. Als gevolg van het bestaande wantrouwen en het feit dat de persoonlijke vertrouwensrelatie tussen partijen dientengevolge is verstoord, dient voor een goede uitvoering van de afwikkeling van deze complexe negatieve nalatenschappen een professionele vereffenaar te worden aangesteld.
3.6.
De vereffenaars voeren hiertegen - kort samengevat - de volgende verweren aan.
Zij hebben naar eer en geweten gehandeld en zo goed als dat in de gegeven omstandigheden ging hun taken als vereffenaar uitgevoerd. De vereffenaars hebben een verwaarloosde administratie aangetroffen, onvoldoende inlognamen en wachtwoorden kunnen achterhalen en moesten zich na het overlijden van hun ouders bezighouden met de aantijgingen van verduistering door [appellant 1] c.s.
Zij betwisten voorts dat er sprake is van een tegenstijdig belang. Ook zij hebben er belang bij dat de boedel correct en met de hoogste opbrengst voor alle schuldeisers wordt afgewikkeld. Daar waar tegenstrijdig belang zou kunnen bestaan (bij de levensverzekeringen) hebben de vereffenaars voorgesteld een onpartijdige deskundige te benoemen. Ook een andere vereffenaar zal een onafhankelijk oordeel van een deskundige nodig hebben.
Voor wat betreft het gestelde wantrouwen voeren de vereffenaars hiertegen aan dat dit is gebaseerd op subjectieve oordelen aan de zijde van [appellant 1] c.s..
Dit wantrouwen uitte zich direct in het leggen van beslag nog voordat de begrafenis van de ouders van [vereffenaar 2] en [vereffenaar 1] had plaatsgevonden, waarmee de toon van [appellant 1] c.s. jegens de vereffenaars gezet was.
Inmiddels is de vereffening grotendeels voltooid behoudens de kwestie inzake de levensverzekeringen en enkele fiscale vraagpunten. Voor het afwikkelen van de fiscale vraagstukken is gedegen fiscale kennis en een goede verstandhouding met de Belastingdienst noodzakelijk, welke beide aanwezig zijn bij [gevolmachtigde] . Het ontslag van de vereffenaars en de benoeming van een andere vereffenaar zouden tot vertraging van de vereffening en hogere kosten leiden. Hiermee zijn alle schuldeisers niet gebaat.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Op grond van artikel 4:203 lid 1 sub b BW kan de rechter een vereffenaar
benoemen op verzoek van een belanghebbende wanneer hij die met het beheer der
nalatenschap belast is in ernstige mate in de vervulling van zijn verplichtingen tekortschiet,
daartoe ongeschikt is of niet voldoet aan een last tot zekerheidsstelling, wanneer de schulden
der nalatenschap de baten blijken te overtreffen, of wanneer tot een verdeling van de
nalatenschap wordt overgegaan voordat deze vereffend is.
3.7.2.
Het hof is van oordeel dat uit het thans voorliggende procesdossier en ook uit hetgeen door en namens [appellant 1] c.s. en de vereffenaars ter zitting is verklaard, voldoende is gebleken van een belang van [appellant 1] c.s. bij de benoeming van een vereffenaar.
[appellant 1] c.s. stellen de nalatenschappen van erflater en erflaatster negatief zijn wat door de vereffenaars niet, althans onvoldoende gemotiveerd is weersproken.
Uit de door [appellant 1] als productie 18 overgelegde boedelbeschrijvingen in beide boedels, als door [gevolmachtigde] als gevolmachtigde op 31 augustus 2023 bij de rechtbank ingediend, blijkt - zelfs ervan uitgaande dat de uitkeringen uit de levensverzekeringen in de nalatenschap zouden vallen – al een tekort van meer dan € 230.000,=. Dit terwijl inmiddels duidelijk is dat de opbrengst van de woning meer dan € 150.000,= lager is dan in de boedelbeschrijving op basis van de WOZ-waarde 2022 nog opgenomen is. Kortom: er is sprake van twee substantieel negatieve boedels.
Ten gevolge hiervan kan de rechter op verzoek van een belanghebbende een vereffenaar benoemen, wat het hof dan ook zal doen. Doordat beide ouders tegelijkertijd zijn overleden, is de afwikkeling van de negatieve nalatenschappen complex geworden.
3.7.3.
Daarnaast begrijpt het hof dat [vereffenaar 2] en [vereffenaar 1] in eerste instantie steun hebben gehad aan [gevolmachtigde] , maar thans is de situatie zo dat er na ruim anderhalf jaar diverse onderwerpen nog steeds onduidelijk zijn en ter discussie blijven, zoals onder meer de onvoldoende inzichtelijke boedelbeschrijvingen, de voortdurende onduidelijkheid over de begunstiging van de levensverzekeringen, de wel of niet aanwezige bitcoinportefeuille, de zakelijke vermogensbestanddelen, de inboedelgoederen inclusief de collectie Swarovskibeeldjes. Na diverse keren daarom verzocht te hebben, hebben [appellant 1] c.s. tot en met de mondelinge behandeling nog steeds geen lijsten ontvangen van de inboedel en Swarovskibeeldjes.
Tijdens de mondelinge behandeling is dit ter sprake gekomen en pas na de mondelinge behandeling zijn deze overzichten verstrekt. In r.o. 2.2 heeft het hof aangegeven dat deze niet meer tot de procedure kunnen worden toegelaten omdat deze te laat zijn overgelegd.
In geval deze wel zouden zijn toegelaten had dit, gezien het tijdstip van overlegging terwijl al vele malen door [appellant 1] c.s. erom was verzocht, overigens de beslissing tot het benoemen van een andere vereffenaar niet anders gemaakt.
Verder heeft [gevolmachtigde] ook erkend dat hij niet over alle deskundigheid beschikt om mogelijke (civiel-)juridische problemen op te lossen en dat een deskundige moet beoordelen wie de begunstigde is bij de levensverzekering van Reaal.
3.7.4.
Gelet op het voorgaande acht het hof het noodzakelijk dat in deze stand van de procedure een (externe) vereffenaar wordt benoemd. Hoewel dit extra kosten met zich meebrengt zullen deze kosten ten laste van de boedel worden gebracht en hoeven derhalve dergelijke kosten, anders dan de aan [gevolmachtigde] verschuldigde vergoeding, niet langer meer door [vereffenaar 2] en [vereffenaar 1] zelf voldaan te worden.
Voorts weegt het hof mee dat het juist de schuldeisers zijn die, hoewel bekend met het kostenaspect, benoeming van een externe vereffenaar wensen.
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van [appellant 1] c.s. om mr. F.W. Linders tot vereffenaar te benoemen alsnog toewijzen, met het in lid 2 van artikel 4:203 BW vermelde gevolg, dat zich ook uitstrekt over de positie van [gevolmachtigde] als hun boedelgevolmachtigde.
De vereffenaars hebben immers tegen mr. Linders zelf geen bezwaar gemaakt.
Het zal aan mr. Linders zijn te bezien of nadere inschakeling van deskundigen (bijvoorbeeld in het kader van de levensverzekeringen) naast zijn eigen bemoeienis en inzet noodzakelijk zal zijn.
3.9.
Het hof zal [vereffenaar 2] en [vereffenaar 1] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant 1] c.s. zullen worden vastgesteld op:
  • Griffierecht € 314,-
  • Salaris advocaat/gemachtigde
Totaal € 928,-
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant 1] c.s. zullen vastgesteld worden op:
  • Griffierechten € 798,-
  • Salaris advocaat € 2.428,- (2 punten x tarief II)
  • Nakosten
Totaal € 3.404,-
3.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.11.
Bij een veroordeling van twee of meer partijen tot betaling van de proceskosten, geldt als uitgangspunt dat zij ieder voor het geheel aansprakelijk zijn en dus hoofdelijk zijn verbonden tot nakoming van die veroordeling. Daartoe is niet vereist dat de in het gelijk gestelde partij heeft gevorderd of verzocht dat de veroordeling van de wederpartijen in de proceskosten hoofdelijk zal worden toegewezen.
3.12.
Het hof zal gezien de aard van de zaak ambtshalve de benoeming en proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
benoemt de heer mr. F.W. Linders, verbonden aan Keizers Advocaten te Eindhoven,
Postbus [postbus]
[postcode] Eindhoven
[e-mailadres]
Telefoon [telefoonnummer]
tot vereffenaar van de nalatenschappen van [erflater] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963 en mevrouw [erflaatster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, beiden overleden te [plaats] op [datum] 2022;
draagt de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven op de benoeming van deze vereffenaar onverwijld in het boedelregister in te schrijven;
draagt de vereffenaar op de benoeming bekend te maken in de Staatscourant;
veroordeelt [vereffenaar 2] en [vereffenaar 1] hoofdelijk in de proceskosten van de eerste aanleg € 928,- en het hoger beroep € 3.404,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als zij niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en de beschikking daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,- extra betalen vermeerderd met de kosten van betekening;
veroordeelt [vereffenaar 2] en [vereffenaar 1] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.R.M. de Moor, F.C. Alink-Steinberg en C.M. Molhuysen en is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2024.