In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht de eerder verleende machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten tot zes maanden, terwijl de Gecertificeerde Instelling (GI) verzocht heeft het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de eerdere beschikking in stand te laten. De moeder heeft aangegeven dat zij stappen in de goede richting zet, goede opvoedvaardigheden heeft en een eigen woning verwacht te krijgen binnen drie tot vijf maanden. Het hof heeft vastgesteld dat er momenteel geen hulpverlening is voor de moeder en de minderjarige, en dat de GI een actievere rol moet spelen in het proces naar een thuisplaatsing.
Het hof heeft de situatie van de moeder en de minderjarige beoordeeld, waarbij het hof heeft opgemerkt dat de moeder sinds oktober 2023 in een gezinshuis verblijft en dat er zorgen zijn over de veiligheid en het welzijn van de minderjarige. De moeder heeft aangegeven dat zij minimaal contact heeft met de minderjarige en dat er geen hulp wordt ingezet, terwijl zij openstaat voor ondersteuning. Het hof heeft geconcludeerd dat de GI niet voldoende inzet op de mogelijkheid van terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder en dat er meer ondersteuning en uitbreiding van contactmomenten nodig is.
Uiteindelijk heeft het hof besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van negen maanden, in plaats van de door de rechtbank verleende twaalf maanden. Dit biedt ruimte voor de moeder om haar situatie te verbeteren en de mogelijkheid om na negen maanden te beoordelen of een verlenging van de machtiging noodzakelijk is. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de eerdere beschikking is vernietigd voor zover deze aan het oordeel van het hof onderworpen was.