ECLI:NL:GHSHE:2024:3259

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
200.337.497_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling over minderjarige na verhuizing naar Egypte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de man voortaan alleen is belast met het gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2019. De vrouw, die in Egypte woont, heeft het kind zonder toestemming van de man meegenomen naar Egypte, wat leidde tot een verslechtering van de communicatie tussen de ouders. De rechtbank had eerder de co-ouderschapsregeling opgeschort en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de zorgregeling. De man, die in detentie verblijft, heeft de zorg voor het kind op zich genomen en heeft een verzoek tot teruggeleiding van het kind naar Nederland ingediend. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, omdat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij in het belang van het kind handelt en er onvoldoende basis is voor gezamenlijk gezag. De vrouw heeft geen contact met het kind gehad sinds de terugkeer naar Nederland en er zijn zorgen over de omstandigheden in Egypte. Het hof concludeert dat de man in staat is om het gezag uit te oefenen, ondanks zijn detentie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 oktober 2024
Zaaknummer: 200.337.497/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/311221 / FA RK 22-4196
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te Egypte, thans feitelijk verblijvend in Nederland te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.C. van Heerd (heeft zich op 23 augustus 2024 onttrokken als advocaat),
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] , thans verblijvende in de penitentiaire inrichting te [plaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man
,
advocaat: mr. P.A. van Enckevort.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum ] 2019 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 december 2022 en 13 november 2023, zoals hersteld bij beschikking van 1 december 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 9, ingekomen op 8 februari 2024;
- een brief van de raad van 21 februari 2024 met het raadsrapport van 31 mei 2023, ingekomen op 26 februari 2024;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 4, ingekomen op 9 april 2024;
- een V-formulier van de advocaat van de man, ingekomen op 7 augustus 2024;
- een V-formulier met producties 5 en 6 van de advocaat van de man, ingekomen op 13 augustus 2024;
- een V-formulier van de advocaat van de vrouw van 23 augustus 2024.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2024.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. Van Enckevort;
- de vrouw;
- de raad vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
Bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling is verleend aan:
- [de grootvader vaderszijde] , de grootvader van [minderjarige] (vaderszijde).
- [de grootvader moederszijde] , de grootvader van [minderjarige] (moederszijde).

3.De feiten

3.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum ] 2019 te [geboorteplaats] .
De man heeft [minderjarige] erkend. De man en de vrouw hebben tot de datum van de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitgeoefend.
3.2.
Partijen zijn in het ouderschapsplan van 19 december 2019, voor zover hier van belang, overeengekomen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft en dat voor [minderjarige] een co-ouderschapsregeling geldt.
Partijen hebben geen uitvoering gegeven aan deze co-ouderschapsregeling. De man heeft de dagelijkse zorg voor [minderjarige] op zich genomen en de vrouw heeft met [minderjarige] een onregelmatig en beperkt contact gehad. Zij heeft een woning in Egypte en is wisselend in Nederland verbleven.
De BPR-registratie vermeldt met betrekking tot de vrouw dat bijhouding van de inschrijving is opgeschort per 28 december 2023 wegens emigratie.
3.3.
Bij beschikking van 23 december 2022 heeft de rechtbank:
- de co-ouderschapsregeling zoals partijen deze zijn overeengekomen in het ouderschapsplan van 19 december 2019 opgeschort en bepaald dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vrouw en [minderjarige] voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden in onderling overleg;
- de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de raad verzocht een onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen over, kort gezegd, het gezag en de zorgregeling;
- de beslissing over het gezag en de zorgregeling aangehouden.
3.4.
De raad heeft bij rapport van 31 mei 2023, kort gezegd, geadviseerd om de beslissing ter zake van het gezag en de zorgregeling met betrekking tot [minderjarige] aan te houden voor de duur van negen maanden, in afwachting van de resultaten van de hulpverlening.
3.5.
Bij beschikking van 13 november 2023, zoals hersteld bij beschikking van 1 december 2023, heeft de rechtbank:
- bepaald dat de man voortaan alleen is belast met het gezag over [minderjarige] ;
- deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- bepaald dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie;
- de beslissing over de omgangsregeling aangehouden voor de duur van vier maanden, in afwachting van nader bericht van de raad.
3.6.
De vrouw heeft [minderjarige] op 19 september 2023 meegenomen naar Egypte. De vrouw stelt dat zij hiervoor toestemming van de man had, hetgeen de man betwist.
3.7.
De man is op 8 januari 2024 aangehouden op verdenking van het hebben van een drugslab voor het vervaardigen van harddrugs in de kelder van zijn woning.
Ten tijde van de mondelinge behandeling in onderhavige zaak verblijft de man nog in detentie. De inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak heeft op het moment van de mondelinge behandeling nog niet plaatsgevonden.
3.8.
De Centrale Autoriteit heeft op 9 januari 2024 namens de man aan de Egyptische autoriteiten een verzoek tot teruggeleiding van [minderjarige] naar Nederland gedaan.
De grootvader (vaderszijde) is op 9 april 2024, in overleg met de man en de vrouw, met [minderjarige] teruggekeerd naar Nederland. [minderjarige] verblijft sindsdien bij de grootvader (vaderszijde) en zijn echtgenote.
De vrouw heeft sinds 9 april 2024 geen contact met [minderjarige] gehad.
3.9.
De raad heeft bij rapport van 19 februari 2024 aanvullend gerapporteerd over de omgangsregeling. De raad heeft geconcludeerd dat hij geen advies kan geven over de omgangsregeling, gezien het feit dat de vrouw met [minderjarige] in Egypte verblijft, niet reageert op telefoontjes en e-mails, er een hoger beroep aanhangig gemaakt is en de man in voorarrest zit met beperkingen en niet gesproken kan worden.
In de bodemprocedure is nog geen verdere beslissing over de omgangsregeling genomen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De vrouw kan zich met voornoemde beslissing van 13 november 2023, zoals hersteld bij beschikking van 1 december 2023, niet verenigen voor zover het de beslissing over het gezag betreft en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
4.2.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt) ten aanzien van de wijziging van het gezag en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de man tot wijziging van het gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag af te wijzen.
4.3.
De man voert verweer en verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond en/of ongemotiveerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De grief van de vrouw is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat wijziging van het gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag van de man in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. De vrouw voert, samengevat, het volgende aan.
De overweging van de rechtbank dat de vrouw zonder toestemming van de man met [minderjarige] naar Egypte is gegaan, is onjuist. Partijen hadden afspraken gemaakt over een verblijf van de vrouw met [minderjarige] in Egypte voor circa een maand. De man heeft toestemming verleend voor de aanvraag van een paspoort voor [minderjarige] en hij heeft het toestemmingsformulier voor het verblijf van [minderjarige] in Egypte ondertekend.
Het is wel juist dat de vrouw tijdens haar verblijf met [minderjarige] in Egypte heeft besloten om niet met hem terug te keren naar Nederland. Zij ontkent niet dat dit in strijd met het gezagsrecht van de man is, maar zij heeft die beslissing genomen om [minderjarige] te beschermen. Tijdens het verblijf in Egypte kwam er meer informatie over betrokkenheid van de man bij criminele activiteiten naar voren. Gezien de aanhouding van de man in januari 2024 op verdenking van het hebben van een drugslab blijkt dit ook het geval te zijn. De man bracht hiermee [minderjarige] (indirect) in gevaar. Hij is nog niet veroordeeld, maar een (lange) gevangenisstraf is niet uitgesloten. Deze wijziging van omstandigheden dient ertoe te leiden dat de bestreden beslissing wordt teruggedraaid. De man kan vanuit detentie niet of in ieder geval moeilijk gezagsbeslissingen nemen.
De vrouw had, anders dan de man stelt, met grote regelmaat contact met [minderjarige] in de periode dat de man de dagelijkse zorg voor hem droeg. Er was ook sprake van communicatie tussen partijen, maar dat verliep met vlagen moeizaam als gevolg van negatieve ervaringen die de vrouw in het verleden met de man heeft gehad. De vrouw staat open voor de inzet van hulpverlening, zoals bij raadsrapport van 31 mei 2023 is geadviseerd. Zij staat ook open voor een nader raadsonderzoek.
Voor de vrouw is op dit moment het belangrijkst dat er een contactregeling tussen haar en [minderjarige] tot stand komt. Zij heeft onder voorwaarden ermee ingestemd dat [minderjarige] op 9 april 2024 met de grootvader terugkeerde naar Nederland, maar sindsdien is het haar niet gelukt om [minderjarige] te zien. Zij reist op en neer tussen Egypte en Nederland en is sinds april 2024 voor de derde keer in Nederland. Zij wil voorlopig in Nederland blijven. In de periode dat [minderjarige] alleen met de man woonde, konden partijen samen afspraken over [minderjarige] maken. Nu [minderjarige] bij de grootvader (vaderszijde) verblijft, wordt geen contact toegestaan.
5.2.
De man meent dat de bestreden beschikking op juiste gronden is genomen. Hij voert, samengevat, het volgende aan.
De vrouw heeft misbruik gemaakt van haar gezag. Zij is zonder de toestemming van de man op 19 september 2023 met [minderjarige] naar Egypte vertrokken en was niet van plan om met hem terug te keren. De vrouw heeft de handtekening van de man op het betreffende toestemmingsformulier vervalst. Nadat de man wist dat de vrouw [minderjarige] mee naar Egypte had genomen, heeft hij zich tot de politie en de raad gewend en een melding gedaan bij de Centrale Autoriteit. Dit leidde niet tot een oplossing. De man heeft de terugkeer van [minderjarige] in april 2024 zelf geregeld met hulp van zijn vader, die contact heeft gehad met (familie van) de vrouw. De man heeft in de zeven maanden dat [minderjarige] in Egypte verbleef geen contact met [minderjarige] en de vrouw kunnen krijgen. Hij voelde zich machteloos en had grote zorgen over [minderjarige] , die uit zijn vertrouwende omgeving was weggerukt en van de een op de andere dag geen contact meer met de man had. De man betwist dat de vrouw in de periode daarvoor met grote regelmaat contact met [minderjarige] had. De vrouw verscheen enkel in het leven van [minderjarige] wanneer het haar uitkwam.
De omstandigheid dat de man is aangehouden en in detentie verblijft, dient er niet toe te leiden dat de bestreden beschikking wordt teruggedraaid. Niet gebleken is dat de man zijn gezag heeft misbruikt of zal misbruiken. Bovendien is het niet zo dat hij vanwege zijn detentie geen gezagsbeslissingen kan nemen.
In de lopende bodemprocedure ter zake van de omgang kan worden ingezoomd op de omgangsregeling tussen de vrouw en [minderjarige] , waarmee veel onrust al weggenomen zal worden. De man staat open voor een nader raadsonderzoek, maar hij vraagt zich af of dat dan nog nodig is. De man en zijn vader hebben in de afgelopen periode betrokkenheid van de raad gemist.
5.3.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
De vader van de man heeft zelf contact met de raad gelegd over de situatie van [minderjarige] . De raad heeft het wijkteam gevraagd om een vinger aan de pols te houden. De raad heeft geen zorgmelding ontvangen, maar heeft wel zorgen over de impact van de gebeurtenissen op [minderjarige] en vindt dat huisbezoeken moeten plaatsvinden.
Wat betreft het gezag adviseert de raad om een nader raadsonderzoek te gelasten, omdat de beslissing in eerste aanleg is gebaseerd op andere omstandigheden. Er was destijds beperkt contact met de vrouw mogelijk. De omstandigheden van de man zijn nu ook anders. De raad vindt dat opnieuw naar de situatie gekeken moet worden. Hij sluit niet uit dat indien een nader raadsonderzoek ter zake van het gezag wordt gelast, dat onderzoek dan ambtshalve wordt uitgebreid met een beschermingsonderzoek.
5.4.
Het hof overweegt het volgende.
5.4.1.
Op grond van de hoofdregel van artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Omdat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd.
Geen grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is. Ook het hof zal daarom uitgaan van toepasselijkheid van Nederlands recht.
5.4.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden zodat een hernieuwde beoordeling aan de orde is.
5.4.4.
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over het gezag, zodat geen noodzaak bestaat om een nader raadsonderzoek te gelasten.
5.4.5.
Het hof komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank, namelijk dat wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag door de man in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Tussen partijen is in geschil of de vrouw toestemming van de man had om met [minderjarige] naar Egypte te reizen. In ieder geval staat vast dat de vrouw alleen – zonder de man als gezaghebbende ouder daarin te kennen – heeft besloten om [minderjarige] bij haar in Egypte te houden. De vrouw voert aan dat zij die beslissing heeft genomen vanwege zorgen over betrokkenheid van de man bij criminele activiteiten, maar geeft daarbij geen blijk van rekening te hebben gehouden met de gevolgen van deze beslissing voor [minderjarige] en de man. [minderjarige] is door toedoen van de vrouw uit zijn vertrouwde omgeving bij de man gehaald en in een voor hem onbekende situatie bij de vrouw in Egypte gebracht, waarbij [minderjarige] maandenlang verstoken is gebleven van ieder contact met de man. De vrouw heeft de man tijdens het verblijf in Egypte ook niet geïnformeerd of geraadpleegd over zaken die [minderjarige] betreffen. Daarbij komt dat er serieuze zorgen waren over de omstandigheden waaronder de vrouw daar verbleef. Uit het overgelegde raadsrapport van 19 februari 2024 (pagina 3) blijkt dat de grootvader (moederszijde) op 13 november 2023 aan de politie heeft verklaard:
“Ik denk dat mijn dochter een beetje aan de drugs hangt. Die kleine die ziet er wel goed uit maar ik heb er niet de duim er op. Ik moest ook naar huis weer en ik ben bang dat het daar echt mis gaat lopen. Ja ik geef dat gewoon door want ik heb gezegd, ik ben vanaf het begin er al niet mee eens en ik ga daar maar af en toe kijken maar wat ik nou heb gezien bevalt me niet. (…) Nou ze wilden mij haast niet zien. Ik heb [de vrouw] denk ik twee of drie keer gezien en ze is dan bij iemand ingetrokken, een Egyptenaar. En haar woning die heeft ze ook nog maar ik denk dat het niet goed gaat zo. Ik denk dat ze een beetje onder druk gezet wordt en die vriend zou flink een drugsgebruiker zijn en ik sta daar een beetje hulpeloos tegenover. (…)”.
Gebleken is dat de vrouw begin april 2024 de terugkeer van [minderjarige] met de grootvader (vaderzijde) naar Nederland heeft toegestaan, maar sedertdien heeft [minderjarige] (met hulp van de grootvader) de vrouw telefonisch niet kunnen bereiken. Voorts is niet duidelijk of de vrouw in Nederland blijft en voor welke termijn én wat dit betekent voor haar mogelijkheden tot contact met [minderjarige] en betrokkenheid bij hem.
Op grond van voornoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat de vrouw niet heeft laten zien dat zij in het belang van [minderjarige] handelt en de verantwoordelijkheid voor de te nemen (gezags)beslissingen over [minderjarige] mede kan dragen.
5.4.6.
Bovendien zijn partijen onvoldoende in staat gebleken om met elkaar op een goede manier te communiceren en beslissingen van enig belang over [minderjarige] in gezamenlijk overleg te nemen.
Uit de processtukken komt naar voren dat na de verbreking van de relatie tussen partijen het contact tussen hen over [minderjarige] al wisselend verliep en er sprake was van onderlinge spanningen. Na het vertrek van de vrouw met [minderjarige] naar Egypte is de onderlinge verstandhouding tussen partijen verder verslechterd. De vrouw heeft eenzijdig besloten om [minderjarige] bij zich te houden in Egypte en de man niet geïnformeerd of geraadpleegd over zaken die [minderjarige] betreffen. Zij heeft in die periode geheel geen communicatie met de man onderhouden. Het vertrouwen van de man is hierdoor geschonden. Er is momenteel geen contact tussen partijen. Een basis om gezamenlijk gezag uit te oefenen ontbreekt. Geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering komt. De vrouw heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat zij “voorlopig van plan is in Nederland te blijven”. Hiermee heeft zij geen duidelijkheid gegeven over haar toekomstplannen en waar zij in de toekomst gaat wonen, in Nederland of in Egypte. Hierdoor blijft onduidelijk of zij het belang van [minderjarige] voorop weet te stellen en op welke wijze zij haar rol als ouder van [minderjarige] gaat invullen. Dat is niet in het belang van [minderjarige] .
5.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof de beslissing van de rechtbank, dat de man voortaan alleen is belast met het gezag over [minderjarige] , zal bekrachtigen.
Weliswaar baart het zorgen dat de man in detentie verblijft, maar het hof ziet geen aanleiding om op dit moment een raadsonderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden van de man om het gezag uit te oefenen. De man kan via zijn vader op de hoogte blijven van [minderjarige] en gezagsbeslissingen over [minderjarige] nemen. Niet gebleken is dat hij in de huidige omstandigheden geen uitvoering kan geven aan het gezag.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 november 2023, zoals hersteld bij beschikking van 1 december 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, G.M. Goes en M.L.F.J. Schyns en is op 17 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.