Uitspraak
1.[appellant 1] B.V.,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in (principaal en incidenteel) hoger beroep
primairde beschikking geheel te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van [geïntimeerde] af te wijzen,
In beide gevallenkosten rechtens en uitvoerbaar bij voorraad.
3.De beoordeling
toegewezen, staat op grond van artikel 188 lid 2 Rv geen hogere voorziening open. Dit rechtsmiddelenverbod kan echter worden doorbroken in het geval dat de rechter bij de behandeling van de zaak buiten het toepassingsgebied van artikel 186 Rv is getreden, het artikel ten onrechte heeft toegepast dan wel buiten toepassing heeft gelaten of bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
In tegenstelling tot hetgeen door [appellant 1] c.s. is aangevoerd in haar beroepschrift, heeft [geïntimeerde] geen feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat de conclusie moet worden getrokken dat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.’ is het gebrek aan het voldoende duidelijk stellen van een doorbrekingsgrond niet ‘gerepareerd’. Vervolgens is ter zitting van het hof namens [appellant 1] c.s. aangevoerd dat de in de rechtspraak ontwikkelde doorbrekingsgronden van toepassing zijn op de door haar geformuleerde grieven. Gelet op de tweeconclusieregel is die ‘reparatie’ ter zitting te laat. Uit de reactie van beide partijen ter zitting is naar het oordeel van het hof gebleken dat beide partijen onvoldoende bij het rechtsmiddelenverbod en de eventuele doorbreking daarvan hebben stilgestaan. De opmerking van de advocaat van [appellant 1] c.s. ter zitting dat zij geen expliciet beroep op een doorbrekingsgrond hebben gedaan ‘om geen slapende honden wakker te maken’ maakt dit oordeel niet anders. Integendeel, met die opmerking staat volgens het hof juist vast, althans is het zeer aannemelijk geworden, dat [appellant 1] c.s. welbewust ervan af hebben gezien om op voldoende kenbare wijze een beroep te doen op een doorbrekingsgrond. Gezien de inhoud van het verweerschrift tevens houdende incidenteel beroep is duidelijk dat [geïntimeerde] ook inderdaad geen beroep op een doorbrekingsgrond in het beroepschrift heeft gelezen. En bij de stand van zaken als hiervoor uiteengezet heeft [geïntimeerde] ook niet hoeven te begrijpen dat door [appellant 1] c.s. een beroep op een doorbrekingsgrond in het beroepschrift werd gedaan.
primaireverzoek tot (kort samengevat) het alsnog afwijzen van het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor (waarover de eerste grief in principaal beroep grotendeels gaat).
subsidiaireverzoek in principaal beroep van [appellant 1] c.s. tot (kort samengevat) het alsnog toestaan van verhoor van getuige [getuige] (en -onder uitbreiding van het verzoek in eerste aanleg- eventuele nadere getuigen), waarover de tweede grief en voor een deel ook de eerste grief gaan, overweegt het hof als volgt. Het rechtsmiddelenverbod (artikel 188 lid 2 Rv) geldt hier niet, het betreft immers het beroep van een afwijzing van een verzoek tot het horen van een getuige ( [getuige] ). Toch zal het hof dit verzoek afwijzen, wegens gebrek aan belang.