ECLI:NL:GHSHE:2024:3256

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
200.340.996_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep echtscheiding tussen partijen met betrekking tot de verdeling van goederen en alimentatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de echtscheiding tussen de vrouw en de man, die op 30 december 1980 in Marokko zijn gehuwd. De rechtbank Limburg heeft op 12 februari 2024 de echtscheiding uitgesproken, maar de vrouw is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De vrouw betwist de duurzame ontwrichting van het huwelijk en stelt dat er nog mogelijkheden zijn voor herstel. De man daarentegen is van mening dat het huwelijk niet meer te redden is en heeft zijn verzoek tot echtscheiding stellig volhardend. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 september 2024 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet met bewijsstukken heeft onderbouwd dat zij door de echtscheiding bepaalde rechten in Marokko verliest. Het hof concludeert dat het huwelijk duurzaam ontwricht is, gezien het feit dat partijen sinds april 2024 feitelijk gescheiden leven en er geen contact meer is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 oktober 2024
Zaaknummer: 200.340.996/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/315294 / FA RK 23-809
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I.G. Aarts,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.A.C. Snel.
Deze zaak gaat, kort gezegd, over de echtscheiding tussen partijen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 12 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 mei 2024, en gewijzigd op de mondelinge behandeling, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de man om tussen partijen de echtscheiding uit te spreken alsnog af te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht en de proceskosten te compenseren.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 juli 2024, heeft de man verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2024.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Aarts;
  • de man, bijgestaan door mr. Snel.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 december 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen zijn op 30 december 1980 met elkaar gehuwd in het Consulaat-Generaal van het Koninkrijk Marokko te Rotterdam.
3.2.
De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Verder heeft de rechtbank partijen bevolen om ten overstaan van een notaris over te gaan tot verdeling van de goederen die aan partijen tezamen toebehoren. Daarbij heeft de rechtbank mr. [notaris], notaris te [kantoorplaats], of diens waarnemer of opvolger benoemd tot notaris, voor het geval partijen het binnen veertien dagen na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking niet eens zijn over de keuze van een notaris.
3.3.
De vrouw kan zich met de beslissing tot echtscheiding niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten van partijen
3.4.
De vrouw voert - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft een onjuiste belangenafweging gemaakt. De vrouw heeft in het verweerschrift in eerste aanleg de duurzame ontwrichting van het huwelijk betwist.
De vrouw houdt nog steeds van de man en zij is van mening dat het huwelijk van partijen nog te redden valt. Partijen zijn eerder uit elkaar geweest en zijn er toen ook in geslaagd om het huwelijk te redden. De vrouw voert verder aan dat zij inmiddels in Marokko een alimentatieprocedure is gestart. In die procedure heeft de man aangegeven dat het zijn wens is dat de vrouw bij hem terugkomt.
De tweede reden waarom de vrouw niet wil scheiden is ingegeven door de onlangs gestarte Marokkaanse procedure en een financieel belang. De man bezit drie huizen in Marokko. Wanneer de vrouw zich in Nederland niet verzet tegen de echtscheiding, dan geeft zij bepaalde rechten in Marokko prijs.
3.5.
De man voert - kort samengevat - het volgende aan.
Het huwelijk van partijen valt niet meer te redden. De man heeft daartoe al drie keer eerder een poging gedaan. Hij wil niet langer met de vrouw samenleven. De man verblijft sinds april 2024 niet meer in de echtelijke woning, nadat de vrouw de politie heeft ingeschakeld en zij allerlei leugens over hem heeft verteld. De man wil rust. Hij wil verder gaan met zijn leven zonder de vrouw. Hij betwist dat hij in de procedure die in Marokko aanhangig is, heeft verklaard dat hij de vrouw terug wil. De man volhardt in zijn echtscheidingsverzoek.
De echtscheiding staat niet in de weg aan een vermeende aanspraak van de vrouw op alimentatie of haar recht op afwikkeling van het huwelijksvermogen. Dit heeft de vrouw ook niet onderbouwd. Daar komt bij dat de vrouw de mogelijkheid heeft gehad om nevenvoorzieningen te verzoeken, bijvoorbeeld in de vorm van partneralimentatie. Het komt voor rekening en risico van de vrouw dat zij dit heeft nagelaten. De vrouw wil slechts de echtscheiding vertragen vanwege haar recht op alimentatie in Marokko. De Marokkaanse advocaat van de vrouw heeft haar verteld dat ze alimentatie krijgt zolang ze getrouwd is.
De motivering van de beslissing
3.6.
Het hof overweegt op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht als volgt.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.7.
Nu de vrouw en de man de Nederlandse nationaliteit hebben en zij hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding op grond van artikel 3 Brussel II-ter rechtsmacht toe.
3.8.
Er zijn geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing is. Het hof zal daarom uitgaan van toepasselijkheid van het Nederlands recht.
Omvang van het beroep
3.9.
De vrouw heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat artikel 1:153 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar analogie moet worden toegepast. Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft zij dit standpunt ingetrokken.
Echtscheiding
3.10.
Op grond van artikel 1:151 BW wordt de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam ontwricht is.
Volgens de wetgeschiedenis is een huwelijk duurzaam ontwricht indien de voortzetting der samenleving ondraaglijk is geworden en er geen uitzicht bestaat op herstel van enigszins behoorlijke echtelijke verhoudingen.
Wanneer een echtgeno(o)t(e) stelt en volhardt dat hij of zij niet meer met zijn of haar echtgeno(o)t(e) kan samenleven, zal dit door de rechter moeten worden opgevat als een zeer ernstige aanwijzing dat de toestand van duurzame ontwrichting bestaat. Volgens vaste rechtspraak is dit vrijwel altijd een beslissende aanwijzing dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.11.
Het hof is, met de man, van oordeel dat het huwelijk tussen de man en de vrouw duurzaam is ontwricht. Partijen zijn sinds april 2024 feitelijk uit elkaar en leven sindsdien gescheiden in aparte woningen. Er is geen enkel contact meer tussen de man en de vrouw. De man heeft op 9 maart 2023 bij de rechtbank het verzoek tot echtscheiding ingediend. De man is in de gehele echtscheidingsprocedure, die nu ruim anderhalf jaar gaande is, stellig en standvastig geweest in zijn wens om het huwelijk definitief te beëindigen door middel van echtscheiding. Bovendien heeft de man op de mondelinge behandeling het hof duidelijk gemaakt dat hij niet wil investeren in herstel van het huwelijk en dat een verzoening tussen partijen is uitgesloten. Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.12.
Voorts overweegt het hof dat de vrouw niet met verificatoire bescheiden heeft onderbouwd dat zij door (instemming met) de echtscheiding bepaalde aanspraken in Marokko verliest. Verder heeft zij in Nederland nagelaten een verzoek tot vaststelling van partneralimentatie in te dienen. Ten slotte merkt het hof op dat in de echtscheidingsbeschikking een bevel verdeling is gegeven. De vrouw heeft hiertegen geen grief gericht.
3.13.
Het hof ziet op grond van hetgeen hiervoor is overwogen geen grond om het inleidend verzoek tot echtscheiding af te wijzen en het huwelijk tussen partijen in stand te laten.
3.14.
Op grond van het voorgaande zal het hof daarom de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
Proceskosten
3.15.
De vrouw heeft haar verzoek om de man te veroordelen in de proceskosten van beide instanties tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gewijzigd en verzocht om de proceskosten in beide instanties te compenseren.
Gelet op het feit dat in hoger beroep de grieven van de vrouw falen, zal de bestreden beschikking (waarin overigens niets is beslist ten aanzien van de proceskosten) worden bekrachtigd en omdat het hier een echtscheidingsprocedure betreft worden de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 12 februari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, C.N.M. Antens en
A.M. van Riemsdijk en is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.