ECLI:NL:GHSHE:2024:3255

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
200.337.968_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking inzake ouderlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 november 2023. De zaak betreft het ouderlijk gezag en de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige 1], geboren in 2021. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de vader tot gezamenlijk ouderlijk gezag af te wijzen. De vader heeft in zijn verweerschrift verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans deze af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 september 2024 zijn beide ouders gehoord, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een advies uitgebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders een affectieve relatie hebben gehad en dat er uit deze relatie twee minderjarigen zijn geboren. De vader heeft [minderjarige 1] erkend en heeft in eerste aanleg verzocht om het gezag over haar. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen de ouders gezamenlijk met het gezag belast en een zorgregeling vastgesteld.

Het hof heeft geoordeeld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige 1] klem of verloren raakt tussen de ouders. De communicatie tussen de ouders is verbeterd en zij zijn in staat om over de zorgregeling te overleggen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 1] zijn belast. Tevens is er een nieuwe zorgregeling vastgesteld, waarbij de contacten tussen de vader en [minderjarige 1] onder begeleiding van een zorgaanbieder zullen plaatsvinden. De ouders zijn verwezen naar een BOR 3-traject voor verdere begeleiding van de zorgregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 oktober 2024
Zaaknummer: 200.337.968/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/291781 / FA RK 21-1719
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.N. Hermans.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Limburg, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 november 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 februari 2024, en gewijzigd op de mondelinge behandeling, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vader tot gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige 1] af te wijzen en een zorg- en contactregeling tussen de vader en [minderjarige 1] te bepalen zoals de rechtbank heeft bepaald met dien verstande dat deze ingaat vanaf de datum van de beschikking van het hof, althans een zodanige zorg- en contactregeling te bepalen als het hof juist acht. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 30 april 2024, heeft de vader verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar verzoeken af te wijzen onder bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 september 2024.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kreutzkamp;
-de vader, bijgestaan door mr. Hermans;
-de raad vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het procesdossier eerste aanleg ingekomen op 22 maart 2024;
- het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 13 augustus 2024;
- het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 22 augustus 2024;
- het e-mailbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder van 9 september 2024;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de vader overgelegde spreekaantekeningen
.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.2.
De vader heeft [minderjarige 1] , met vervangende toestemming, erkend.
3.3.
De vader heeft in eerste aanleg, voor zover nu van belang, primair verzocht om hem te belasten met het gezag over [minderjarige 1] , subsidiair te bepalen dat de moeder hem eens per twee maanden informeert over de ontwikkeling van [minderjarige 1] zoals nader door hem uitgewerkt in zijn verzoek dan wel een andere regeling zoals de rechtbank juist acht en een zorg- en contactregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige 1] zoals de rechtbank juist acht en indien er een raadsonderzoek wordt gelast een voorlopige regeling vast te stellen in afwachting van dat raadsonderzoek.
3.4.
De moeder heeft in eerste aanleg, voor zover nu van belang, verzocht om de verzoeken van de vader af te wijzen.
3.5.
Bij beschikking van 10 maart 2022 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, voor zover in dit hoger beroep van belang, iedere verdere beslissing op de verzoeken tot vaststelling van het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] en tot vaststelling van een informatieregeling aangehouden in afwachting van het door de vader in te dienen afschrift van de geboorteakte van [minderjarige 1] met latere vermelding betreffende de erkenning. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan het jeugdhulptraject Nieuw Ouderschap (NO) in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA). De rechtbank geeft als het jeugdhulptraject niet worden gestart of voortijdig wordt beëindigd, dan wel als de raad daartoe zelf aanleiding ziet, voorwaardelijk opdracht aan de raad onderzoek te doen en advies uit te brengen naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
De rechtbank heeft verder bepaald dat [minderjarige 1] v
oorlopig, in afwachting van de resultaten van het jeugdhulptraject, (kortdurend) omgang zal hebben met de vader, namelijk voorafgaand en na afloop van ieder contactmoment tussen de vader en [minderjarige 2] , wanneer de moeder de vader op de afgesproken tijd opwacht. De beschikking is, voor zover het betreft de voorlopige contactregeling, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.6.
De raad heeft in het raadsrapport van 15 december 2022 (dat is opgemaakt vanwege het voortijdig beëindigen van het UHA) ten aanzien van het contact tussen de vader en [minderjarige 1] kort gezegd benoemd dat het van belang is dat [minderjarige 1] contact opbouwt met de vader.
3.7.
Bij beschikking van 26 januari 2023 heeft het hof de beschikking van 10 maart 2022, voor zover nu van belang en meer in het bijzonder wat betreft het voorlopige contact tussen de vader en [minderjarige 1] , bekrachtigd.
3.8.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de moeder en de vader gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 1] belast en bepaald dat de contacten tussen [minderjarige 1] en de vader in eerste instantie zullen plaatsvinden in het kader van een BOR 1 onder begeleiding van een daartoe getrainde vrijwilliger, waarna deze contacten zullen uitmonden in de in de beschikking opgenomen definitieve zorgregeling, waarbij is bepaald dat [instantie 1] de verdere regie over de contacten heeft zolang [instantie 1] conform een in die beschikking opgenomen schema betrokken is. In dit schema is vanaf 16 december 2023 tot en met 19 oktober 2024 specifiek geregeld op welke dagen en op welke locatie de contacten tussen de vader en [minderjarige 1] verlopen. De uiteindelijke zorgregeling, die dus per 19 oktober 2024 ingaat, luidt dat [minderjarige 1] in de even weken bij de vader verblijft van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur en in de oneven weken op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur, waarbij zij evenals [minderjarige 2] een videobelcontact zal hebben met de vader op de woensdagen op een door de ouders samen te bepalen tijdstip.
3.9.
De moeder voert in haar beroepschrift en tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 1] belast. Het is beter wanneer de moeder het eenhoofdig gezag krijgt.
Er is volgens haar sprake van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 1] klem of verloren zal raken tussen de ouders. Een afwijzing van het verzoek is ook anderszins in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk. De moeder voert aan dat de ouders niet in staat zijn om te overleggen en afspraken te maken. Zij communiceren moeizaam. Dit heeft ertoe geleid dat het traject Nieuw Ouderschap voortijdig is beëindigd. Ook zijn de afspraken over een fatsoenlijke omgang tussen de vader en [minderjarige 1] niet tot stand gekomen omdat de vader niet meedacht in het belang van [minderjarige 1] . De vader bleef namelijk vasthouden aan een omgangsfrequentie die niet in het belang van [minderjarige 1] was. Daarbij komt dat de vader geruime tijd geen gebruik heeft gemaakt van de door de rechtbank bepaalde voorlopige omgangsregeling.
De moeder vindt dat het gegeven, dat de rechtbank heeft besloten (welke beslissing door het hof is bekrachtigd) om de ouders ten aanzien van hun oudste kind ( [minderjarige 2] )
het gezamenlijk gezag toe te kennen, daaraan niet afdoet. Bovendien blijkt dat de vader ten aanzien van [minderjarige 2] gezagsbeslissingen blokkeert of frustreert. De moeder vreest daarom dat de vader ook ten aanzien van [minderjarige 1] het gezag zal misbruiken of belangrijke beslissingen zal blokkeren
.Recent was er een kortgedingprocedure nodig om vervangende toestemming te verkrijgen om met de kinderen op vakantie te kunnen gaan. [minderjarige 1] staat verder op een wachtlijst bij het ziekenhuis voor het plaatsen van buisjes in haar oren; de vader geeft echter aan dat hij voor deze ingreep geen toestemming wil geven.
Ten aanzien van de zorg-/omgangsregeling voert de moeder aan dat er in de praktijk uitvoering is gegeven aan de door de rechtbank bepaalde omgangsregeling. [minderjarige 1] kon deze regeling echter niet goed volhouden; [minderjarige 1] hield het hooguit één uur vol. Zij bleef aan de moeder hangen. Deze regeling is feitelijk niet uitgebreid en eerder gestopt. [instantie 1] zag geen vooruitgang en wilde [minderjarige 1] gelet op haar leeftijd niet dwingen. De moeder geeft op de mondelinge behandeling aan dat voortschrijdend inzicht ertoe heeft geleid dat zij op dit moment de contacten tussen de vader en [minderjarige 1] weer gefaseerd wil opstarten. Zij wil echter dat de contacten door een andere instantie worden begeleid.
3.10.
De vader voert in zijn verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. Hij ontkent dat hij de gezagsbeslissingen ten aanzien van [minderjarige 2] frustreert. Hij blokkeert geen belangrijke beslissingen en neemt zijn ouderlijke verantwoordelijkheid serieus. Het is de moeder die eenzijdig de vakanties met de kinderen bepaalt en niet met hem overlegt. Zij laat ook niet toe dat hij met de kinderen op vakantie kan. Dit heeft ertoe geleid dat zijn toestemming voor een buitenlandse vakantie van de moeder met [minderjarige 2] op zich heeft laten wachten. De laatste tijd gaan de contacten tussen de ouders goed en lukt het de vader om zijn verantwoordelijkheden in de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] aan de dag te leggen. De beslissing van de rechtbank ten aanzien van het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] dient dan ook in het belang van [minderjarige 1] te worden bekrachtigd.
De rechtbank heeft volgens de vader zorgvuldig en in de lijn met het advies van de raad een gedetailleerde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld. De vader heeft aan deze regeling meegewerkt maar was daarbij afhankelijk van de moeder. De moeder heeft de omgangsmomenten vaak afgezegd en weigerde haar medewerking aan de opbouwregeling.
[minderjarige 1] was nog niet in staat om contact te hebben met de vader zonder de aanwezigheid van de moeder of haar broer [minderjarige 2] . Zij begon tijdens de omgang te huilen wanneer zij een half uur zonder de moeder bij de vader verbleef en was dan ontroostbaar. De begeleide omgang is daardoor beperkt gebleven tot één uur per week en het BOR traject is door [instantie 1] vroegtijdig beëindigd. De vader merkt dat [minderjarige 1] erg hangt aan de moeder en ook dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hecht zijn samen. Hij begrijpt dat de opbouw van een omgangsregeling op een verantwoorde manier moet gebeuren en verzoekt daarom een opbouw van de regeling in die zin dat [minderjarige 1] meekomt met [minderjarige 2] op de woensdag na school om vervolgens de omgang uit te breiden naar de zaterdagen en uiteindelijk naar de weekenden. De vader wil dat dit in het tempo van [minderjarige 1] plaatsvindt.
3.11.
De raad heeft het hof als volgt geadviseerd.
De raad adviseert het hof de beslissing van de rechtbank, om de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 1] te belasten, te bekrachtigen. Hoewel de raad ziet dat het voor de ouders moeilijk is om over [minderjarige 1] te communiceren, ziet de raad geen contra-indicaties. Het feit dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen helpt [minderjarige 1] om te ervaren dat beide ouders verantwoordelijkheid dragen over haar.
Wat betreft de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] benoemt de raad dat het goed is dat er een start is gemaakt met de door de rechtbank bepaalde regeling. Voor kinderen is het in het algemeen lastig om contact te hebben met de ene ouder waarbij ook de andere (verzorgende) ouder aanwezig is wanneer er tussen de ouders geen contact is. Het is normaal dat [minderjarige 1] reageert zoals wordt beschreven. De vader moet leren op welke manier hij kan omgaan met de reactie en het gedrag van [minderjarige 1] . De raad benoemt dat helpend is voor de ouders als er bij de begeleiding van de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] meer expertise wordt ingezet. Dit om de vader te begeleiden op welke manier hij [minderjarige 1] kan troosten op de momenten dat zij de moeder mist. [minderjarige 1] heeft het nodig dat de vader haar dit ook kan gaan bieden. De raad adviseert daarom een zogenoemde BOR 3-regeling (begeleid door [instantie 2] / [instantie 3] of een vergelijkbare instantie) op te leggen zodat de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] weer opgepakt kan worden. De raad benoemt dat het aan de ouders zelf is om zich te melden bij de gemeente om de hiervoor benodigde financiering te regelen. De raad heeft desgevraagd het hof geadviseerd om een eindbeschikking te wijzen en daarin ten aanzien van de zorgregeling te benoemen op welke momenten de omgang dient plaats te vinden zodat dit helder is voor de begeleidende instantie en dit als leidraad kan dienen.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
Gezag
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.12.2.
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag. Afwijzing van een verzoek tot gezamenlijk gezag geschiedt slechts in de twee in artikel 1:253c lid 2 BW genoemde uitzonderingsgevallen.
3.12.3.
Het hof stelt op grond van de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep vast dat de moeder in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan het hof tot een ander oordeel dan de rechtbank moet of kan komen.
In hoger beroep is niet gebleken dat de vader gezagsbeslissingen heeft geblokkeerd dan wel dat, sinds het gezamenlijk gezag een feit is, belangrijke beslissingen over de kinderen niet genomen kunnen worden. Weliswaar bestaat er tussen de ouders een verschil van mening over het (al dan niet verlaat) verlenen van toestemming voor de zomervakantie door de vader aan de moeder en gaf de moeder aan dat zij niet wist of de vader zijn toestemming zou willen verlenen aan een medische ingreep (het plaatsen van buisjes) bij [minderjarige 1] . Duidelijk is echter ook, zo bleek tijdens de mondelinge behandeling van het hof, dat de communicatie recent tussen de ouders is verbeterd en de ouders in staat zijn om te communiceren over bijvoorbeeld de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 2] . Ook geeft de moeder aan dat de ouders elkaar regelmatig telefonisch spreken wanneer de kinderen bijvoorbeeld ziek zijn. Verder zien en spreken de ouders elkaar wanneer [minderjarige 2] door de vader wordt opgehaald en thuisgebracht in verband met de tussen de vader en [minderjarige 2] geldende zorgregeling.
Het hof sluit verder aan bij het advies van de raad dat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] van belang is om te ervaren dat beide ouders verantwoordelijk zijn voor haar.
Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 1] klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat een afwijzing van het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag ook niet anderszins in het belang van de [minderjarige 1] noodzakelijk is. Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor wat betreft het gezag over [minderjarige 1] bekrachtigen.
Zorgregeling
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.13.2.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat het goed is van de ouders dat zij zijn gestart met de door de rechtbank bepaalde zorgregeling onder leiding van [instantie 1] . Deze regeling dient weer hervat te worden en de raad heeft benoemd dat het helpend zou zijn dat deze dan begeleid wordt door een organisatie met meer expertise. De raad heeft het hof daarom geadviseerd om te bepalen dat de contacten tussen de vader en [minderjarige 1] weer zullen worden opgebouwd door middel van een begeleide omgangsregeling (BOR 3) om op die manier alsnog uitvoering te geven aan de door de rechtbank bepaalde regeling. Zowel de moeder als de vader hebben met dit advies ingestemd.
3.13.3.
Op grond van het voorgaande zal het hof de ouders verwijzen naar een BOR 3-traject bij [instantie 2] of [instantie 3] , dan wel een andere zorgaanbieder in de regio Limburg.
De nadere invulling van het traject wordt overgelaten aan [instantie 2] of [instantie 3] , dan wel de andere zorgaanbieder. Het hof zal, zoals door de moeder verzocht en zoals ook door de raad geadviseerd, daarbij de door de rechtbank bepaalde regeling overnemen uit de beschikking waarvan beroep met dien verstande dat het onder 1 bepaalde van de opbouwregeling komt te vervallen (hieraan wordt immers al uitvoering gegeven door partijen) en de data zijn aangepast.
3.13.4.
Partijen dienen zich zelf, zo nodig met behulp van hun advocaten, via de gemeente aan te melden bij [instantie 2] of [instantie 3] , dan wel bij een andere zorgaanbieder voor genoemd BOR 3-traject.
3.14.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep gedeeltelijk vernietigen, doch uitsluitend voor zover het betreft de contacten tussen de vader en [minderjarige 1] en zal het hof een nadere definitieve zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] bepalen.
3.15.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 november 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch uitsluitend voor zover daarbij de zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de vader is bepaald;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verwijst partijen naar een BOR 3-traject bij [instantie 2] of [instantie 3] , dan wel bij een andere zorgaanbieder in de regio Limburg (hierna gemakshalve aangeduid als [instantie 2] ), waarbij de nadere invulling van het traject wordt overgelaten aan [instantie 2] ;
bepaalt dat de contacten tussen [minderjarige 1] en de vader als volgt zullen plaatsvinden:
1) met ingang van twee weken nadat de intake heeft plaatsgevonden bij [instantie 2] zal er elke woensdag een uur contact zijn tussen de vader en [minderjarige 1] op een neutrale locatie onder begeleiding van [instantie 2] , waarbij deze instantie ook de overdracht doet. Aan deze eerste stap van de regeling wordt vier weken uitvoering gegeven;
2) daarna zal er elke woensdag twee uur contact zijn tussen de vader en [minderjarige 1] op een neutrale locatie onder begeleiding van [instantie 2] , waarbij de begeleidende instantie ook de overdracht doet. Aan deze tweede stap van de regeling wordt drie weken uitvoering gegeven;
3) daarna zal er elke woensdag drie uur contact zijn tussen de vader en [minderjarige 1] op een neutrale locatie onder begeleiding van [instantie 2] , waarbij de begeleidende instantie ook de overdracht doet. Aan deze derde stap van de regeling wordt twee weken uitvoering gegeven;
4) daarna zal er twee keer per week gedurende drie uur contact zijn tussen de vader en [minderjarige 1] op een neutrale locatie onder begeleiding van [instantie 2] , waarbij de begeleidende instantie ook de overdracht doet. Aan deze vierde stap van de regeling wordt zes weken uitvoering gegeven;
5) daarna zal er twee keer per week gedurende vier uur contact zijn tussen de vader en [minderjarige 1] op een neutrale locatie, waarbij [instantie 2] nog enkel het eerste en vierde uur het contact begeleidt en [instantie 2] ook de overdracht doet. Aan deze vijfde stap van de regeling wordt twee weken uitvoering gegeven;
6) daarna zal er twee keer per week gedurende vier uur contact zijn tussen de vader en [minderjarige 1] bij de vader thuis, waarbij [instantie 2] nog enkel het eerste en vierde uur het contact begeleidt en [instantie 2] ook de overdracht doet. Aan deze zesde stap van de regeling wordt vier weken uitvoering gegeven;
7) daarna zal er twee keer per week gedurende zes uur contact zijn tussen de vader en [minderjarige 1] bij de vader thuis, waarbij [instantie 2] nog enkel het eerste half uur en zesde half uur het contact begeleidt en [instantie 2] ook de overdracht doet. Aan deze zevende stap van de regeling wordt twee weken uitvoering gegeven;
8) daarna zal er twee keer per week gedurende acht uur contact zijn tussen de vader en [minderjarige 1] bij de vader thuis, waarbij [instantie 2] nog enkel het eerste half uur en achtste half uur het contact begeleidt en [instantie 2] ook de overdracht doet. Aan deze achtste stap van de regeling wordt vier weken uitvoering gegeven;
9) daarna zal [minderjarige 1] in de even weken bij de vader verblijven van zaterdag 10.00 uur tot zondag 12.00 uur en in de oneven weken op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur, waarbij [instantie 2] nog enkel het eerste half uur en laatste half uur van beide contacten begeleidt en [instantie 2] ook de overdracht doet. Aan deze negende stap van de regeling wordt vier weken uitvoering gegeven;
10) daarna zal [minderjarige 1] in de even weken bij de vader verblijven van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur en in de oneven weken op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur, waarbij [instantie 2] nog enkel het eerste half uur en laatste half uur van beide contacten begeleidt en [instantie 2] ook de overdracht doet. Aan deze tiende stap van de regeling wordt vier weken uitvoering gegeven;
11) daarna zal [minderjarige 1] in de even weken bij de vader verblijven van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur en in de oneven weken op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur, waarbij [instantie 2] nog enkel het eerste half uur en laatste half uur van het weekendcontact begeleidt (dus niet meer het contact op de zondag in de oneven weken) en ook nog louter voor wat betreft het weekendcontact de overdracht verzorgt; de overdracht op de zondag in de oneven weken dienen de ouders derhalve zelf te verzorgen. Aan deze elfde stap van de regeling wordt vier weken uitvoering gegeven;
12) daarna zal [minderjarige 1] in de even weken bij de vader verblijven van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur en in de oneven weken op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur (vanaf welk moment [instantie 2] niet meer de overdracht doet en ook niet meer begeleidt). Aan deze twaalfde stap van de regeling wordt twee weken uitvoering gegeven;
13) daarna zal [minderjarige 1] in de even weken bij de vader verblijven van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur en in de oneven weken op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur, waarbij zij evenals [minderjarige 2] een videobelcontact zal hebben met de vader op de woensdagen op een door de ouders samen te bepalen tijdstip.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.P.A. Wensink-Vergunst, E.M.D.M. van der Linden, G.M. Goes en is op 17 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar door mr. G.M. Goes in tegenwoordigheid van de griffier.