ECLI:NL:GHSHE:2024:3254

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
17 oktober 2024
Zaaknummer
200.327.681_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling in een co-ouderschap na auto-ongeluk

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in principaal appel, wenst dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar blijft, terwijl de vader, verweerder in het principaal appel, verzoekt om wijziging naar een weekendregeling. De rechtbank had eerder de hoofdverblijfplaats van de kinderen gewijzigd van de moeder naar de vader, met een co-ouderschapsregeling. De moeder heeft in mei 2024 een ernstig auto-ongeluk gehad, wat heeft geleid tot zorgen over haar beschikbaarheid en betrokkenheid bij de opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de raad en de Gecertificeerde Instelling (GI) geraadpleegd, die beiden hebben geadviseerd om de hoofdverblijfplaats bij de vader te laten en een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen om de week het weekend bij de moeder verblijven. Het hof heeft vastgesteld dat de opvoedsituaties bij de ouders sterk verschillen, waarbij de vader meer stabiliteit en structuur biedt. De moeder is niet verschenen op de mondelinge behandeling, wat het hof als verontrustend heeft ervaren. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en de zorgregeling gewijzigd conform het advies van de raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 oktober 2024
Zaaknummer: 200.327.681/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/383873 / FA RK 22-3037
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.P. Scholte,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.C. Appünn.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
-
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
locatie [locatie],
hierna: de GI (Gecertificeerde Instelling)
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuid-Oost-Brabant,
vestiging: [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de raad.
In het kort
Tussen de ouders is nog in geschil bij welke ouder de hoofdverblijfplaats dient te worden vastgesteld en hoe de zorgregeling met betrekking tot de 16-jarige [minderjarige 1] en de 11-jarige [minderjarige 2] dient te worden ingevuld.

5.De tussenbeschikking van 16 november 2023

Bij deze beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen en aan het hof te rapporteren en te adviseren omtrent de volgende vragen:
  • Welke hoofdverblijfplaats is onder de huidige omstandigheden, met in achtneming van de eerdere gebeurtenissen en ontwikkelingen, voor ieder van de kinderen het meest in zijn belang?
  • Welke zorgregeling is het meest in het belang van ieder van de kinderen?
  • Is het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als voor hen beiden dezelfde beslissingen worden genomen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling? Zo nee, waarom niet?
  • Zijn er tijdens het onderzoek nog feiten en omstandigheden naar voren gekomen die naar het oordeel van de raad van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen voor de in deze door het hof te nemen beslissing?

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad van 16 april 2024;
- de reactie van de vader op het raadsrapport, zoals overgelegd bij V-formulier van 22 april 2024 met één bijlage;
- het e-mailbericht van de GI van 9 augustus 2024 met het verzoek om aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling;
- het e-mailbericht van de advocaat van de moeder van 9 september 2024.
6.2.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 september 2024. Het hof heeft alle betrokkenen schriftelijk geïnformeerd over de gewijzigde kamersamenstelling ten opzichte van de eerdere mondelinge behandeling van 2 november 2023. Bij de voortgezette mondelinge behandeling van 10 september 2024 zijn gehoord:
-de advocaat van de moeder;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2];
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad].
De moeder is niet verschenen.
6.3.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] nogmaals in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
6.4
Het hof heeft kennis genomen van het feit dat de rechtbank bij beschikking van 8 mei 2024 de kinderen voor de duur van één jaar onder toezicht heeft gesteld van de GI en heeft naar aanleiding daarvan de GI aangemerkt als belanghebbende in deze procedure.
Wat is er nog in geschil?
6.5.
Voor de volledigheid herhaalt het hof dat de rechtbank bij de bestreden beschikking (8 maart 2023) de hoofdverblijfplaats van de kinderen heeft gewijzigd van de moeder naar de vader met een co-ouderschapsregeling waarbij de kinderen de ene week bij vader verblijven en de andere week bij de moeder. Het hof heeft op de mondelinge behandeling met de vader, zijn advocaat en de advocaat van de moeder besproken wat er nog in geschil is.
  • De advocaat van de moeder heeft verklaard dat de moeder haar principaal appel handhaaft wat inhoudt dat zij wenst dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar blijft waarbij de moeder het co-ouderschap wil voortzetten.
  • De advocaat van de vader heeft verklaard dat het incidenteel appel wordt gehandhaafd voor zover de vader verzoekt om wijziging van het co-ouderschap naar een regeling waarbij de kinderen één weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot maandagmorgen bij de moeder verblijven. De vader handhaaft zijn incidenteel appel niet voor zover hij heeft verzocht dat de kinderen niet tegelijk bij moeder mogen verblijven, maar ieder in een ander weekend. Het hof beschouwt dit gedeelte van incidenteel appel daarmee als ingetrokken.

7.De verdere beoordeling in het principaal appel in het incidenteel appel

7.1.
De bevindingen en adviezen van de raad, zoals opgenomen in het rapport van 16 april 2024, luiden, samengevat, als volgt:
  • de raad acht het het meest in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wanneer er geen wijziging wordt aangebracht in de hoofdverblijfplaats en deze bij de vader blijft. De opvoedsituaties bij de vader en de moeder kennen grote verschillen. Bij de vader zijn er meer regels en bij de moeder zijn er vrijwel geen regels. De kinderen moeten hierin elke week schakelen. Daarbij worden de kinderen in de thuissituatie bij de moeder meer dan gewenst geconfronteerd met de emoties van de moeder. De opvoedsituatie van de vader vertoont meer stabiliteit voor de kinderen, omdat de opvoedsituatie van de vader de afgelopen jaren niet is veranderd. Ook de regels die de vader uitzet biedt de jongens meer structuur en duidelijkheid en daarmee dan ook meer rust;
  • de raad adviseert vaststelling van een zorgregeling waarbij de kinderen om de week het weekend (van vrijdag uit school tot maandag naar school) bij de moeder verblijven en één doordeweekse dag (woensdag uit school tot donderdag naar school) en waarbij de kinderen de helft van de vakanties en feestdagen bij de moeder doorbrengen met een verdeling van de zomervakantie op de volgende manier: twee weken, twee weken, één week, één week (en niet drie weken achter elkaar);
  • ondanks de bezwaren van [minderjarige 2] en het feit dat hij liever in afwezigheid van [minderjarige 1] tijd bij één van zijn ouders doorbrengt vindt de raad het belangrijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dezelfde zorgregeling hebben en dus tegelijkertijd bij de vader of de moeder verblijven.
(aanvullende) standpunten
7.2.1.
Het hof heeft de standpunten van beide ouders opgenomen in de tussenbeschikking van 16 november 2023. In hoger beroep hebben de ouders naar aanleiding van het raadsrapport, voor zover relevant, hier nog het volgende aan toegevoegd:
7.2.2.
De moederwil vooral om financiële redenen dat hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar is. De moeder is niet akkoord met het advies van de raad over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. Ze vindt dat de kant van vader wordt gekozen. De moeder wil aan alles meewerken, behalve aan de verdeling waarbij de kinderen maar om het weekend bij haar zijn. De extra dag door de week, van woensdag op donderdag, dat de kinderen bij haar zouden zijn vindt ze onrustig voor de kinderen. De kinderen zijn gewend aan de co-ouderschapsregeling en zij vinden het zelf prettig zo. De moeder heeft in mei 2024 een ernstig auto ongeluk gehad waarbij [minderjarige 2] ook aanwezig was. De moeder was niet onder invloed van drugs toen dat gebeurde. De moeder kan het co-ouderschap aan, ondanks dat ze nog in een rolstoel zit vanwege haar verbrijzelde enkel ten gevolge van het ongeluk.
7.2.3.
De vaderis het volledig eens met de adviezen van de raad. Na het auto-ongeluk kon de moeder tijdelijk niet voor de kinderen zorgen en verbleven zij vaker bij de vader. Sinds de scholen weer zijn begonnen, is het co-ouderschap hervat en verblijven de kinderen weer de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader. De vader maakt zich zorgen. Hij kreeg na het auto-ongeluk een doosje met witte poederresten (vermoedelijk speed) overhandigd dat in de auto van de moeder was gevonden. De vader vreest dat de moeder onder invloed is geweest. [minderjarige 2] is getraumatiseerd door het ongeluk. Hij krijgt hiervoor PMT. Ook [minderjarige 1] heeft PMT nodig. De vader maakt zich ernstige zorgen over [minderjarige 1], die steeds verder zijn eigen plan trekt en zich niets lijkt aan te trekken van anderen. [minderjarige 1] is lastig te handhaven en de vader denkt dat hij drugs gebruikt. [minderjarige 1] verdwijnt overdag en de vader heeft geen controle op wat hij doet. Er zijn zo weinig grenzen bij de moeder dat de vader denkt dat de kinderen zo min mogelijk bij haar moeten zijn. De vader heeft één keer per week opvoedondersteuning aan huis gehad en hij heeft hulp van een psycholoog voor zichzelf en zijn partner, omdat de verzorging en opvoeding van de kinderen hen soms zwaar valt.
7.2.4.
De GIheeft verklaard dat de kinderen bij hun ouders in twee werelden leven: de ene met regels (bij de vader) en de andere zonder regels (bij de moeder). De GI betwijfelt of de moeder voor de kinderen kan zorgen. De moeder vindt het prima dat [minderjarige 1] met al zijn vrienden boven zit wat ertoe leidt dat hij met 10 tot 12 jongens op zijn kamer zit in een klein huisje. [minderjarige 1] laat duidelijk merken: “begrens mij!”. De kinderen hebben duidelijkheid nodig en de vader werkt hard om de kinderen in het gareel te krijgen. De GI heeft na het auto-ongeluk kennisgemaakt met een moeder die heel boos was over alles. De moeder belast de kinderen veelvuldig met haar emoties wat ertoe leidt dat de kinderen voor hun moeder gaan zorgen. Na het ongeluk heeft de vader de kinderen goed opgevangen. Dat is een rustmoment voor hen geweest. Het is bijzonder dat de ouders uitvoering geven aan een co-ouderschap waarbij zij niet of nauwelijks met elkaar communiceren. De GI zit met de ouders in een WhatsApp-groep, zodat de GI de communicatie kan corrigeren waar dat nodig is. Dat gaat moeizaam; de ene keer ondersteunen de ouders elkaar en de andere keer gaat het vol verwijten. De vader stapt beter uit de emotie dan de moeder, die vaak heel boos is. Er is binnen de ondertoezichtstelling nog veel werk aan de winkel en dat voelen de kinderen ook. [organisatie] – een organisatie die specialistische begeleiding en ondersteuning op maat voor gezinnen biedt – is betrokken bij de kinderen en biedt de ouders opvoedondersteuning. [minderjarige 1] speelt de boel ontzettend uit en profiteert ervan dat er bij zijn moeder geen regels zijn. Hij trekt vaak zijn eigen plan, neemt zelf de regie en laat zich niet sturen door zijn ouders. Er is geen zicht op wat [minderjarige 1] doet, mogelijk gebruikt hij drugs. De GI wil PMT (Psychomotorische Therapie) inzetten voor beide kinderen: voor [minderjarige 2] omdat hij een binnenvetter is die getraumatiseerd is door het auto-ongeluk en voor [minderjarige 1] vanwege zijn zorgelijke gedrag. Het traject solo parallel ouderschap van Stichting [stichting] is afgerond bij de vader. Bij de moeder is het tijdelijk stilgelegd, omdat de moeder niet naar [stichting] kon reizen. De GI acht voortzetting van het co-ouderschap niet wenselijk; dan moet er afstemming zijn tussen de ouders en die is er niet. De ouders hebben nu nog teveel interventie van de GI nodig (bijv. via de app) en de intensieve opvoedondersteuning.
7.2.5.
De raadheeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard zich grote zorgen te maken over de kinderen, nog meer dan ten tijde van het raadsonderzoek. De vader is een stevige en duidelijke opvoeder en hij is alles overziende een sterkere opvoeder dan de moeder. Het is daarom beter als de basis van de verzorging en opvoeding van de kinderen bij de vader ligt. Er zou dan wel een ruime zorgregeling met de moeder moeten worden vastgesteld, maar geen co-ouderschap meer. Hierin ligt wel een groot risico, omdat [minderjarige 1] steeds laat zien dat hij doet wat hij zelf wil, maar [minderjarige 1] mag niet alles zelf bepalen.
Het hof overweegt als volgt.
7.3.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, het geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechter neemt zodanige beslissingen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
7.3.2.
Het hof deelt de zorgen die raad en de GI hebben over de moeder. Uit het raadsrapport blijkt dat de moeder niet altijd beschikbaar is voor de kinderen, niet alleen omdat ze op bed ligt en vermoeid is, maar ook omdat ze erg verdrietig is en door haar eigen problematiek in beslag wordt genomen. De raad heeft de indruk dat de kinderen voor zichzelf zorgen en teveel verantwoordelijkheden hebben. Zeker in het geval van [minderjarige 1], die steeds zelfbepalender wordt en op wie weinig zicht is, acht het hof dit verontrustend. De zorgen die zijn beschreven in het raadsrapport zijn verergerd sinds het auto-ongeluk dat de moeder en [minderjarige 2] in mei 2024 hebben gehad. De moeder kon in de maanden daarna (mei/juni/juli/augustus) haar gedeelte van het co-ouderschap niet waarmaken en de vader heeft toen zijn rol gepakt en de kinderen goed opgevangen. Dit is soepel verlopen en daardoor heeft de vader voor de kinderen rust en stabiliteit aangebracht in een turbulente periode. Dit onderschrijft de constatering van de raad dat de vader voor de kinderen een stabiele en betrouwbare ouder is, terwijl dat van de moeder op dit moment in mindere mate kan worden gezegd. Juist een kind als [minderjarige 1] heeft structuur en regels nodig en het is voldoende duidelijk geworden dat de moeder daarin tekort schiet. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat de escalaties tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] er met name zijn in de thuissituatie bij de moeder en veel minder bij vader. Het hof ziet hierin bevestigd dat het de moeder minder goed lukt om het gedrag van de kinderen te begrenzen. Bij de vader vinden weliswaar ook escalaties tussen de kinderen plaats, maar daar staat tegenover dat het hier minder vaak gebeurt en de vader bovendien een actieve hulpvraag heeft hoe hij hiermee om moet gaan. De moeder vraagt minder actief om ondersteuning; zij heeft externe hulp nodig om tot een hulpvraag te komen. Beide ouders hebben hulpverlening nodig in de verzorging en opvoeding van de kinderen en voldoende is gebleken dat de vader hierin tot op heden meer stappen heeft gezet dan de moeder. Uit het raadsonderzoek blijkt dat de moeder aangeeft dat ze hulp heeft gezocht bij een psycholoog, maar dat dit volgens haar huisarts niet het geval is. De raad constateert verder dat het de moeder nu niet lukt om te zien wat het beste is voor de kinderen en dat zij rust en de juiste hulpverlening nodig heeft om in haar kracht te komen te staan.
De zorgen die er over de beschikbaarheid en betrokkenheid van de moeder zijn ziet het hof bevestigd in haar houding richting het hof door niet te verschijnen op de voortgezette mondelinge behandeling. Pas op 9 september 2024 – één dag voor de mondelinge behandeling – verzocht de moeder om uitstel van de zitting, vanwege de gevolgen van haar auto-ongeluk, waarvan de moeder nog niet voldoende zou zijn hersteld. Dit late tijdstip bevreemdt het hof, omdat het ongeluk al in mei 2024 heeft plaatsgevonden. De moeder heeft geen stukken overgelegd waaruit haar medische situatie blijkt; de moeder heeft in het geheel geen stukken meer overgelegd sinds de aanhouding van de mondelinge behandeling in november 2023.
7.3.3.
Op grond van het voorgaande acht het hof het in het belang van beide kinderen dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader behouden zoals het feitelijk al anderhalf jaar is en dat er tussen de moeder en de kinderen een zorgregeling wordt vastgesteld zoals de raad heeft geadviseerd in het rapport. Gelet op alle zorgen die er zijn, is het op dit moment niet meer in het belang van kinderen dat zij nog de helft van de tijd bij de moeder verblijven. Voor de ontwikkeling van beide kinderen is het beter dat de vader het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding zal gaan dragen. Daar past dan ook de juridische bepaling van het hoofdverblijf bij, de argumenten van de moeder over de financiën maken dit niet anders.
Het hof zal de zorgregeling wijzigen conform het advies van de raad.
7.3.4.
Beslist wordt als volgt.

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal appel:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover daarbij is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen voortaan bij de vader zal zijn;
op het incidenteel appel:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedtaken betreft en, opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van rechtbank Oost-Brabant van 18 juni 2018 en het aan die beschikking gehechte ouderschapsplan zover het de zorgregeling betreft als hierna te melden;
stelt tussen partijen met betrekking tot [minderjarige 1] (geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008) en [minderjarige 2] (geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013) de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast waarbij de kinderen bij de moeder verblijven:
  • één keer per veertien dagen een weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school;
  • één doordeweekse dag per week van woensdag uit school tot donderdag naar school;
  • de helft van de vakanties en feestdagen waarbij de zomervakantie tussen partijen wordt verdeeld op de volgende manier: twee weken, twee weken, één week, één week, dan wel dat de zomervakantie wordt verdeeld op een wijze die partijen in onderling overleg afspreken, waarbij geldt dat de kinderen niet drie weken achter elkaar bij de moeder verblijven;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens, A.M. Bossink en is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2024 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.