Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[naam 1],
[naam 2]en
[naam 3],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
Daarnaast heeft hij - op verzoek van het hof van 10 oktober 2024 - een e-mailbericht van mr. Burgers van 10 oktober 2024 overgelegd, waarin deze namens [geïntimeerde] bevestigt dat [geïntimeerde] op 1 oktober 2024 omstreeks 15:10 uur de betaling van haar vordering op [appellant] heeft ontvangen op haar rekening bij dezelfde bank als die van [appellant] .
Hiermee staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat op het moment dat de rechtbank het faillissement van [appellant] uitsprak (1 oktober 2024 om 16:22 uur) de vordering van de aanvrager van het faillissement, [geïntimeerde] , al niet meer bestond. Hiermee was niet voldaan aan alle vereisten voor faillietverklaring, in het bijzonder niet aan de eis van het bestaan van een vordering bij de aanvrager ten tijde van de faillietverklaring.