Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
[de vader] ,
[de pleegvader] en [de pleegmoeder] ,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren tijdens haar detentie. De moeder, die in de Penitentiaire Inrichting verblijft, was het niet eens met de eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, die op 26 maart 2024 het gezag van de moeder had beëindigd en de Gecertificeerde Instelling (GI) tot voogd had benoemd. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van haar gezag af te wijzen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 september 2024 is gebleken dat de moeder afstand heeft gedaan van haar recht om aanwezig te zijn. De Raad voor de Kinderbescherming en de GI hebben de belangen van de minderjarige benadrukt, die in een stabiel pleeggezin verblijft en zich daar positief ontwikkelt. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat ze een rol wil spelen in het leven van haar dochter, maar het hof oordeelt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de moeder in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 42 maanden uitzit, niet in staat is om voor haar dochter te zorgen. De moeder heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag van de moeder over de minderjarige is beëindigd. Dit besluit is genomen in het belang van de ontwikkeling en stabiliteit van de minderjarige, die in het pleeggezin een veilige en liefdevolle omgeving heeft.