ECLI:NL:GHSHE:2024:3228

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
200.344.730_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervangende toestemming voor inschrijving van kinderen op basisschool en peuterspeelzaal

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vorderingen van een vrouw om vervangende toestemming te verkrijgen voor de inschrijving van haar kinderen op een basisschool en een peuterspeelzaal. De vrouw, die in een vrouwenopvang verblijft, had eerder in kort geding bij de rechtbank Limburg een verzoek ingediend dat was afgewezen. De vrouw stelt dat zij en haar kinderen onveilig zijn in de woonplaats van de man, en dat de kinderen niet naar school en peuterspeelzaal in die omgeving kunnen gaan. De man betwist de aantijgingen van mishandeling en stelt dat de vrouw onvoldoende onderbouwing heeft voor haar claims. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vrouw niet in haar verzoek kan worden ontvangen, omdat de situatie van onveiligheid niet voldoende is aangetoond. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten tussen partijen. De uitspraak benadrukt het belang van de kinderen en de noodzaak om een stabiele opvoedsituatie te creëren, waarbij de betrokken hulpverlening van belang is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Familie- en Jeugdrecht
zaaknummer 200.344.730/01
arrest van 15 oktober 2024
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de vrouw,
advocaat: mr. J.B.M. Rütten te Kerkrade,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de man,
advocaat: mr. R. Engwegen te Echt.
Als belanghebbende wordt in deze zaak aangemerkt de gecertificeerde instelling: Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te Roermond, hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, locatie: Maastricht, hierna te noemen: de raad.
op het bij exploot van dagvaarding van 13 augustus 2024 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 juli 2024, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen de vrouw als eiseres en de man als gedaagde.
In het kort
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis kort gezegd de vorderingen van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor het inschrijven van [het kind 1] en [het kind 2] op respectievelijk een basisschool en een peuteropvang in [plaats] afgewezen.
De vrouw is het daar niet mee eens en vordert het hof om haar daarvoor alsnog vervangende toestemming te verlenen.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/331584 / KG ZA 24-200)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in kort geding in hoger beroep van 13 augustus 2024 met grieven en producties 1-11;
- de memorie van antwoord van 10 september 2024 met producties 1-3;
- een H12-formulier van de advocaat van de vrouw van 10 september 2024 met producties 12 en 13, die bij de mondelinge behandeling in het geding zijn gebracht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 september 2024.
Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Rütten en M. Uz, tolk in de Engelse taal ( [nummer] );
- de man, bijgestaan door mr. Engwegen;
- de raad, vertegenwoordigd door [persoon A] .
2.2.1.
Namens de GI is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, geen vertegenwoordiger verschenen. De GI heeft op de dag van de mondelinge behandeling om 9:51 uur een e-mail gestuurd aan het hof, waarin de GI aangeeft dat zij niet op de mondelinge behandeling aanwezig zal zijn en wat het standpunt is ten aanzien van de voorliggende vordering. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter deze e-mail voorgelezen.
2.3.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
  • [het kind 1] , geboren op [geboortedatum ] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [het kind 1] );
  • [het kind 2] , geboren op [geboortedatum ] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [het kind 2] ).
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
De vrouw verblijft met de kinderen, sinds medio februari 2024, op een voor de man onbekende verblijfplaats (vrouwenopvang).
3.2.
Bij beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 6 mei 2024 heeft de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, voor zover nu van belang, [het kind 1] en [het kind 2] voorlopig aan de vrouw toevertrouwd. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de contacten tussen de man en [het kind 1] en [het kind 2] voorlopig, totdat daarover nader is beslist, zullen plaatsvinden in het kader van een BOR op niveau 2 onder volledige leiding en regie van een jeugdhulpaanbieder, waarbij de invulling van de BOR wordt overgelaten aan de betreffende jeugdhulpaanbieder, voor de duur van acht maanden te rekenen vanaf de datum van de beschikking. De man heeft inmiddels een verzoekschrift tot wijziging van de voorlopige voorzieningen ingediend. Dit verzoekschrift zal op 21 november 2024 door de rechtbank worden behandeld.
3.3.
De procedure tot echtscheiding is aanhangig bij de rechtbank. Desgevraagd hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat in de bodemprocedure inzake de echtscheiding nog een mondelinge behandeling moet worden gepland.
3.4.
De kinderen staan sinds 1 augustus 2024 onder toezicht van de GI.
3.5.
In de onderhavige procedure vordert de vrouw in eerste aanleg bij vonnis in kort geding, kort gezegd, uitvoerbaar bij voorraad, aan haar vervangende toestemming te verlenen voor het inschrijven van:
- [het kind 1] op Basisschool [xxx] . [adres] te [postcode] [plaats] ;
- [het kind 2] op Peuteropvang [---] , [adres] te [postcode] [plaats] .
3.6.
De man concludeert in eerste aanleg tot niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw in haar vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen. Kosten rechtens.
3.7.
In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van de vrouw afgewezen onder compensatie van de proceskosten.
3.8.
De vrouw vordert in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zover uitvoerbaar bij voorraad:
haar verzoek om het door haar ingestelde hoger beroep te behandelen als spoedappel toe te wijzen en de door haar gevorderde voorziening alsnog toe te wijzen en aan haar vervangende toestemming te verlenen voor het inschrijven van [het kind 1] op Basisschool [xxx] , [adres] te [postcode] [vestigingsplaats] en vervangende toestemming te verlenen voor het inschrijven van [het kind 2] op Peuteropvang [---] , [adres] te [postcode] [vestigingsplaats] , met veroordeling van de man in de proceskosten van het hoger beroep.
3.9.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij vordert in hoger beroep bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar dit beroep als ongegrond en/of onbewezen te ontzeggen. Kosten rechtens.
3.10.
Het hof oordeelt als volgt.
Internationale aspecten
Rechtsmacht
3.11.1.
Aangezien het hof ervan uitgaat dat de vrouw de Filipijnse en de Nederlandse nationaliteit heeft en de man de Nederlandse nationaliteit, kent deze zaak internationale aspecten. Het hof zal de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter beoordelen op grond van artikel 7 lid 1 van Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter). Op grond van dit artikel 7 zijn in zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Het hof zal daarom moeten beoordelen in welke lidstaat [het kind 1] en [het kind 2] hun gewone verblijfplaats hadden op het moment van de procesinleiding, te weten 17 juni 2024. De gewone verblijfplaats van de kinderen was op dat moment in Nederland. Daarom is de Nederlandse rechter bevoegd.
Toepasselijk recht
3.11.2.
Het hof zal op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht toepassen.
Spoedeisend belang
3.12.
Zoals de rechtbank in het bestreden vonnis heeft overwogen, is het hof ook van oordeel dat in dit geval sprake is van een spoedeisend belang dat maakt dat de vrouw ontvankelijk is in haar vorderingen. De vrouw stelt dat het voor haar niet veilig is in [plaats] en het voor haar praktisch onmogelijk is, gezien de reistijd die dit met zich brengt, om vanuit de vrouwenopvang naar de basisschool/peuteropvang te reizen nu zij afhankelijk is van het openbaar vervoer. Partijen vinden het beiden van belang dat de kinderen naar de basisschool/peuteropvang gaan. Deze omstandigheden samen maken dat, in dit specifieke geval, het hof aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen toekomt.
Vervangende toestemming voor de inschrijving op een basisschool/peuteropvang
3.13.
De vrouw vindt het erg belangrijk voor hun ontwikkeling dat [het kind 1] naar de basisschool en [het kind 2] naar de peuterspeelzaal gaan en meent daarom dat haar vorderingen om vervangende toestemming tot inschrijving alsnog moeten worden toegewezen. De vrouw voert in de eerste plaats aan dat, hoewel zij geen beelden of geluidsfragmenten heeft van dat de man haar fysiek heeft aangevallen, zij wel voldoende heeft onderbouwd dat zij door de man is mishandeld en dat hij agressief is geweest tegen [het kind 2] . Zij benadrukt dat zij met haar pijnklachten naar de huisarts is gegaan en ook contact heeft gezocht met Veilig Thuis. Bovendien heeft de vrouw aangifte gedaan van de mishandeling. Uiteindelijk is zij, op advies van Veilig Thuis, met politiebegeleiding in de vrouwenopvang terecht gekomen. De vrouw heeft gekozen voor haar veiligheid en die van de kinderen en verblijft in de opvang. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat zij de ernstige aantijgingen aan het adres van de man niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd.
In de tweede plaats heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de situatie die destijds heeft geleid tot het verlaten van de echtelijke woning door de vrouw en de kinderen om naar een opvang te gaan, niet automatisch maakt dat haar verblijf met de kinderen in de vrouwenopvang nu nog noodzakelijk is en de kinderen daarom niet naar de basisschool/peuterspeelzaal in [plaats] zouden kunnen gaan. De vrouw voert daartoe aan dat zij er geen vertrouwen in heeft dat de man zich aan de door hem gedane toezegging - dat hij en zijn ouders zich niet zullen begeven in de omgeving van de school en de peuterspeelzaal - zal houden. Zij heeft ervaren dat de man en zijn ouders zich hebben misdragen jegens haar. Zo heeft de man haar (zonder dat zij dit wist) via haar telefoon gevolgd om te achterhalen waar zij zich bevond en heeft hij in de voormalige echtelijke woning, zonder haar medeweten, een camera geplaatst. De vrouw begreep uit uitspraken van haar schoonouders dat ook zij toegang hadden tot de beelden van deze camera. De vrouw vindt de man ook onberekenbaar gelet op het voorval tussen hen medio februari 2024, waarbij zij door hem is mishandeld. Daarbij komt dat door de hulpverlening is opgemerkt dat er geen gelijkheid was in de relatie tussen partijen; de man neemt een dominante rol jegens de vrouw aan. Hierdoor heeft zij geen vertrouwen meer in de man en zijn familie en daarom heeft zij het voorstel van de man om tot ‘bird nesting’ te komen afgeslagen. De vrouw is ervan overtuigd dat het voor haar niet veilig is om terug te keren naar [plaats] . Zij voelt zich niet veilig in [plaats] en zeker niet in de echtelijke woning. De vrouw heeft niet voor niets de beschikking over een AWARE alarmsysteem. Al enige tijd bezoekt de vrouw een psycholoog. Op de mondelinge behandeling heeft zij benoemd dat zij EMDR-therapie krijgt om haar ervaringen te verwerken.
Tot slot is in het bestreden vonnis ten onrechte overwogen dat er geen reden is om van school te wisselen en de kinderen niet (meer) in [plaats] naar de basisschool en de peuterspeelzaal te laten gaan. Het is voor de vrouw en de kinderen, los van de hiervoor beschreven onveiligheid, om praktische redenen niet haalbaar om naar de school en peuterspeelzaal in [plaats] te gaan. Haar verzoek om leerlingenvervoer is door de gemeente Maastricht afgewezen. Verder heeft de vrouw geen rijbewijs en is zij afhankelijk van het openbaar vervoer. De reistijd is te lang en de kosten zijn te hoog. Daarbij komt dat het verblijf van [het kind 2] op de peuterspeelzaal korter is dan de tijd die [het kind 1] op school verblijft en de vrouw geen veilige plek heeft om die tijd te overbruggen. Bovendien vinden de kinderen het niet fijn om met de bus te rijden. Omdat het de wens van de vrouw is om in de toekomst in [plaats] te blijven wonen en werken zou het ook om die reden helpend zijn wanneer de kinderen in die omgeving naar school en de peuterspeelzaal zouden gaan.
3.14.
Volgens de man schetst de vrouw een ander beeld van hetgeen zich feitelijk heeft voorgedaan in het voorjaar van 2023 en in de periode daarna. Hoewel de man het incident met [het kind 2] in het voorjaar 2023 erkent en betreurt, wijst hij erop dat dit daarna niet meer is voorgekomen. De man is liefdevol en goed met de kinderen. Dat de vrouw pas acht maanden na dit incident voor hulp naar de gemeente is gegaan, heeft hem verbaasd.
De man ontkent verder uitdrukkelijk de aantijgingen van de vrouw dat hij haar fysiek heeft mishandeld. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake zou zijn van huiselijk geweld. Uit de door de vrouw overgelegde aangifte volgt niet dat haar aantijgingen juist zijn. De man heeft geen oproep van de politie gehad voor een verhoor en er is niets bekend over een vervolging. De aangifte geeft enkel de visie van de vrouw weer. De man heeft inmiddels zelf aangifte gedaan van een valse aangifte. Ook de berichtgeving van de huisarts is geen onderbouwing van de stellingen van de vrouw. De huisarts heeft geen uitwendig letsel waargenomen en legt enkel het verhaal van de vrouw neer in het bericht. Zowel Veilig Thuis als Team Jeugd hebben aan de man laten weten dat zij niet aan de vrouw het advies hebben gegeven om samen met de kinderen de woning te verlaten. Volgens de man volgt uit het rapport van Veilig Thuis niet dat zij de zorgelijkheid van de situatie inzien. Uit het rapport volgt dat er geen sprake was van blauwe plekken of ander zichtbaar letsel. Verder geeft Veilig Thuis aan dat het onduidelijk is hoe onveilig de situatie is. In het raadsrapport is verwoord dat het door de vrouw gestelde huiselijk geweld niet is komen vast te staan.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat het verblijf van de vrouw en de kinderen in de vrouwenopvang nu nog noodzakelijk zou zijn en dat de kinderen daarom niet in [plaats] naar school zouden kunnen gaan. De man en zijn ouders zullen zich houden aan de toezegging tijdens de mondelinge behandeling dat zij zich niet zullen begeven in de omgeving van de school. De man betwist dat hij en zijn ouders de vrouw in de gaten zouden hebben gehouden. Dat de vrouw zich niet veilig voelt in [plaats] is daarom niet onderbouwd.
De man vindt het zorgelijk dat de vrouw, ondanks het bestreden vonnis, de kinderen niet naar school en de peuterspeelzaal laat gaan. De reistijd en reiskosten vormen geen belemmering. De man vindt de reistijd niet onredelijk en het kan van de vrouw worden verlangd dat zij deze reis aflegt. De vrouw maakte ook eerder gebruik van het openbaar vervoer om naar haar werk te gaan. Dat de busrit voor de kinderen belastend zou zijn wordt door de man betwist. Bovendien kunnen de uren van [het kind 2] op de peuterspeelzaal worden aangepast aan de schooltijden van [het kind 1] . Het is in het belang van de kinderen dat zij naar school en de peuterspeelzaal gaan en het mag van de vrouw verwacht worden dat zij een wachttijd overbrugt. Ook is het mogelijk om leerlingenvervoer voor de kinderen te regelen. De vrouw kan de kosten van het vervoer betalen van de door haar ontvangen kinderalimentatie.
Omdat de vrouw in de echtscheidingsprocedure geen verzoek tot vervangende toestemming heeft gedaan voor verhuizing, verbaast het de man dat zij in [plaats] wil blijven wonen.
Hij stemt daar niet mee in. Omdat het nog niet duidelijk is wat het perspectief is van de kinderen is een beslissing over een schoolwissel te vroeg en te voorbarig. De man acht het in het belang van de kinderen dat zij in [plaats] naar school kunnen blijven gaan omdat dit de plaats is waar zij zijn opgegroeid. Hij denkt dat de vrouw met haar onderhavige vordering een voorschot wil nemen op de beslissing in de bodemprocedure over de definitieve hoofdverblijfplaats van de kinderen.
3.15.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof - samengevat - benadrukt dat het belang van de kinderen voorop staat. In de onderhavige procedure gaat het volgens de raad nog te veel over wat er tussen de ouders is gebeurd. De raad wil niet vooruitlopen op de bodemprocedure nu dat geen recht doet aan het feit dat het perspectief van de kinderen nog niet is bepaald. Het is in het belang van [het kind 1] dat zij naar school kan gaan. Aan de vrouw zijn volgens de raad voldoende alternatieven geboden om [het kind 1] en [het kind 2] naar school respectievelijk de peuterspeelzaal in [plaats] te laten gaan. Daar wordt onvoldoende gebruik van gemaakt. De raad heeft tot slot benadrukt dat in geval van issues rondom de veiligheid er, indien dit nodig is, zowel door de vrouwenopvang als de GI hulp zal worden ingeschakeld. Dit is niet gebeurd. De raad ziet dus niet dat er veiligheidsissues zijn. De raad adviseert de vorderingen van de vrouw af te wijzen.
3.16.
De GI heeft het hof schriftelijk laten weten dat de informatie die zij kan verschaffen beperkt is. Dit gelet op de korte tijd dat zij betrokken is bij de kinderen. De GI geeft aan dat zij voor beide opvoedsituaties een veiligheidsinschatting heeft gemaakt maar nog onvoldoende zicht heeft op dan wel onvoldoende concrete signalen heeft gezien met betrekking tot de onveiligheid waar de vrouw over spreekt. De GI wil de komende periode van de ondertoezichtstelling gebruiken om rust en duidelijkheid te creëren in de verstandhouding tussen de ouders, om vanuit daar te onderzoeken welke opvoed - en onderwijsplek aansluit bij de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen, zeker gezien zij nog niet leerplichtig zijn.
3.17.
Het hof oordeelt als volgt.
Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank terecht heeft beslist zoals zij heeft gedaan. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangedragen die tot een andersluidend oordeel kunnen leiden. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
Partijen zijn het eens dat het in het belang van de kinderen is dat zij naar school respectievelijk de peuterspeelzaal kunnen gaan, zij verschillen echter van mening over de plaats. Ook staat vast dat de kinderen vanaf hun geboorte tot 21 februari 2024 - het moment waarop zij met de moeder naar de vrouwenopvang zijn gegaan - in [plaats] hebben gewoond en vertrouwd zijn in deze omgeving.
De vrouw heeft zowel in (de toelichting op) haar grieven in hoger beroep als tijdens de mondelinge behandeling verwoord dat het voor haar niet mogelijk is om de kinderen in [plaats] naar school en de peuterspeelzaal te brengen omdat zij zich daar onveilig voelt.
Dit in verband met wat haar is overkomen in het huwelijk met de man. Zij heeft destijds samen met de kinderen de woning verlaten omdat zij stelt dat zij fysiek werd mishandeld door de man, door hem en zijn familie werd gevolgd en onder druk gezet en de man zich agressief gedroeg tegen de kinderen (in het bijzonder tegen [het kind 2] ). De man heeft dit gemotiveerd betwist. Ook stelt de vrouw dat de reistijd voor de kinderen van [plaats] naar [plaats] te belastend voor hen is, zodat ook om die reden het niet wenselijk is dat de kinderen in [plaats] naar school en de peuterspeelzaal gaan.
Het hof overweegt dat uit het raadsrapport van juni 2024 volgt dat de raad zich zorgen maakt over het ontbreken van perspectief en dat er voor de kinderen geen zicht is op normalisatie van het contact met hun vader. Ook maakt de raad zich zorgen omdat de kinderen abrupt uit hun vertrouwde omgeving zijn gehaald. In het verlengde daarvan maakt de raad zich zorgen over de mogelijkheid dat er kindermishandeling, dan wel pedagogische verwaarlozing heeft plaatsgevonden, maar dat het gesprek hierover met ouders en het verder objectiveren van het gegeven niet heeft plaatsgevonden en ouders elkaar diskwalificeren als opvoeder. De raad concludeert in het raadsrapport van juni 2024 dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [het kind 1] en [het kind 2] , omdat zij abrupt met politie uit hun vertrouwde omgeving zijn gehaald. De ouders van [het kind 1] en [het kind 2] zijn verwikkeld in een complexe scheiding en het lukt de ouders tot op heden niet om duidelijke afspraken of een plan te maken in het belang van de kinderen en daarmee een duidelijk perspectief te creëren voor de kinderen. De raad adviseert de rechtbank de verzoeken over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aan te houden voor de duur van de BOR2. De raad zal uiterlijk in januari 2025 het eindverslag van de jeugdhulpaanbieder omtrent het BOR-traject bij de rechtbank indienen en (zo nodig) nader onderzoek doen en aanvullend (definitief) advies uitbrengen over beide verzoeken.
Het hof overweegt dat de kinderen inmiddels onder toezicht zijn gesteld en dat het BOR 2 traject is gestart. De man heeft onbetwist gesteld dat de contacten in het kader van het BOR 2 traject goed verlopen en dat contactmomenten nu bij de man in de thuissituatie kunnen gaan plaatsvinden. De GI heeft het hof bericht dat zij de komende periode van de ondertoezichtstelling wil gebruiken om rust en duidelijkheid te creëren in de verstandhouding tussen de ouders, om vanuit daar te onderzoeken welke opvoed- en onderwijsplek aansluit bij de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen, zeker gezien zij nog niet leerplichtig zijn.
Dat de door de vrouw gestelde onveilige situatie aanhoudt sinds de ouders niet meer samenwonen, is het hof onvoldoende gebleken. Daarvoor heeft de vrouw onvoldoende gesteld en daarbij past ook niet dat de vrouw geen probleem ziet in het bekend maken van het adres van de school en peuterspeelzaal in [plaats] aan de man. Ook is niet gebleken dat de man of zijn ouders, waar de vrouw ook angst voor heeft, zich afgelopen maanden in de buurt van de vrouw hebben begeven of zich dreigend hebben opgesteld.
Het starten van de kinderen op een school en peuteropvang in [plaats] in de buurt van de opvang waar de vrouw verblijft, zal nu te veel de lopende trajecten doorkruisen en te veel vooruitlopen op de uitkomsten van de bodemprocedure waarin het hoofdverblijf van de kinderen en de zorgregeling nog vastgesteld dienen te worden. Daarbij weegt het hof mee dat de kinderen altijd in [plaats] hebben gewoond en dat de school in [plaats] een bekende en vertrouwde plek voor [het kind 1] is.
Het hof is, met de raad, van oordeel dat het in de gegeven situatie niet in het belang van de kinderen is om de vorderingen van de vrouw toe te wijzen.
Deze beslissing van het hof stelt de vrouw en de kinderen weliswaar voor een uitdaging, omdat het hof zich realiseert dat de reistijd naar [plaats] vanuit [plaats] veel van de kinderen zal vragen. Gelet op de betrokken hulpverlening vanuit de GI, de stappen die worden gezet in het kader van het BOR 2 traject en de bereidheid van de vader om mee te denken, is het hof van oordeel dat er mogelijkheden zijn om tot een plan te komen, hoe de kinderen in [plaats] naar school en de peuteropvang kunnen gaan, zonder dat de reis te belastend voor hen is. Evenals de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat met deze beslissing ook tegemoetgekomen wordt aan het belang van de kinderen dat zij vooralsnog uitzicht blijven houden op gelijkwaardig contact en zorg door beide ouders.
3.18.
De grieven van de vrouw falen. Het bestreden vonnis zal - zij het op andere gronden - worden bekrachtigd.
3.19.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om hiervan af te wijken.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 17 juli 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.M. Goes, E.M.D.M. van der Linden, S.P.A. Wensink-Vergunst en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 oktober 2024.
griffier rolraadsheer