Het hof oordeelt als volgt.
Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de rechtbank terecht heeft beslist zoals zij heeft gedaan. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangedragen die tot een andersluidend oordeel kunnen leiden. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
Partijen zijn het eens dat het in het belang van de kinderen is dat zij naar school respectievelijk de peuterspeelzaal kunnen gaan, zij verschillen echter van mening over de plaats. Ook staat vast dat de kinderen vanaf hun geboorte tot 21 februari 2024 - het moment waarop zij met de moeder naar de vrouwenopvang zijn gegaan - in [plaats] hebben gewoond en vertrouwd zijn in deze omgeving.
De vrouw heeft zowel in (de toelichting op) haar grieven in hoger beroep als tijdens de mondelinge behandeling verwoord dat het voor haar niet mogelijk is om de kinderen in [plaats] naar school en de peuterspeelzaal te brengen omdat zij zich daar onveilig voelt.
Dit in verband met wat haar is overkomen in het huwelijk met de man. Zij heeft destijds samen met de kinderen de woning verlaten omdat zij stelt dat zij fysiek werd mishandeld door de man, door hem en zijn familie werd gevolgd en onder druk gezet en de man zich agressief gedroeg tegen de kinderen (in het bijzonder tegen [het kind 2] ). De man heeft dit gemotiveerd betwist. Ook stelt de vrouw dat de reistijd voor de kinderen van [plaats] naar [plaats] te belastend voor hen is, zodat ook om die reden het niet wenselijk is dat de kinderen in [plaats] naar school en de peuterspeelzaal gaan.
Het hof overweegt dat uit het raadsrapport van juni 2024 volgt dat de raad zich zorgen maakt over het ontbreken van perspectief en dat er voor de kinderen geen zicht is op normalisatie van het contact met hun vader. Ook maakt de raad zich zorgen omdat de kinderen abrupt uit hun vertrouwde omgeving zijn gehaald. In het verlengde daarvan maakt de raad zich zorgen over de mogelijkheid dat er kindermishandeling, dan wel pedagogische verwaarlozing heeft plaatsgevonden, maar dat het gesprek hierover met ouders en het verder objectiveren van het gegeven niet heeft plaatsgevonden en ouders elkaar diskwalificeren als opvoeder. De raad concludeert in het raadsrapport van juni 2024 dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [het kind 1] en [het kind 2] , omdat zij abrupt met politie uit hun vertrouwde omgeving zijn gehaald. De ouders van [het kind 1] en [het kind 2] zijn verwikkeld in een complexe scheiding en het lukt de ouders tot op heden niet om duidelijke afspraken of een plan te maken in het belang van de kinderen en daarmee een duidelijk perspectief te creëren voor de kinderen. De raad adviseert de rechtbank de verzoeken over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aan te houden voor de duur van de BOR2. De raad zal uiterlijk in januari 2025 het eindverslag van de jeugdhulpaanbieder omtrent het BOR-traject bij de rechtbank indienen en (zo nodig) nader onderzoek doen en aanvullend (definitief) advies uitbrengen over beide verzoeken.
Het hof overweegt dat de kinderen inmiddels onder toezicht zijn gesteld en dat het BOR 2 traject is gestart. De man heeft onbetwist gesteld dat de contacten in het kader van het BOR 2 traject goed verlopen en dat contactmomenten nu bij de man in de thuissituatie kunnen gaan plaatsvinden. De GI heeft het hof bericht dat zij de komende periode van de ondertoezichtstelling wil gebruiken om rust en duidelijkheid te creëren in de verstandhouding tussen de ouders, om vanuit daar te onderzoeken welke opvoed- en onderwijsplek aansluit bij de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen, zeker gezien zij nog niet leerplichtig zijn.
Dat de door de vrouw gestelde onveilige situatie aanhoudt sinds de ouders niet meer samenwonen, is het hof onvoldoende gebleken. Daarvoor heeft de vrouw onvoldoende gesteld en daarbij past ook niet dat de vrouw geen probleem ziet in het bekend maken van het adres van de school en peuterspeelzaal in [plaats] aan de man. Ook is niet gebleken dat de man of zijn ouders, waar de vrouw ook angst voor heeft, zich afgelopen maanden in de buurt van de vrouw hebben begeven of zich dreigend hebben opgesteld.
Het starten van de kinderen op een school en peuteropvang in [plaats] in de buurt van de opvang waar de vrouw verblijft, zal nu te veel de lopende trajecten doorkruisen en te veel vooruitlopen op de uitkomsten van de bodemprocedure waarin het hoofdverblijf van de kinderen en de zorgregeling nog vastgesteld dienen te worden. Daarbij weegt het hof mee dat de kinderen altijd in [plaats] hebben gewoond en dat de school in [plaats] een bekende en vertrouwde plek voor [het kind 1] is.
Het hof is, met de raad, van oordeel dat het in de gegeven situatie niet in het belang van de kinderen is om de vorderingen van de vrouw toe te wijzen.
Deze beslissing van het hof stelt de vrouw en de kinderen weliswaar voor een uitdaging, omdat het hof zich realiseert dat de reistijd naar [plaats] vanuit [plaats] veel van de kinderen zal vragen. Gelet op de betrokken hulpverlening vanuit de GI, de stappen die worden gezet in het kader van het BOR 2 traject en de bereidheid van de vader om mee te denken, is het hof van oordeel dat er mogelijkheden zijn om tot een plan te komen, hoe de kinderen in [plaats] naar school en de peuteropvang kunnen gaan, zonder dat de reis te belastend voor hen is. Evenals de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat met deze beslissing ook tegemoetgekomen wordt aan het belang van de kinderen dat zij vooralsnog uitzicht blijven houden op gelijkwaardig contact en zorg door beide ouders.