ECLI:NL:GHSHE:2024:3193

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
20-002504-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake beschadiging van goed en bedreiging met misdrijf tegen het leven

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1990, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een voordeur die toebehoorde aan een ander, en voor het bedreigen van twee personen met een mes. De politierechter had de verdachte een geldboete van € 500,00 opgelegd, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast waren er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, elk ter hoogte van € 250,00 voor immateriële schade.

Tijdens het hoger beroep heeft het hof geconstateerd dat er discrepanties waren tussen de aantekeningen van het mondelinge vonnis en het schriftelijke vonnis van de politierechter. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, terwijl de verdediging vrijspraak voor het tweede feit heeft bepleit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat de aantekeningen en het uitgewerkte vonnis niet overeenkwamen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten, maar heeft de strafbaarheid van de verdachte in verminderde mate erkend vanwege psychische kwetsbaarheid en eerdere veroordelingen.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen tot een bedrag van € 250,00 per benadeelde, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die ten tijde van het bewezenverklaarde van toepassing waren. Het hof heeft ook de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat opgelegd, met de mogelijkheid van gijzeling indien verhaal niet mogelijk blijkt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002504-23
Uitspraak : 20 september 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 september 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-131771-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort gezegd – beschadiging van enig goed (feit 1) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 2) veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toegewezen telkens tot een bedrag van € 250,00 (immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, de benadeelde partijen in de vorderingen tot schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk verklaard en de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partijen.
Het hof merkt op dat het discrepanties heeft geconstateerd tussen de aantekening mondeling vonnis (onvoorwaardelijke geldboete) en het daarna uitgewerkte vonnis (voorwaardelijke geldboete).
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Door de verdediging is vrijspraak van feit 2 bepleit en een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat de aantekening mondeling vonnis en het uitgewerkte vonnis van de politierechter op onderdelen niet overeenkomen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.zij in of omstreeks de periode van 26 mei 2023 tot en met 27 mei 2023 te Oosterhout, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [organisatie] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.zij op of omstreeks 26 mei 2023 te Oosterhout, in elk geval in Nederland, [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes, althans een voor bedreiging geschikt voorwerp te tonen en/of voor te houden aan die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1] en/of met een mes, althans een voor bedreiging geschikt voorwerp meerdere, althans een zwaaiende beweging(en) te maken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.zij op 26 mei 2023 te Oosterhout, opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur, die aan [organisatie] toebehoorde heeft beschadigd;
2.zij op 26 mei 2023 te Oosterhout [benadeelde 2] en [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een mes te tonen en voor te houden aan die [benadeelde 2] en die [benadeelde 1] en met een mes zwaaiende bewegingen te maken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,

meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht ten aanzien van twee een etage lager wonende buren, [benadeelde 2] en [benadeelde 1] , en aan beschadiging van de voordeur van [benadeelde 1] door met een mes in hun richting te lopen en – nadat zij de woning waarin binnengegaan en de deur hadden dichtgedaan – op die deur in te steken. De slachtoffers voelden zich angstig en bedreigd. De verdachte heeft met haar handelen de slachtoffers gevoelens van onveiligheid en angst aangejaagd dat zij hen iets zou aandoen. Ook heeft de verdachte er met haar handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het haar betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 juli 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk voor bedreiging is veroordeeld. Dit feit dateert evenwel van relatief lang geleden, zodat het hof daaraan geen gewicht zal toekennen bij de strafoplegging. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is hieromtrent gebleken dat er na een ongeval in 2011 bij de verdachte verandering is geconstateerd in gedrag en functioneren, dat dit voornamelijk voortkomt uit niet aangeboren hersenletsel (NAH), dat de verdachte situaties niet overziet en dat sprake is van psychotische kwetsbaarheid. Daarvan was reeds sprake ten tijde van het bewezenverklaarde. Momenteel verblijft de verdachte op het terrein van GGz Breburg, heeft zij begeleiding, wekelijkse gesprekken en kan zij met hulpvragen daar terecht. Het is de bedoeling dat zij wordt overgeplaatst naar een afdeling voor meer en gerichte zorg in een 24-uurs setting. Het hof komt gelet hierop tot het oordeel dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Alles afwegende acht het hof – met de advocaat-generaal en de verdediging - oplegging van een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00 (bestaande uit immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het meergevorderde aan immateriële schade is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft bij een bewezenverklaring bepleit de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 250,00, conform de beslissing van de politierechter.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde 1] door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. De verdachte is met een mes in de richting van de benadeelde partij gelopen en heeft, toen de benadeelde de woning in vluchtte en de deur sloot, met dat mes in de deur van de woning gehakt. De aard en de ernst van de normschending brengen naar het oordeel van het hof mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Het hof acht naar maatstaven van billijkheid toewijsbaar, als rechtstreeks door het onder 2 bewezenverklaarde feit toegebrachte immateriële schade, een bedrag ter hoogte van
€ 250,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag aan immateriële schade toewijsbaar is.
Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Ten aanzien van het toegewezen bedrag ter vergoeding van de immateriële schade zal de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van 26 mei 2023.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 250,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
26 mei 2023tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,00 (bestaande uit immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het meergevorderde aan immateriële schade is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft bij een bewezenverklaring bepleit de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 250,00, conform de beslissing van de politierechter.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde 2] door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. De verdachte is met een mes in de richting van de benadeelde partij gelopen en heeft, toen de benadeelde de woning in vluchtte en de deur sloot, met dat mes in de deur van de woning gehakt. De aard en de ernst van de normschending brengen naar het oordeel van het hof mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Het hof acht naar maatstaven van billijkheid toewijsbaar, als rechtstreeks door het onder 2 bewezenverklaarde feit toegebrachte immateriële schade, een bedrag ter hoogte van
€ 250,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag aan immateriële schade toewijsbaar is.
Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.
Ten aanzien van het toegewezen bedrag ter vergoeding van de immateriële schade zal de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van 26 mei 2023.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 250,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
26 mei 2023tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis;
bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 mei 2023;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 mei 2023.
Aldus gewezen door:
mr. drs. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. S.V. Pelsser en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.C.J.M. Hillebrandt, griffier,
en op 20 september 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.