ECLI:NL:GHSHE:2024:3185

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
200.340.724_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarigen in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ouderlijk gezag van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2024 aangevochten, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en het gezag voortaan alleen aan de vader werd toegekend. De moeder heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zullen raken bij handhaving van het gezamenlijk gezag. Ze heeft haar persoonlijke situatie verbeterd en is van mening dat er gewerkt moet worden aan de communicatie tussen de ouders.

De vader heeft echter betoogd dat de moeder niet in staat is om in het belang van de kinderen te handelen en dat haar gedrag in het verleden heeft geleid tot problemen in de communicatie. De GI heeft ook aangegeven dat er geen vertrouwen is in de mogelijkheid van de moeder om constructief samen te werken. Het hof heeft de argumenten van beide partijen en de adviezen van de GI en de raad in overweging genomen. Het hof concludeert dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de vader alleen het gezag over hen toekomt, zodat beslissingen met voldoende voortvarendheid kunnen worden genomen. De moeder blijft belangrijk voor de kinderen, maar haar gezag kan niet worden gehandhaafd gezien de huidige omstandigheden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 oktober 2024
Zaaknummer: 200.340.724/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/387224/ FA RK 21-3121
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. C.G.M. Baas.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2], beiden op [geboortedatum] 2014 geboren te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , dan wel gezamenlijk: de kinderen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 30 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 april 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de beëindiging van haar gezag en - opnieuw rechtdoende - het inleidend verzoek van de vader om hem eenhoofdig te belasten met het ouderlijk gezag over de kinderen, af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juni 2024 en nader verduidelijkt tijdens de mondelinge behandeling, heeft de vader verzocht om de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen. Kosten rechtens.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 juni 2024, heeft de GI verzocht om het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 25 september 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 5 september 2024.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 september 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Pool;
-de vader, bijgestaan door mr. Baas;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben van een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen zijn de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
Partijen oefenden tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 28 juli 2016 heeft de rechtbank een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld waarbij de vader en de kinderen wekelijks op woensdag contact hebben tijdens het zwemmen van de kinderen en eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.30 uur.
3.3.
In samenspraak met Veilig Thuis, Centrum Jeugd en Gezin, de ouders van de moeder en de ouders geldt sinds mei/juni 2021 de regeling waarbij de kinderen de ene week bij de ouders van de moeder verblijven en de andere week bij de vader. Tussen de moeder en de kinderen bestaat sindsdien een begeleide zorgregeling, laatstelijk geldt een regeling van eens per twee weken twee uur begeleid contact en een wekelijks video-belmoment.
3.4.
Bij tussenbeschikking van 11 januari 2022 is de beschikking van 28 juli 2016 gewijzigd, in die zin, dat er een voorlopige zorgregeling is vastgesteld waarbij de kinderen om de week bij de vader verblijven van maandag 9.00 uur tot de week erop maandag 9.00 uur. Gedurende de overige dagen verblijven de kinderen bij grootouders (mz). Iedere verdere beslissing is aangehouden.
3.5.
De kinderen staan sinds 24 mei 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichstelling is laatstelijk verlengd tot 24 mei 2025.
3.6.
De kinderen verblijven sinds eind mei 2023 bij de vader, aanvankelijk met een machtiging uithuisplaatsing.
3.7.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan alleen aan de vader toekomt.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.9.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zullen raken bij handhaving van het gezamenlijk gezag.
De moeder erkent dat zij in het verleden niet altijd juist heeft gehandeld. Zij erkent ook dat de communicatie tussen de ouders niet goed is. De gezagsbeëindiging is echter prematuur en de rechtbank heeft nagelaten om de raad nader onderzoek te laten verrichten.
De situatie van de moeder is in positieve zin veranderd. Zij heeft inmiddels een eigen woning en zij heeft op eigen initiatief een traumabehandeling bij GGZ gevolgd en hier enorm van geprofiteerd. Zij volgt nu nog een ambulante behandeling bij GGZ-[GGZ]. De moeder is stabieler en rustiger en dit heeft een positieve uitwerking op meerdere levensgebieden.
Vanwege deze ontwikkelingen dient er nu gewerkt te worden aan de communicatieproblemen die de ouders ervaren. Als de moeder geen gezag meer heeft, dan is de GI in haar taakuitvoering beperkt.
De omgang tussen de moeder en de kinderen vindt eenmaal per veertien dagen plaats en verloopt goed. Dit blijkt onder meer uit het verslag van [instantie]. De rol van de moeder is nu echter tot een minimum beperkt. De moeder wil actief betrokken blijven bij belangrijke beslissingen. Wanneer de vader het gezag alleen behoudt, dan bestaat het risico dat de moeder helemaal uit het leven van de kinderen wordt geweerd. Hierdoor zullen de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder beroept zich op
artikel 8 EVRM en het daarin gewaarborgde recht op ‘family life,’ dat door de genomen beslissing wordt geschonden.
3.10.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
Hij heeft altijd de wens gehad om met de moeder over de kinderen te communiceren en heeft hier altijd op ingezet. In de loop der jaren is echter gebleken dat dit niet mogelijk is.
De moeder is niet in staat om in het belang van de kinderen te handelen. Zij zoekt altijd de strijd op.
De vader heeft de afgelopen jaren meerdere keren om toestemming van de moeder verzocht in het kader van beslissingen aangaande het gezag, zoals in het kader van een wijziging van school, huisarts en zorgverlener en vanwege de inzet van therapie voor de kinderen. De moeder heeft meerdere keren geen toestemming gegeven. De kinderen komen hierdoor klem te zitten.
Verder reageert de moeder niet op informatie die de vader stuurt en neemt zij geen contact op met school, de zorgboerderij of de therapeut van de kinderen.
De moeder stelt dat het beter met haar gaat, maar de vader ziet en ervaart dit niet.
Tijdens de contacten met de kinderen spreekt zij veelal over haar eigen wel en wee en toont zij weinig interesse in de kinderen.
3.11.
De GI voert - kort samengevat - het volgende aan.
Gelet op het verleden dat de ouders met elkaar kennen en gelet op de houding en het gedrag dat de moeder nog steeds vertoont, is er bij de GI geen vertrouwen dat de inzet van hulpverlening met betrekking tot oudercommunicatie realistisch is. Eerder psychologisch onderzoek heeft uitgewezen dat er bij de moeder sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. Intensieve individuele hulpverlening is noodzakelijk voordat de moeder haar aandacht op iets anders dan haarzelf kan richten. Er wordt - met uitzondering van de omgang - onvoldoende positieve verandering in het gedrag en de houding van de moeder gezien. De moeder probeert stelselmatig alles tegen te werken. Zij denkt vanuit haar eigen behoefte in plaats van de behoeften van de kinderen. De GI heeft in de afgelopen ruim twee jaren van de ondertoezichtstelling ervaren dat de moeder zich weinig laat vertellen. Er zijn meerdere schriftelijke aanwijzingen verstuurd. Hulpverlening en de aanvraag voor identiteitsdocumenten voor de kinderen heeft veel vertraging opgelopen.
De kinderen zijn in mei 2023 volledig bij de vader geplaatst. Na een wenperiode zijn de kinderen gestart met therapie. Voor [minderjarige 2] is creatieve therapie ingezet en voor [minderjarige 1] paardentherapie. De moeder toont hiervoor geen enkele interesse. Dit geldt ook voor de huidige school en de zorgboerderij waar de kinderen af en toe naartoe gaan. De vader informeert de moeder maandelijks, maar ontvangt hierop geen reactie. Het verwijt van de moeder dat zij uit het leven van de kinderen zou worden geweerd is daarom niet passend.
De moeder blijft eigen keuzes maken en stemt zaken niet af met de vader, bijvoorbeeld met het kopen van kleding en cadeaus.
In de omgang met de kinderen wordt een prille positieve ontwikkeling gezien. Het is ook positief dat de moeder een traumabehandeling heeft afgerond, maar in het contact met de vader is helaas nog geen verbetering zichtbaar. Het lukt de moeder ook nog niet om de kinderen emotionele toestemming te geven om bij de vader op te groeien.
3.12.
De raad adviseert - zakelijk weergegeven - als volgt.
De raad heeft eerder al onderzoek gedaan. Er is sprake van een lange voorgeschiedenis. Vanaf de basis kunnen de kinderen bij de moeder geen veiligheid en stabiliteit ervaren.
Dit maakt de kinderen extra kwetsbaar. De moeder kampt met persoonlijke problematiek en die problematiek zit haar in de weg in contact met andere mensen. Het ongenoegen, de pijn en het verdriet van de moeder maakt dat ze heel strijdbaar wordt en dat ze veel wantrouwen voelt. Hierdoor lukt het haar niet om op kalme wijze beslissingen te nemen die in het belang van de kinderen zijn en hierdoor is het heel lastig om verstandige besluiten te nemen samen met de andere ouder. De raad vindt daarom dat de beschikking van de rechtbank op de juiste gronden is gegeven.
Het wettelijk kader
3.13.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De motivering van de beslissing
3.14.
Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die tot de bestreden beslissing hebben geleid en neemt die na eigen onderzoek en waardering over en maakt die tot de zijne.
In aanvulling op hetgeen de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, overweegt het hof op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren is gebracht, het volgende.
3.15.
Voor zover de moeder in hoger beroep heeft beoogd te verzoeken om een raadsonderzoek te laten verrichten, wordt dit verzoek afgewezen en acht het hof zich op grond van de stukken, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, en met het ter mondelinge behandeling gegeven advies van de raad, voldoende voorgelicht om een beslissing op het verzoek in hoger beroep te nemen.
3.16.
Het hof acht het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de vader alleen het gezag over de kinderen toekomt, zodat beslissingen over de kinderen met voldoende voortvarendheid kunnen worden genomen. Dit is in het bijzonder van belang omdat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] twee kwetsbare kinderen zijn die al veel hebben meegemaakt en vanuit hun verleden te kampen hebben met traumagerelateerde problematiek. Het is noodzakelijk dat (verdere) hulpverlening zonder vertraging kan worden ingezet. Alhoewel de moeder het recht heeft om kritisch te zijn, is gebleken dat zij voortdurend beslissingen aangaande het gezag over de kinderen ter discussie stelt en tegenwerkt en dat het haar niet lukt om in het kader van die beslissingen het belang van de kinderen op de eerste plaats te stellen. Zo zijn er de afgelopen jaren problemen geweest met het verkrijgen van toestemming van de moeder voor de inschrijving bij de huisarts van de vader, de overschrijving van de zorgverzekering, het aanvragen van identiteitsbewijzen, vakanties in het buitenland en de inschrijving van de kinderen op een basisschool in de buurt bij de vader.
De moeder lijkt continu in de strijdmodus te staan en haar eigen belang op de eerste plaats te stellen. Dit houdt mogelijk verband met de problematiek waarmee de moeder te kampen heeft. Uit de stukken komt naar voren dat er bij de moeder sprake is van langdurige instabiliteit, waardoor haar eigen problemen bepalend zijn voor haar functioneren.
Weliswaar spant de moeder zich in om aan haar problematiek te werken, maar zij heeft nog een lange weg te gaan. De behandeling voor haar traumagerelateerde problematiek is afgerond, maar het is belangrijk dat de moeder verder aan de slag gaat met haar overige (emotieregulatie/persoonlijkheids) problematiek. Dit wordt ook geadviseerd door de GGZ en inmiddels zou de moeder hiermee ook zijn gestart. Dit zal de nodige tijd kosten.
Het hof onderschrijft het standpunt van de GI en de raad dat een traject om samen met de vader aan hun onderlinge communicatie te werken pas zinvol is als de moeder haar eigen problemen daadwerkelijk onder controle heeft en zij een intensief behandeltraject met succes heeft afgerond. Op dit moment is de moeder nog niet in staat om op een constructieve wijze te communiceren. Zo heeft zij zich medio februari nog dreigend uitgelaten over de jeugdzorgwerker in een gesprek met [instantie].
Er is geen grond om aan te nemen dat de vader de moeder buiten spel zal zetten, wanneer hij alleen het gezag over de kinderen heeft. De moeder kiest er vanuit haar wantrouwen zelf voor om zich afzijdig te houden. Het is de moeder uitdrukkelijk toegestaan om contact op te nemen met de school, de zorgboerderij en de therapeut van de kinderen en dit wordt ook in het belang van de kinderen geacht, omdat zij hierdoor beter in staat zal zijn om bij de kinderen aan te sluiten en zij minder het gevoel zal hebben om aan de zijlijn te staan. De moeder kiest er evenwel voor om dit contact niet te leggen.
Alhoewel er prille ontwikkelingen worden gezien in de contacten tussen de moeder en de kinderen, is er op dit moment nog een beperkte regeling, waarbij er twee uur per twee weken begeleid contact plaatsvindt.
3.17.
Al deze omstandigheden tezamen leiden tot de conclusie dat instandhouding van het gezag van de moeder over de kinderen tot een onaanvaardbaar risico leidt dat de kinderen tussen de ouders klem of verloren raken. Niet is te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. De grieven van de moeder slagen niet.
Dit doet er niet aan af dat de moeder belangrijk blijft voor de kinderen en dat deze beslissing ook los staat van de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen.
3.18.
Het beroep van de moeder op artikel 8 EVRM kan ook niet slagen. Het recht op respect voor het familie- en gezinsleven, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM, staat inperking toe indien dit noodzakelijk is en voor zover daarin bij wet is voorzien. Aan beide voorwaarden is, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder rov. 3.16 is overwogen, voldaan.
De slotsom
3.19.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
Proceskosten
3.20.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een affectieve relatie hebben gehad en deze procedure betrekking heeft op hun kinderen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg van 30 januari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. Goes, J.C.E. Ackermans-Wijn en
E.M.C. Dumoulin en is op 10 oktober 2024 uitgesproken door A.J.F. Manders in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.