ECLI:NL:GHSHE:2024:3182

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
200.335.155_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige dochter. De zaak betreft een minderjarige, geboren in 2011, en de vader heeft in hoger beroep verzocht om contactherstel en omgang. Het hof heeft vastgesteld dat een raadsonderzoek naar de mogelijkheden voor contactherstel te belastend zou zijn voor de minderjarige. De moeder kan de nodige ondersteuning niet bieden, waardoor het hof van oordeel is dat het niet in het belang van de minderjarige is om een omgangsregeling te bepalen zonder dat duidelijk is of dit in haar belang is. De vader heeft aangegeven dat hij de rust voor zijn dochter accepteert en geen nader onderzoek verlangt, maar hoopt in de toekomst op contact. De moeder steunt het advies van de raad om geen onderzoek te gelasten. Het hof heeft besloten het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te bekrachtigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 10 oktober 2024
Zaaknummer : 200.335.155/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/385440 / FA RK 22-3898
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.H.J. van der Linden,
tegen
[de moeder],
wonende op een voor het hof bekend geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M.M. Mikkers.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011,
hierna te noemen: [minderjarige].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

7.De beschikking van 2 mei 2024

Bij (tussen)beschikking van 2 mei 2024 is de raad verzocht een verkennend onderzoek in te stellen conform hetgeen in rechtsoverweging 5.4.1. en 5.4.2. van die beschikking is overwogen. De raad is verzocht om tijdig, doch uiterlijk op 2 september 2024, rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen. Het hof heeft iedere verdere beslissing pro forma aangehouden tot 16 september 2024.

8.Het verdere geding in hoger beroep

8.1.
Het hof heeft na de mondelinge behandeling van 18 april 2024 kennisgenomen van de inhoud van:
- het verkennend raadsonderzoek van 1 augustus 2024, ingekomen op 5 augustus 2024;
- het V6-formulier met bijlage d.d. 26 augustus 2024 van de zijde van de vader;
- het V6-formulier met bijlagen d.d. 5 september 2024 van de zijde van de moeder.
8.1.1.
Na ontvangst van het raadsrapport hebben partijen drie weken de tijd gekregen om hierop te reageren. Het hof heeft de reactie van de moeder niet eerder dan bij V6-formulier van 5 september 2024 ontvangen en is dus na de gegeven termijn binnengekomen. Gelet op het e-mailbericht dat de advocaat van de moeder heeft overgelegd waaruit blijkt dat de overige partijen de reactie tijdig hebben ontvangen, alsmede gelet op de aard en omvang van de reactie, heeft het hof beslist dat deze reactie wordt toegelaten.
8.2.
Het hof heeft voorts besloten de zaak op de stukken af te doen.

9.De verdere beoordeling

9.1.
Bij rapport van 1 augustus 2024 adviseert de raad – samengevat – als volgt. Het is niet in het belang van [minderjarige] dat er een raadsonderzoek wordt uitgevoerd naar de mogelijkheid van contactherstel en omgang tussen de vader en [minderjarige]. Ondanks dat [minderjarige] in staat moet worden geacht in gesprek te gaan met de raad, zal een dergelijk onderzoek te belastend voor haar zijn. [minderjarige] zou hierin goed ondersteund moeten worden door volwassenen om haar heen. Zonder deze ondersteuning is het sociaal-emotioneel gezien te belastend voor haar. Uit de rapportages van de jeugdbeschermer uit 2018 blijkt dat er bij de moeder geen enkele ruimte is om de vader een plek te geven in het leven van [minderjarige]. Hier is in de loop van de jaren geen verandering in gekomen. Vanuit de enorme weerstand van de moeder tegen alles wat met de vader te maken heeft, zal zij niet in staat zijn haar dochter hierin te ondersteunen. Dit zou betekenen dat [minderjarige] voor ondersteuning hierin afhankelijk zou zijn van een onafhankelijke derde. Uit de contacten van de raad met de informanten blijkt echter dat [minderjarige] zich in deze contacten niet open stelt. Gezien het feit dat [minderjarige] geen van de bij haar betrokken professionals volledig lijkt te vertrouwen en de moeder, vanuit haar persoonlijke trauma’s en visie, niet in staat is haar de nodige ondersteuning te bieden, ziet de raad geen mogelijkheden voor de ondersteuning die nodig is. Vóór er sprake zou kunnen zijn van een raadsonderzoek zou er volgens de raad eerst een proces doorlopen moeten worden met [minderjarige] en de moeder om [minderjarige] een (objectief) beeld te laten krijgen van de vader. Naast het feit dat de verwachting van de raad is dat moeder hierin niet mee zal gaan, is het voor [minderjarige] op dit moment niet mogelijk om een dergelijk traject aan te gaan gelet op haar kwetsbare ontwikkeling en de nodige zorgen om haar. De raad heeft overwogen of een ondertoezichtstelling hierin helpend zou kunnen zijn maar dit zal binnen het gezin veel emoties losmaken en veel onrust geven, wat de ontwikkeling van [minderjarige] en haar broer en zusje niet ten goede zal komen.
9.2.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De vader betreurt het dat een onderzoek te belastend is voor [minderjarige] en de mogelijkheid van contactherstel derhalve niet nader onderzocht kan worden. De vader wil dolgraag contact met [minderjarige], maar hij wil haar niet schaden in haar verdere ontwikkeling. De vader zal de rust voor [minderjarige] accepteren en geen nader onderzoek verlangen. De vader wil benadrukken dat hij te allen tijde open staat voor contact en hij hoopt dat hiertoe over een aantal jaren wel ruimte en mogelijkheid ontstaat. De vader acht het van belang en noodzakelijk dat de moeder hulpverlening continueert zodat zij [minderjarige] kan gaan ondersteunen om de vader te leren kennen. [minderjarige] heeft recht op objectieve volledige statusvoorlichting, zeker nu haar identiteitsontwikkeling steeds meer een grotere rol gaat spelen.
9.3.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De moeder kan zich vinden in het advies van de raad om geen raadsonderzoek te gelasten. Een nieuw onderzoek is niet in het belang van [minderjarige], maar ook niet in het belang van de andere kinderen uit het gezin. De moeder hoopt dat de vader dit advies zal respecteren.
9.4.
Het hof overweegt het volgende.
9.4.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
9.4.2.
In de (tussen)beschikking van 2 mei 2024 is overwogen dat het hof zich onvoldoende voorgelicht achtte om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen op het verzoek van de vader tot het bepalen van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige]. Daarvoor zou onderzoek nodig zijn. Tegelijkertijd was het onduidelijk of [minderjarige] en haar gezin een raadsonderzoek aan zouden kunnen vanwege de kwetsbare ontwikkeling van [minderjarige] en de onverminderde problematiek van de moeder sinds de procedure in 2017. Gebleken is nu dat een raadsonderzoek belastend zal zijn voor [minderjarige] en dat zij hierin onvoldoende kan worden ondersteund, zodat een raadsonderzoek niet in het belang van haar sociaal-emotionele ontwikkeling is. Het hof zal de raad daarom geen opdracht geven tot het doen van een raadsonderzoek.
Het hof acht het niet in het belang van [minderjarige] om een omgangsregeling te bepalen tussen de vader en [minderjarige] zonder dat duidelijk is óf dit in haar belang is, nog daargelaten de vraag welke frequentie en invulling in haar belang zouden zijn. Immers, [minderjarige] is een kwetsbaar meisje en de moeder kan [minderjarige] niet ondersteunen in het contactherstel met de vader. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader aangegeven te begrijpen dat er een raadsonderzoek moet plaatsvinden alvorens tot een omgangsregeling te komen.
9.5.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het verzoek van de vader in hoger beroep dient te worden afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

10.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 29 augustus 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.P. de Beij en M.L.F.J. Schyns en is op 10 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.