ECLI:NL:GHSHE:2024:318

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
20-004099-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. drs. P. Fortuin
  • mr. J. Platschorre
  • mr. G.C. Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake verboden wapenbezit en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 17 december 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1966, was in eerste aanleg veroordeeld voor het in strijd handelen met de Wet wapens en munitie, met betrekking tot het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III en bijbehorende munitie. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, terwijl de verdediging zich enkel richtte op de straftoemeting.

Het hof heeft het beroep van de verdachte behandeld en vastgesteld dat er een plastic doosje met 21 patronen en een pistool met 22 patronen bij de verdachte was aangetroffen. Het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank bevestigd, maar heeft ook een correctie aangebracht in het aantal patronen dat in het proces-verbaal was vermeld. De verdachte heeft geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring, maar heeft wel gepleit voor een lichtere straf, gezien zijn persoonlijke omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn.

Het hof heeft de ernst van het bewezenverklaarde in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ondanks dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, heeft het hof geoordeeld dat het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen en munitie een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn heeft het hof de op te leggen straf verminderd van 3 maanden naar 2 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, met aftrek van het voorarrest. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de strafvermindering.

Uitspraak

Parketnummer : 20-004099-18
Uitspraak : 30 januari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 17 december 2018, in de strafzaak met parketnummer 01-994002-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III [m.b.t. het pistool] en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie [m.b.t. de munitie];
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, maar uitsluitend een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust.
Mede gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, overweegt het hof nog als volgt.
Aanvullende overweging met betrekking tot het bewijs
In het door de rechtbank tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zoals opgenomen op pagina 4 van het procesdossier, is vermeld dat onder de verdachte een plastic doosje met 21 patronen is aangetroffen. In het eveneens door de rechtbank tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van de verbalisant [verbalisant 3] is op pagina 24 van het procesdossier vermeld dat er bij het pistool 22 patronen aanwezig waren. Laatstgenoemd aantal patronen is door de rechtbank bewezenverklaard. Het hof stelt vast dat op de foto’s in het procesdossier op pagina’s 30 en 31 waarneembaar is dat het inderdaad gaat om 22 patronen. Om die reden wordt het aantal patronen dat is vermeld op pagina 4 van het proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] door het hof verbeterd gelezen.
Aanvullende overweging met betrekking tot de opgelegde straf
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan hem gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en de forse overschrijding van de redelijke termijn geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd.
Evenals de rechtbank, heeft het hof bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde overweegt het hof dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (langdurig) voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie in de kluis in de keuken van zijn horecapand, alsmede twee op een vuurwapen gelijkende voorwerpen in de woning. Vuurwapens en munitie worden gebruikt bij het plegen van zeer ernstige strafbare feiten, waaronder levensdelicten, en vormen daarmee een aanzienlijke bedreiging voor de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de maatschappij met zich. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen met munitie is daarom een feit dat streng moet worden bestraft.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 oktober 2023 en zijn overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Uit genoemd Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld ter zake van feiten die strafbaar zijn gesteld in de Wet wapens en munitie.
Bij de beslissing omtrent de aard en omvang van de op te leggen straf heeft het hof tevens kennis genomen van de binnen de rechtspraak ontwikkelde LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting. Deze oriëntatiepunten geven thans als indicatie voor de op te leggen straf bij het voorhanden hebben van een pistool (in een woning), noch los van de munitie, het veerdrukpistool en het luchtdrukwapen: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde ging het echter om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Gelet op het bovenstaande acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden. Evenwel is in deze zaak zowel in eerste aanleg als in hoger beroep sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn.
De verdachte is in eerste aanleg in verzekering gesteld op 10 juli 2015, terwijl de rechtbank vonnis heeft gewezen op 17 december 2018. Er is daarmee sprake van een tijdsverloop van meer dan 2 jaren sinds de datum van de inverzekeringstelling; er zijn ruim 3 jaren en 5 maanden verstreken. Ook het hoger beroep, dat namens de verdachte werd ingesteld op 28 december 2018, heeft veel langer geduurd dan 2 jaren. Omdat het hof op 30 januari 2024 uitspraak doet, gaat het om een tijdsverloop van ruim 5 jaren. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig die dit lange tijdsverloop rechtvaardigen. Dit brengt met zich dat met name ook in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in forse mate is overschreden.
Gezien de mate van de termijnoverschrijding zal het hof de op te leggen straf met één maand verminderen en - evenals de rechtbank - volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met in achtneming van het bovenstaande.
Aldus gewezen door:
mr. drs. P. Fortuin, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 30 januari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.