ECLI:NL:GHSHE:2024:3173

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
20-002381-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor belaging, bedreiging en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte was veroordeeld voor belaging, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte is ter zake van deze feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren, alsmede tot een taakstraf van 162 uren, subsidiair 81 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Het hof heeft een contactverbod met het slachtoffer opgelegd als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke straf.

De zaak betreft een verdachte die in de periode van 13 februari 2019 tot en met 7 mei 2019 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door het versturen van een groot aantal bedreigende en intimiderende berichten via WhatsApp en het ophangen van pamfletten met bedreigende teksten. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het hof heeft de bewezenverklaringen van de rechtbank onder feit 1 en feit 2 verbeterd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten.

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en er is sprake van een positieve ontwikkeling in haar psychische toestand. Het hof heeft de opgelegde taakstraf gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte heeft de mogelijkheid gekregen om haar gedrag te verbeteren zonder dat zij opnieuw in aanraking komt met de justitie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002381-21
Uitspraak : 9 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 oktober 2021 in de strafzaak met parketnummer 03-225182-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1974,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde, te weten het in de periode van 12 maart 2019 tot en met 13 maart 2019 vernielen, beschadigen en/of onbruikbaar maken van de auto en/of woning van [bedrijf] en/of [slachtoffer] .
De rechtbank heeft het overige tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
  • ‘belaging’ (feit 1);
  • ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, meermalen gepleegd’ (feit 2), en
  • ‘handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 4),
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht naar rato van twee uren per dag. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf heeft de rechtbank bijzondere voorwaarden verbonden in de vorm van een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer]
(het hof begrijpt: [slachtoffer] ). Daarnaast heeft de rechtbank de inbeslaggenomen boksbeugel onttrokken aan het verkeer.
Voorts heeft de rechtbank (m.b.t. de feiten 1 en 2) de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] integraal toegewezen voor het bedrag van € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De verdachte is veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil. Ten behoeve van het slachtoffer is tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Ten slotte heeft de rechtbank het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis beperkt hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte van 11 oktober 2021 uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder de feiten 1, 2 en 4 is tenlastegelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
In onderhavige zaak heeft het hof, na sluiting van het onderzoek op de terechtzitting van 2 december 2022, tussenarrest gewezen op 16 december 2022. Het hof heeft bij tussenarrest het onderzoek heropend om [getuige] als getuige te horen bij de raadsheer-commissaris, teneinde haar te bevragen over het door de raadsvrouw naar voren gebrachte alternatieve scenario dat niet de verdachte maar [getuige] een of meer brieven, WhatsApp-, Facebook-, e-mail- of sms-berichten heeft gestuurd aan [slachtoffer] en/of pamfletten of posters met betrekking tot die [slachtoffer] heeft verspreid of opgehangen, zoals omschreven in het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde. Voorts heeft het hof bij genoemd tussenarrest bepaald dat de raadsheer-commissaris een onderzoek zal doen verrichten ter beantwoording van de vraag of bij de verdachte sprake is van waarachtig dan wel geveinsd geheugenverlies.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bepleit. Daarnaast heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het bestreden vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – met aanvulling van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd. Bijgevolg komen de strafoverwegingen van de rechtbank te vervallen en zullen deze worden vervangen door hetgeen hierna zal worden overwogen.
De bewezenverklaringen van de rechtbank onder feit 1 en feit 2 zullen daarnaast op minuscule onderdelen worden verbeterd, die geenszins een ander oordeel inhouden omtrent hetgeen bewezen is.
Voorts behoeft de bewijsvoering, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, aanvulling.
Verbetering van de bewezenverklaringen onder feit 1 en feit 2
Omwille van de leesbaarheid vermeldt het hof hieronder de gehele bewezenverklaringen van feit 1 en feit 2 zoals deze behoren te luiden, waarbij de verbeteringen zijn doorgehaald en gecursiveerd.
Het hof acht onder feit 1 en feit 2 bewezen dat de verdachte
1.
in de periode van 13 februari 2019 tot en met 7 mei 2019 in de gemeente Leudal en/of Beekdaelen, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , met het oogmerk voornoemde [slachtoffer] , te dwingen iets te doen en vrees aan te jagen, immers heeft zij, verdachte, in de genoemde periode op een of meer verschillende tijdstippen veelvuldig en/of zeer frequent opzettelijk (onder andere):
- ( ongewenst) een groot aantal (bedreigende en intimiderende en beledigende)
WhatsApp- en e-mailberichten aan die [slachtoffer] verstuurd en
- ( ongewenst) een groot aantal (bedreigende en intimiderende en beledigende) brieven aan die [slachtoffer] verstuurd en
- ( een) pamflet(ten) en/of(een) poster(s), met daarop de gegevens en een foto van die [slachtoffer] en met daarop de – voor die [slachtoffer] – bedreigende en intimiderende tekst(en) (in het openbaar) opgehangen, terwijl deze voor iedere voorbijganger te zien dan wel te lezen was/waren;
2.
in de periode van 19 februari 2019 tot en met 6 mei 2019 in de gemeente Leudal en/of Beekdaelen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] een groot aantal
WhatsApp-berichten te versturen, met (onder andere) de navolgende teksten:
- “ Een steen om je nek en ergens in een meer dumpen. Dat gebeurt er met jouw” en
- “ Oké dan ga je ons weer negeren. De gevolgen zijn voor jouw. De volgende keer is het jouw auto. En jouw kinderen” en
- “ Niet reageren gaan we toch langs school. Van je kinderen” en
- “ Volgende week ben ik vrij. Dan kom ik jouw opzoeken je kinderen. Kom ik jouw een lesje leren” en
- “ Niet te pakken. Gaan jouw kinderen eraan” en
- “ Kankerhomo jouw vriendin gaat ook kapot. Jouw kinderen ook. Jij gaat kapot” en
- “ Reageer kanker lul. Wij menen het. Begraven verbranden samen met jouw kutkinderen” en
- “ Kankerlul jij gaat branden” en
- “ Lul jouw kinderen ook. Jouw auto jouw huis. Alles. Mongool jij gaat branden. Iedereen in jouw buurt. Kutkinderen gaan ook branden” en
- “ Lul niemand maak het uit dat jij dood bent. Met zon kankerkop wat heb jij een mongolen kop. Die kop is een kankernarcist die gaat branden. Wat ben jij kankeroerlelijk met jouw lulletje brand goed” en
- “ Kankerlul jij gaat kapot” en
- “ Kankerlijer iedereen om jouw heen gaat kapot”.
Aanvullende bewijsoverweging
Het hof kan op grond van de in het politiedossier opgenomen processen-verbaal en schriftelijke bescheiden onvoldoende onderscheid maken tussen de diverse als “app”, “Whats-app”, “sms”, “mail” of als “e-mail” aangeduide, aan aangever verstuurde berichten zoals bedoeld in het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde. Nu het evident gaat om (digitale) berichtenwisselingen dan wel het versturen en ontvangen van (digitale) berichten, heeft het hof van het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde enkel bewezen verklaard dat “berichten” zijn verstuurd, los van de in de bewijsmiddelen aangeduide vorm waarin die berichten zijn vervat. De in de bewijsoverwegingen van het vonnis van de rechtbank (pagina’s 11 tot en met 13) opgenomen woorden “mails”, “WhatsApp-bericht(en)” en “e-mailbericht(en)” dienen dan ook verbeterd als “berichten” te worden gelezen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern naar voren gebracht dat het niet valt uit te sluiten dat de dochter van de verdachte, [getuige] , de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. De raadsvrouw verwijst daarbij onder meer naar de voorgeschiedenis en de slechte verhouding tussen aangever en [getuige] , het verschil tussen het taalgebruik van de verdachte en de stalker, de overeenkomst tussen het taalgebruik van [getuige] en de stalker, het feit dat [getuige] eenvoudig toegang had tot de telefoon van de verdachte en het feit dat zij bij de verdachte inwoonde ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Het alternatieve scenario van de verdediging dat de verdachte onschuldig is, is volgens de raadsvrouw voldoende aannemelijk geworden.
Het hof overweegt dienaangaande, in aanvulling op de bewijsoverwegingen van de rechtbank, als volgt.
Het hof constateert aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen dat in een aantal van de berichten die aangever [slachtoffer] van de stalker heeft ontvangen, zeer intieme en gedetailleerde seksuele ervaringen tussen [slachtoffer] en de schrijver van het bericht worden beschreven die alleen de verdachte heeft kunnen weten. Daarbij wordt in een aantal berichten vanuit de stalker geschreven dat zij jaloers is en er niet tegen kan dat aangever een nieuwe relatie heeft, hetgeen eerder zou passen bij de omstandigheid dat de verdachte – als ex-partner van aangever [slachtoffer] – de berichten heeft gestuurd.
Voorts overweegt het hof dat in het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario niet gewezen is op enige feitelijke omstandigheid die wijst op het daderschap van [getuige] . Uit het dossier wijst tevens niets concreet op het alternatieve scenario dat [getuige] het tenlastegelegde zou hebben gedaan. De als alternatief scenario opgeworpen mogelijkheid dat de dochter van de verdachte, [getuige] , de zeer talrijke berichten aan de aangever zou hebben verstuurd en midden in de nacht in de ver van haar woonplaats af gelegen plaats [plaats] diverse pamfletten/posters zou hebben opgehangen, acht het hof geheel niet aannemelijk geworden.
Gelet op het vorenoverwogene kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn, dan dat het de verdachte is geweest die aangever [slachtoffer] in de tenlastegelegde periode heeft belaagd en bedreigd. Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Op te leggen straffen
De raadsvrouw van de verdachte heeft een straftoemetingsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht de schending van de redelijke termijn te compenseren in de vorm van strafvermindering. Daarnaast heeft de raadsvrouw het hof verzocht om geen bijzondere voorwaarden te verbinden aan een voorwaardelijke straf, anders dan een contactverbod met aangever indien het hof dat noodzakelijk zou vinden.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en bedreiging van haar ex-vriend. Zij heeft onder meer een groot aantal berichten verstuurd en pamfletten met daarop de gegevens, een foto van het slachtoffer en voor hem bedreigende en intimiderende teksten opgehangen. Daarnaast heeft zij het slachtoffer middels berichten bedreigd, waarbij ook is gedreigd zijn kinderen iets aan te doen. De verdachte heeft met haar handelen een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en hindert hen in hun dagelijks bestaan. De bedreiging en de belaging hebben dan ook een grote indruk gemaakt op het slachtoffer, zoals tevens blijkt uit de in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring. De verdachte heeft zich niets aangetrokken van de mogelijke (psychische) gevolgen voor het slachtoffer.
Daarnaast heeft de verdachte een boksbeugel voorhanden gehad. Met het voorhanden hebben van een boksbeugel heeft de verdachte een potentieel gevaarlijke situatie gecreëerd, omdat het voorhanden hebben van een dergelijk wapen kan leiden tot het gebruik ervan en dus een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee kan brengen.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat zij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 juli 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder onherroepelijk voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Voorts heeft het hof met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 24 juli 2020 opgemaakt door psychiater [psychiater 1] in samenwerking met [psychiater 2] (psychiater in opleiding), alsmede de actualisatie op die rapportage d.d. 27 oktober 2023 door [psychiater 1] , psychiater. In de actualisatie constateert de psychiater dat er bij de verdachte sprake is van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met vermijdende, afhankelijke en borderline kenmerken. De eerder gestelde diagnoses stoornis in opiatengebruik, somatische symptoomstoornis en aanpassingsstoornis worden niet meer gesteld. De verdachte heeft inmiddels een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Er is geen sprake meer van een emotionele ontregeling of aperte stemmingsklachten, van middelen- of (overmatig) medicatiegebruik en haar gedrag is gestabiliseerd. Er worden door de psychiater geen aanknopingspunten gezien voor de geclaimde amnesie, zoals het bestaan van een cognitieve stoornis dan wel een dissociatieve stoornis in engere zin. Structureel geheugenverlies is onwaarschijnlijk, gezien de actuele verbetering van de psychische functies. Er was in de periode rondom het tenlastegelegde volgens de psychiater naar alle waarschijnlijkheid sprake van een complex samenspel van emotionele en lichamelijke ontregeling, bij een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur en coping, in combinatie met overmatig gebruik van psychotrope medicatie, waardoor verdachtes gedrag en geheugenverlies verklaard zou kunnen worden.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 28 juli 2020 opgemaakt door [psycholoog] , GZ-psycholoog, alsmede de actualisatie daarop d.d. 7 november 2023 door [psycholoog] , GS-psycholoog. In het eerste rapport werd door de psycholoog geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake was van een somatische symptoomstoornis d.d. een nagebootste stoornis, een stoornis in het gebruik van pijnstillers (opioïden), een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag en van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en borderline trekken. In de actualisatie concludeert de psycholoog dat de contactindrukken aansluiten bij de geconstateerde andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en borderline trekken, maar dat van de overige stoornissen geen sprake meer is. Daarnaast wordt door de psycholoog geconcludeerd dat er geen sprake is van een cognitieve stoornis c.q. van geobjectiveerde geheugenproblemen. Vergeleken met de bevindingen in het rapport van 2020 heeft de verdachte vooruitgang geboekt en zijn klachten langdurig in remissie.
Gelet op het feit dat de rapporteurs het recidivegevaar als laag inschatten en verdachte ten tijde van het opmaken van de eerste rapportages medio 2020 op vrijwillige basis in behandeling was, hebben de deskundigen niet een behandeling in een strafrechtelijk kader geadviseerd.
Het hof heeft daarnaast kennisgenomen van de het door SVG Reclassering Limburg opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 1 september 2021. De leefgebieden relatie, psychosociaal functioneren en medicatiegebruik betreffen volgens de reclassering risicofactoren. De verdachte zou niet ontvankelijk zijn geweest voor behandeling. Bijgevolg is haar te kort schietende copingstijl, beperkte autonomie en inzicht onveranderd gebleven. De reclassering heeft derhalve onder meer geadviseerd tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer] . Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld.
Ten slotte heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht naar rato van twee uren per dag, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof, naast de algemene voorwaarden – waaronder de voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit – als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] verbinden. Het hof acht het van belang dat het slachtoffer en zijn gezin rust krijgen/behouden en niet meer geconfronteerd worden met de verdachte. Anders dan de rechtbank ziet het hof onvoldoende redenen om – na het verstrijken van ruim 5 jaren sinds de periode waarin de feiten zijn begaan en verdachtes leefsituatie is gewijzigd – een meldplicht en een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf te verbinden. In de actualisaties van psychiater [psychiater 1] en GZ-psycholoog [psycholoog] komt immers naar voren dat de eerder bij de verdachte geconstateerde stoornissen – behalve de gemengde persoonlijkheidsstoornis met vermijdende, afhankelijke en borderline kenmerken – niet meer aanwezig zijn en het psychiatrisch ziektebeeld van de verdachte in zoverre is verbeterd.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling en afdoening van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 18 september 2019 in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vervolgens op 1 oktober 2021 vonnis gewezen. Aldus is niet binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn vonnis gewezen en is de redelijke termijn in eerste aanleg met 2 weken overschreden.
Voorts is namens de verdachte op 11 oktober 2021 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden, 9 oktober 2024, einduitspraak. Derhalve is niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep eindarrest gewezen. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep bedraagt daarmee 12 maanden.
Van bijzondere omstandigheden die deze overschrijdingen van de redelijke termijn rechtvaardigen, is het hof niet gebleken. Het hof zal de overschrijdingen van de redelijke termijn dan ook verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de taakstraf zal matigen met 10%, zijnde 18 uren, subsidiair 9 dagen hechtenis.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 162 uren, subsidiair 81 dagen hechtenis met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht naar rato van twee uren per dag. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof, naast de algemene voorwaarden – waaronder de voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit – als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] verbinden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben – in welke vorm dan ook, ook niet via derden – met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats 2] );
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
162 (honderdtweeënzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
81 (eenentachtig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – voor het overige, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 9 oktober 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C. Schenker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.