ECLI:NL:GHSHE:2024:3149
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vonnis ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 22 december 2022 was gewezen. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, die in eerste aanleg was veroordeeld tot een betalingsverplichting van € 31.149,00. De verdediging heeft in hoger beroep betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat het gelijkheidsbeginsel zou zijn geschonden. Dit zou voortkomen uit het feit dat aan een medeverdachte een transactievoorstel was gedaan, terwijl tegen de verdachte en andere medeverdachten wel vervolging was ingesteld.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om de verdachte en medeverdachten te vervolgen niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden van de verschillende verdachten niet gelijk zijn, en dat de officier van justitie op basis van de beschikbare informatie in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot vervolging. De verdediging heeft ook betoogd dat de berekening van het ontnemingsvoordeel onjuist was, maar het hof heeft deze argumenten verworpen en het vonnis van de rechtbank bevestigd. Het hof heeft geoordeeld dat er geen reden was om af te wijken van de eerdere beslissing en dat de ontnemingsvordering terecht was ingesteld.
De uitspraak van het hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en legt de verdachte de verplichting op om het ontnomen bedrag te betalen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen, in zijn geheel overgenomen. De zaak is behandeld in het openbaar, en de uitspraak is gedaan door een kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, met mr. A.R. Hartmann als voorzitter.