In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 januari 2024, betreft het een incident ex artikel 351 Rv in een hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.P. Harten, is in zijn hoedanigheid als lasthebber van de vennootschappen [de B.V. 1], [de B.V. 2] en [de B.V. 3], in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had de vorderingen van de appellant afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 39.945,65 aan de geïntimeerde, [geïntimeerde], die handelt onder de naam [x] Administratie & Advies, vertegenwoordigd door mr. S.N. Peijnenburg.
De appellant verzoekt in het hoger beroep om de uitvoerbaarheid van het bestreden vonnis te schorsen, omdat hij stelt dat hij niet in staat is om de betaling te voldoen. Hij voert aan dat de vennootschappen geen liquide middelen hebben en dat de veroordeling tot betaling in strijd is met de artikelen 611a en 611d Rv. De geïntimeerde voert verweer en stelt dat de appellant eerder een kortgedingprocedure heeft gevoerd, wat volgens hem leidt tot een schending van de waarheids- en volledigheidsplicht.
Het hof overweegt dat de appellant, ondanks zijn argumenten, niet voldoende heeft onderbouwd dat hij niet in staat is om te betalen. Het hof wijst de incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid af, omdat de appellant niet heeft aangetoond dat zijn belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de geïntimeerde bij de uitvoerbaarheid van het vonnis. De zaak wordt verwezen naar de rol voor opgave van verhinderdata voor een mondelinge behandeling in de hoofdzaak.