ECLI:NL:GHSHE:2024:3094

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
200.340.089_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van zorgregeling in het kader van ouderschap en ondertoezichtstelling

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om wijziging van de zorgregeling voor haar twee minderjarige kinderen, geboren uit het ontbonden huwelijk met de vader. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder, en er is een co-ouderschapsregeling ingesteld. De moeder stelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een aanpassing van de zorgregeling rechtvaardigen, vooral gezien de zorgbehoeften van de oudste minderjarige, die extra aandacht en begeleiding nodig heeft. De vader verzet zich tegen de wijziging en stelt dat de huidige regeling goed functioneert en dat er geen nieuwe omstandigheden zijn die een wijziging rechtvaardigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 29 augustus 2024, waarbij zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, hun standpunten naar voren brachten. De gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming waren ook betrokken in de procedure. De GI gaf aan dat er momenteel geen reden is om de zorgregeling te wijzigen en dat het belangrijk is om het NIFP-onderzoek af te wachten, dat naar verwachting in november 2024 zal worden afgerond.

Het hof oordeelt dat er geen noodzaak is voor een onmiddellijke wijziging van de zorgregeling, gezien de aanhoudende conflicten tussen de ouders en de noodzaak om de uitkomsten van het NIFP-onderzoek af te wachten. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is genomen door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 oktober 2024
Zaaknummer: 200.340.089/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/399992 / JE RK 23-1748
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M.G. van Nuenen-Meulesteen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Smit.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 februari 2024 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 april 2024, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen, naar het hof begrijpt voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek tot wijziging van de zorgregeling zoals vastgesteld bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 maart 2022, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de zorgregeling voorlopig wordt gewijzigd in die zin dat de kinderen gedurende het onderzoek door het NIFP een keer per twee weken van donderdagochtend 08.30 uur tot maandagochtend 08.30 uur bij de vader verblijven.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 mei 2024, heeft de vader verzocht de grieven van de moeder te verwerpen als zijnde onjuist en/of ongegrond, althans de verzoeken van de moeder af te wijzen en de moeder te veroordelen in de proceskosten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
De raad heeft het hof bericht niet tijdens de mondelinge behandeling te verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 24 januari 2024;
  • de brief namens de raad, ingekomen ter griffie op 28 juni 2024;
  • het V6-formulier met bijlagen namens de vader, ingekomen ter griffie op 19 augustus 2024;
  • het V6-formulier met bijlagen namens de moeder, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2024;
  • het e-mailbericht met bijlagen namens de moeder, ingekomen ter griffie op 27 augustus 2024.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
Uit het ontbonden huwelijk van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.2.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
3.3.
Bij beschikking van 24 mei 2019 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de Gl. Bij beschikking van 15 mei 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor het laatst verlengd tot 24 februari 2025.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de moeder tot wijziging van de zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 maart 2022 (en bekrachtigd door het gerechtshof op 13 oktober 2022), afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.6.
De moeder voert samengevat het volgende aan.
De huidige co-ouderschapsregeling is niet in het belang van de kinderen. De co-ouderschapsregeling loopt ruim twee jaar en een nieuwe inhoudelijke beoordeling is nodig. Er is sprake van een wijziging van omstandigheden. De co-ouderschapsregeling en het feit dat [minderjarige 1] vanwege zijn handicap veel zorg, begeleiding en aandacht nodig heeft, vraagt veel meer overleg tussen de ouders. Gebleken is dat de ouders daartoe niet in staat zijn. De co-ouderschapsregeling heeft niet de rust gebracht die er wel zou moeten komen. Het is in het belang van de kinderen dat de co-ouderschapsregeling voorlopig wordt aangepast naar een weekendregeling.
Er is sprake van een aanhoudende strijd tussen de ouders. Dit zorgt voor een onwerkbare situatie en is niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderen komen steeds meer klem te zitten tussen de ouders. Bovendien is op geen enkele wijze onderbouwd dat door de co-ouderschapsregeling de vader meer ruimte krijgt om zijn vaderrol te pakken en de emoties bij de vader minder heftig zijn. De dagelijkse zorg en aandacht voor de kinderen in en rond de woning van de vader zijn niet op orde. De vader combineert de zorg voor de kinderen met de werkzaamheden op de boerderij. De vader kan hierdoor [minderjarige 1] onmogelijk de intensieve zorg en aandacht bieden die hij nodig heeft. Ook gaan de kinderen tijdens het verblijf bij de vader niet naar buitenschoolse activiteiten zoals paardrijden en voetbal. De kinderen leven nu in twee totaal verschillende werelden; medisch en sociaal gezien worden er veel verschillende regels toegepast in de situatie bij de moeder en bij de vader. Dat is niet wenselijk.
De moeder is nagenoeg fulltime beschikbaar voor de kinderen. Anders dan de GI stelt kan het NIFP-onderzoek niet worden afgewacht. Het zal nog maanden duren voordat er duidelijkheid komt vanuit het NIFP-onderzoek en in die periode komen de kinderen steeds meer klem te zitten en loopt [minderjarige 1] het risico dat de zorg aan hem wordt gestaakt. Het hof zou de regeling voorlopig moeten wijzigen naar een weekendregeling en de procedure dan moeten aanhouden in afwachting van het NIFP-rapport.
3.7.
De vader voert samengevat het volgende aan.
Anders dan de moeder stelt, is er geen sprake van gewijzigde omstandigheden. De moeder voert geen concrete voorbeelden aan waaruit die zouden blijken. De vader erkent dat de ouders regelmatig in conflict zijn met elkaar, maar betwist dat hij zich agressief zou gedragen. De dagelijkse zorg en aandacht voor de kinderen in en rondom zijn woning zijn op orde. Hierover bestaan ook geen zorgen bij de betrokken hulpverleners. Het lukt de vader om de zorg over de kinderen goed te combineren met zijn werkzaamheden op de boerderij door ondersteuning van zijn ouders, zijn zoon [zoon] en door het inhuren van loonwerkers. Sinds de wijziging van de zorgregeling naar een co-ouderschapsregeling is er meer rust gekomen doordat de ouders meer gelijkwaardig aan elkaar zijn geworden, evenveel tijd met de kinderen kunnen doorbrengen en er minder wisselmomenten zijn. Door het parallel ouderschap kan de vader een betere invulling geven aan zijn rol. De vader beseft dat de strijd tussen de ouders belastend is voor de kinderen, maar een wijziging van de zorgregeling maakt dit niet anders. Immers, de strijd was ook al aanwezig voordat er sprake was van een co-ouderschapsregeling. De wijziging van de zorgregeling zoals verzocht door de moeder is niet in het belang van de kinderen.
Tot slot dient de moeder in de proceskosten te worden veroordeeld. De moeder gaat opnieuw in hoger beroep terwijl er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden. Door haar handelswijze procedeert de moeder nodeloos en maakt zij misbruik van het procesrecht.
3.8.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende opgemerkt.
Op dit moment ziet de GI geen reden om de huidige zorgregeling te wijzigen. Er zijn geen zorgen dat de ouders niet de goede zorg verlenen. Dit wordt ook niet door de school of de hulpverlening gezien. De school ervaart juist meer rust bij [minderjarige 1] sinds er sprake is van een co-ouderschapsregeling. De zorgen die er zijn, gaan met name over de uitvoering van het ouderschapsplan maar niet over de zorgregeling zelf. Het is van belang het onderzoek van het NIFP af te wachten.
Inhoudelijk oordeel
3.9.
Het hof oordeelt als volgt.
3.9.1.
De zorgregeling is bij beschikking van 15 maart 2022 op verzoek van de GI gewijzigd naar een co-ouderschapregeling week op- week af. Ingevolge artikel 1:265g lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een met het gezag belaste ouder verzoeken de beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.9.2.
De beschikking van 15 maart 2022 is bij beschikking van 13 oktober 2022 bekrachtigd door dit hof. Het hof stelt vast dat er na de wijziging van de zorgregeling geen stabiele situatie is bereikt. Er is recent een NIFP-onderzoek gelast naar de gezag- en zorgregeling in opdracht van de GI. Bovendien zijn sinds de laatste mondelinge behandeling bij het hof op 18 augustus 2022 twee jaar verstreken, zijn de kinderen ouder geworden en hebben de kinderen mogelijk andere behoeften. Het hof vindt alles overziende dat het toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de moeder.
3.9.3.
Het hof constateert met de GI dat niet zozeer de verdeling van de zorg, maar vooral de uitvoering van de zorgregeling strijd oplevert tussen de ouders. Dit is de afgelopen twee jaar onveranderd gebleven. Er zijn nog steeds veel zorgen over de kinderen vanwege de voortdurende ernstige ouderstrijd. Reden waarom de GI het NIFP heeft verzocht onderzoek te doen naar de vraag wat in het belang van de kinderen is ten aanzien van het gezag en de zorgregeling. De GI heeft aangegeven dat de verwachting is dat het NIFP-onderzoek in november van dit jaar zal worden afgerond en dat zij met de ouders in gesprek gaan over de uitkomst van het onderzoek. Als die uitkomst aanleiding geeft tot een wijziging van de zorgregeling dan ligt het op de weg van de GI om hier uitvoering aan te geven. Anders dan de moeder ziet het hof geen aanleiding om in de tussentijd een wijziging in de zorgregeling door te voeren en de zaak aan te houden. Enerzijds omdat de noodzaak van een andere verdeling van zorg niet is gebleken en anderzijds omdat het hof eventuele meerdere wijzigingen in een korte tijd niet in het belang van de kinderen acht.
Proceskostenveroordeling
3.10.
Het hof ziet anders dan de vader geen aanleiding om de moeder in de proceskosten te veroordelen en zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.
Afsluitende conclusie
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 februari 2024 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.M.D.M. van der Linden en M. Jonker en is op 3 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier